24 164
Regels inzake vergunningen voor de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur (Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur)

nr. 214
NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

21 februari 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat door de wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen bij wet van (Stb. ...) de exploitatie- en gebruiksmogelijkheden van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in de artikelen 21 en 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen alsmede de aanlegmogelijkheid van de kabelgebonden inrichtingen als bedoeld in artikel 23 van deze wet zijn verruimd; dat het mede ter bevordering van een situatie met meerdere aanbieders van een landelijke kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur wenselijk is een wettelijke regeling te treffen voor het verlenen van vergunningen voor de exploitatie van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in de artikelen 21 en 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen als openbaar telecommunicatienet door het aan derden aanbieden van vaste verbindingen en voor de aanleg en instandhouding van nieuwe kabelgebonden infrastructuur; dat het in verband met de huidige indeling van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wenselijk is om, in afwachting van de algehele herziening van die wet, de grondslag voor de verlening van deze vergunningen niet in de Wet op de telecommunicatievoorzieningen maar in een afzonderlijke wet neer te leggen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. BEGRIPSOMSCHRIJVING

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. infrastructuurvergunning: een vergunning voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur;

c. kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur: de telecommunicatie-infrastructuur als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen;

d. vaste verbinding: een vaste verbinding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen;

e. dekkingsgraad: de mate van aanwezig zijn van kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, uitgedrukt in geografische criteria, aantallen aansluitpunten of categorieën van aangeslotenen, waarbij kan worden onderscheiden naar de aard van het gebied.

HOOFDSTUK II. INFRASTRUCTUURVERGUNNINGEN

Artikel 2

1. Door Onze Minister worden op aanvraag vergunningen verleend – al dan niet met gebiedsbeperking – voor de aanleg, de instandhouding alsmede de exploitatie van kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur door het aan derden aanbieden van vaste verbindingen.

2. Bij de vergunning zonder gebiedsbeperking kunnen tevens radio-frequenties worden toegekend om ter ondersteuning van de vergunde activiteiten een of meer verbindingen tussen vaste punten tot stand te brengen.

3. Onze Minister kan aan de houder van een infrastructuurvergunning – al dan niet verleend met een gebiedsbeperking – nummers toekennen ten behoeve van het verzorgen van telecommunicatiediensten over zijn telecommunicatie-infrastructuur door hemzelf of door derden, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de aanvraagprocedure tot het toekennen of reserveren van nummers alsmede de wijziging of intrekking van een toekenning of reservering.

Artikel 3

1. Bij ministeriële regeling worden regels van administratieve aard gesteld ten aanzien van de totstandkoming van besluiten betreffende de verlening, wijziging, verlenging of intrekking van infrastructuurvergunningen.

2. De regels hebben in elk geval betrekking op:

a. de inhoud van aanvragen tot verlening, wijziging, verlenging of intrekking van infrastructuurvergunningen en de daarbij te overleggen gegevens;

b. de wijze waarop aanvragen tot verlening, wijziging, verlenging of intrekking van infrastructuurvergunningen worden ingediend en behandeld;

c. de termijn waarbinnen op aanvragen wordt beslist.

3. Van de aanvraag tot verlening of verlenging van een infrastructuurvergunning maakt in elk geval deel uit een technisch en financieel plan voor de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van de telecommunicatie-infrastructuur waarop de aanvraag betrekking heeft.

HOOFDSTUK III. INFRASTRUCTUURVERGUNNINGEN MET EEN GEBIEDSBEPERKING

Artikel 4

Waar in dit hoofdstuk sprake is van infrastructuurvergunningen worden daarmee uitsluitend bedoeld infrastructuurvergunningen met een gebiedsbeperking.

Artikel 5

1. Infrastructuurvergunningen worden in gebieden waarvoor op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een machtiging van kracht is als bedoeld in artikel 21 of 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen behoudens het bepaalde in het derde lid, uitsluitend verleend aan de desbetreffende machtiginghouder of – met diens instemming – aan degene die de machtiging exploiteert, en wel voor het gebied waarvoor de betreffende machtiging geldt. Het in de vorige volzin bedoelde voorkeursrecht vervalt indien niet binnen twaalf weken na de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag voor een infrastructuurvergunning is ingediend.

2. Voor de toepassing van het eerste lid komen niet in aanmerking machtiginghouders wier machtigingsgebied kleiner is dan een nader bij ministeriële regeling te bepalen omvang, welke kan verschillen ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 21 onderscheidenlijk artikel 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

3. Indien de aanvraag om een infrastructuurvergunning overeenkomstig het eerste lid, van de betreffende houder van een machtiging als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen of van degene die de betreffende machtiging exploiteert, wordt geweigerd of indien niet binnen twaalf weken na de inwerkingtreding van deze wet een zodanige aanvraag door een van deze personen is ingediend, wordt de infrastructuurvergunning verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, tweede lid.

Artikel 6

1. In gebieden waarvoor op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet geen machtiging van kracht is als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt per gebied slechts één infrastructuurvergunning verleend, en wel op de voet van het tweede lid.

2. Met betrekking tot de behandeling van aanvragen om een infrastructuurvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 3, voorzien in een procedure die is gericht op een gelijktijdige behandeling van de binnen een daartoe gestelde periode binnengekomen aanvragen.

Artikel 7

In de gevallen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt de vergunning door Onze Minister geweigerd indien:

a. de aanvraag niet wordt gedaan door de betreffende machtiginghouder of met zijn toestemming, door degene die de machtiging exploiteert;

b. de aanvraag met toestemming van de machtiginghouder wordt gedaan door degene die de machtiging exploiteert, doch naar het oordeel van Onze Minister niet genoegzaam is verzekerd dat de aanvrager, op grond van een met de machtiginghouder gesloten overeenkomst, over de bevoegdheden beschikt om aan zijn verplichtingen ingevolge de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en deze wet te voldoen;

c. het machtigingsgebied kleiner is dan de op grond van artikel 5, tweede lid, vereiste omvang;

d. de aanvrager niet is een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld dan wel een rechtspersoon, opgericht in overeenstemming met het recht van een der Lid-Staten van de Europese Unie of van één van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur, of zijn hoofdvestiging heeft binnen de Europese Economische Ruimte;

e. het op grond van de aanvraag naar het oordeel van Onze Minister aannemelijk is dat door de verlening van de vergunning afbreuk wordt gedaan aan de met de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en deze wet beoogde doelmatige verzorging van telecommunicatie en de daartoe tot stand te brengen mededinging in het aanbod van vaste verbindingen;

f. niet wordt voldaan aan de bij ministeriële regeling aan de aanvrager te stellen eisen met betrekking tot de liquiditeit, solvabiliteit, technische middelen, kennis en ervaring, benodigd om de continuïteit van de telecommunicatie-infrastructuur waarop de aanvraag betrekking heeft, te waarborgen;

g. naar het oordeel van Onze Minister niet aannemelijk is gemaakt dat binnen een redelijke termijn kan of zal worden voldaan aan het bij of krachtens deze wet of de Wet op de telecommunicatievoorzieningen met betrekking tot infrastructuurvergunningen bepaalde.

Artikel 8

In de gevallen, bedoeld in artikel 5, derde lid en 6, eerste lid, wordt de vergunning door Onze Minister geweigerd:

a. op de gronden genoemd in artikel 7, onder d tot en met g;

b. indien niet wordt doorstaan een vergelijkende toets tussen de aanvragers en tussen de overeenkomstig artikel 3 bij de aanvragen ingediende plannen op kwaliteitsaspecten, welke in elk geval betreffen:

1°. de in artikel 7, onder f, genoemde aspecten met uitzondering van die met betrekking tot liquiditeit en solvabiliteit,

2°. de kwaliteit van de te bieden telecommunicatie-infrastructuur en

3°. de snelheid waarmee de dekkingsgraad van de te leveren telecommunicatie-infrastructuur kan worden gerealiseerd.

Artikel 9

1. Een infrastructuurvergunning wordt voor twintig jaren verleend, dan wel voor een kortere periode welke in overeenstemming is met de duur waarvoor de vergunning is aangevraagd. Deze periode is niet korter dan tien jaren.

2. Op aanvraag van de houder van een infrastructuurvergunning kan de geldingsduur van de infrastructuurvergunning door Onze Minister telkens worden verlengd voor ten hoogste twintig jaren. Artikel 7, onder a, b en d tot en met g, zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Onze Minister houdt een overzicht bij van de houders van een infrastructuurvergunning alsmede de beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.

4. Wijzigingen in het overzicht worden binnen twee weken na de dag, waarop zij hebben plaats gehad door Onze Minister bekendgemaakt in de Staatscourant.

5. In de maand januari van elk jaar wordt het overzicht naar de stand van 31 december van het voorafgaande jaar in de Staatscourant geplaatst. Deze plaatsing zal de eerste keer plaatsvinden in de maand januari van het jaar 1997.

6. Onze Minister houdt een afschrift van het overzicht voor een ieder kosteloos ter inzage op een door Onze Minister bekend te maken plaats.

Artikel 10

1. De houder van een infrastructuurvergunning kan zijn infrastructuurvergunning niet aan een ander overdragen, tenzij hij daartoe van Onze Minister toestemming heeft verkregen.

2. De toestemming wordt geweigerd indien het naar het oordeel van Onze Minister aannemelijk is dat door de overdracht van de vergunning afbreuk wordt gedaan aan de met de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en deze wet beoogde doelmatige verzorging van telecommunicatie en de daartoe tot stand te brengen mededinging in het aanbod van vaste verbindingen.

3. De toestemming wordt voorts geweigerd, indien de houder van een infrastructuurvergunning zijn infrastructuurvergunning wenst over te dragen aan de Staat der Nederlanden, dan wel aan een rechtspersoon waarvan de Staat der Nederlanden middellijk dan wel onmiddellijk voor meer dan de helft van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is.

4. Onze Minister kan aan een toestemming voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 11

De houder van de infrastructuurvergunning is gerechtigd en verplicht tot het bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen terzake bepaalde.

Artikel 12

De houder van een infrastructuurvergunning draagt ervoor zorg dat ten behoeve van de exploitatie van de vergunning:

a. een vestiging in Nederland aanwezig is, en

b. de boekhouding in Nederland wordt gevoerd.

Artikel 13

1. Onze Minister kan aan een infrastructuurvergunning voorschriften en beperkingen verbinden ter waarborging van de belangen die worden gediend door de Wet op de telecommunicatievoorzieningen of door deze wet. Deze voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd.

2. De voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

a. de toekomstige dekkingsgraad van de telecommunicatie-infrastructuur van de houder van desbetreffende vergunning;

b. de fasen waarin de onder a bedoelde dekkingsgraad wordt bereikt.

Artikel 14

Een infrastructuurvergunning wordt door Onze Minister ingetrokken indien:

a. de houder van de vergunning niet meer voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 7, onder a of b, op grond van welke eisen een vergunning zou zijn geweigerd;

b. de houder van de vergunning dit verzoekt;

c. de naleving van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie dit vordert;

d. de naleving van een verplichting die voortvloeit uit internationaal recht dit vordert.

Artikel 15

Een infrastructuurvergunning kan door Onze Minister, behoudens het in artikel 14 bepaalde, slechts worden ingetrokken indien:

a. de houder van de vergunning bij de aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt;

b. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet of de Wet op de telecommunicatievoorzieningen gestelde regels, voorschriften of beperkingen niet nakomt;

c. zich een situatie voordoet op grond waarvan de vergunning zou zijn geweigerd;

d. op een aanmerkelijk deel van het vermogen van de houder van de vergunning beslag is gelegd;

e. een verzoek is ingediend tot verlening van surséance van betaling aan de houder van de vergunning, of surséance van betaling aan de houder van de vergunning is verleend;

f. een verzoek tot faillietverklaring van de houder van de vergunning is ingediend, of de houder van de vergunning is failliet verklaard;

g. de houder van de vergunning zijn onderneming staakt;

h. de houder van de vergunning anderszins niet langer in staat moet worden geacht de vergunde activiteit of de aan de infrastructuurvergunning verbonden voorschriften of beperkingen na te kunnen komen.

HOOFDSTUK IV. INFRASTRUCTUURVERGUNNINGEN ZONDER GEBIEDSBEPERKING

Artikel 16

Onze Minister kan overeenkomstig de hierna volgende bepalingen twee infrastructuurvergunningen zonder gebiedsbeperking verlenen. Bij ministeriële regeling wordt dit aantal verhoogd in de mate waarin de beschikbare frequentieruimte dit toelaat.

Artikel 17

Waar in dit hoofdstuk sprake is van infrastructuurvergunningen worden daarmee uitsluitend bedoeld infrastructuurvergunningen zonder gebiedsbeperking.

Artikel 18

1. Een vergunning wordt door Onze Minister geweigerd indien een van de gronden als genoemd in artikel 7, onder d tot en met g, van deze wet van toepassing is.

2. Indien het aantal aanvragen na toepassing van het eerste lid het aantal te verlenen infrastructuurvergunningen niet overtreft, wordt aan elk van de aanvragers wier aanvraag niet op grond van het eerste lid is geweigerd, een vergunning verleend.

3. Indien het aantal aanvragen na toepassing van het eerste lid het aantal te verlenen infrastructuurvergunningen overtreft, wordt de vergunning alsnog geweigerd indien niet ten genoegen van Onze Minister wordt doorstaan een vergelijkende toets tussen de aanvragers en tussen de overeenkomstig artikel 3 bij de aanvragen ingediende plannen op kwaliteitsaspecten, welke in elk geval betreffen:

1°. de in artikel 7, onder f, genoemde aspecten met uitzondering van die met betrekking tot liquiditeit en solvabiliteit;

2°. de kwaliteit van de te leveren telecommunicatie-infrastructuur;

3°. de snelheid waarmee de dekkingsgraad van de te leveren telecommunicatie-infrastructuur kan worden gerealiseerd;

4°. de mate waarin gebruik wordt gemaakt van bestaande infrastructuur waarvoor op grond van artikel 21 of 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen machtiging is verleend.

Artikel 19

1. Onze Minister kan aan een infrastructuurvergunning voorschriften en beperkingen verbinden ter waarborging van de belangen die worden gediend door de Wet op de telecommunicatievoorzieningen of door deze wet. Deze voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd.

2. De voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

a. de toekomstige dekkingsgraad van de telecommunicatie-infrastructuur van de houder van de infrastructuurvergunning;

b. de mate waarin de stijging in dekkingsgraad moet worden bereikt door middel van de kabelgebonden infrastructuur van de machtiginghouders van artikel 21 of 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen of van houders van een infrastructuurvergunning met gebiedsbeperking;

c. de fasen waarin de onder a bedoelde dekkingsgraad wordt bereikt.

Artikel 20

1. De artikelen 9 tot en met 12 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een infrastructuurvergunning.

2. Een infrastructuurvergunning wordt door Onze Minister ingetrokken indien naar het oordeel van Onze Minister niet meer voldoende verzekerd is dat de houder van een infrastructuurvergunning voldoet aan de leveringsplicht als bedoeld in artikel 4b, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen. Met betrekking tot de intrekking van een infrastructuurvergunning zijn voorts de artikelen 14, onder b tot en met d, en 15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

1. Onze Minister kent op een daartoe strekkende gemotiveerde aanvraag, die al dan niet gelijktijdig is ingediend met een aanvraag om een infrastructuurvergunning, aan de houder van een infrastructuurvergunning de radiofrequenties toe die naar het oordeel van Onze Minister ter ondersteuning van de vergunde activiteiten nodig en bruikbaar zijn voor het tot stand brengen van vaste verbindingen.

2. De periode waarvoor de radiofrequenties worden toegekend eindigt uiterlijk op het tijdstip dat de vergunningsduur eindigt.

3. Aan de toekenning van radio-frequenties kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd.

Artikel 22

1. De houder van een infrastructuurvergunning kan toestaan dat de uitoefening van de vergunning en van de terzake van de uitoefening op hem ingevolge deze wet of de Wet op de telecommunicatievoorzieningen rustende verplichtingen geschiedt door een andere rechtspersoon, indien de desbetreffende rechtspersoon:

a. is opgericht in overeenstemming met het recht van een der Lid-Staten van de Europese Unie;,

b. het recht tot de aanleg, de instandhouding of de exploitatie door het aan derden aanbieden van vaste verbindingen krachtens de infrastructuurvergunning feitelijk uitoefent door middel van een vestiging die voldoet aan het in artikel 11 bepaalde;

c. een geplaatst kapitaal heeft dat voor ten minste 51 procent wordt verschaft door de houder van de infrastructuurvergunning dan wel door een rechtspersoon die voldoet aan het onder a tot en met d bepaalde, en

d. een rechtspersoon is waarin de houder van de infrastructuurvergunning dan wel de rechtspersoon, bedoeld onder c, de bevoegdheid heeft de meerderheid van de bestuurders te benoemen, te schorsen en te ontslaan.

2. In geval van toepassing van het eerste lid, blijft de houder van de infrastructuurvergunning jegens Onze Minister verantwoordelijk. De rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, is jegens de houder van de infrastructuurvergunning verplicht tot naleving van de ingevolge de Wet op de telecommunicatievoorzieningen op de houder van de infrastructuurvergunning rustende verplichtingen. De houder van de infrastructuurvergunning geeft aan de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, daartoe de nodige instructies die deze gehouden is op te volgen.

3. In geval van toepassing van het eerste lid, geldt het in de artikelen 12, 13, 17, eerste lid, 18, 21, eerste lid, 23, eerste en tweede lid, 25, tweede lid, 33, eerste lid, 36, 37 en 38 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen met betrekking tot de houder van de infrastructuurvergunning bepaalde mede ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde andere rechtspersoon waaraan de houder van de infrastructuurvergunning de uitoefening van de vergunning en van de terzake van de uitoefening op hem ingevolge deze wet of de Wet op de telecommunicatievoorzieningen rustende verplichtingen heeft toegestaan.

4. De houder van de infastructuurvergunning deelt Onze Minister voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid, schriftelijk mede welke rechtspersoon de in dat lid bedoelde aanleg, instandhouding of exploitatie geheel of gedeeltelijk zal uitoefenen. Onze Minister kan de houder van de infrastructuurvergunning te allen tijde verzoeken hem informatie te verstrekken over de wijze waarop de houder van de infrastructuurvergunning heeft verzekerd dat wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid.

5. In de statutaire omschrijving van het doel van de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, wordt aangegeven welke taken van de houder van de infrastructuurvergunning door de desbetreffende rechtspersoon zullen worden vervuld.

6. Onder toestaan als bedoeld in het eerste lid wordt tevens begrepen het verlenen van medewerking aan overgang onder algemene titel.

HOOFDSTUK V. BEROEP

Artikel 23

Een belanghebbende kan tegen een op grond van deze wet genomen besluit beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

HOOFDSTUK VI. VERGOEDINGEN

Artikel 24

Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot:

a. de verlening van een infrastructuurvergunning;

b. het toekennen of reserveren van nummers, bedoeld in artikel 2, derde lid.

HOOFDSTUK VII. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

In afwijking van de artikelen 6, tweede lid, en 8 worden gedurende twaalf weken na de inwerkingtreding van deze wet aanvragen om een infrastructuurvergunning met een gebiedsbeperking voor gebieden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geen machtiging van kracht is als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de telecommunictievoorzieningen door Onze Minister aangehouden.

Binnen vier weken na verloop van de in de vorige volzin genoemde termijn worden de aanvragen per gebied in de volgende volgorde in behandeling genomen:

1°. de aanvraag van de machtiginghouder als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in de gemeente waartoe het desbetreffende gebied behoort of met zijn toestemming door degene die de machtiging exploiteert of

– indien binnen een gemeente meerdere machtinghouders als bedoeld in artikel 21 van de genoemde wet aanwezig zijn – de aanvragen van die machtiginghouders dan wel de aanvragen van degenen die met hun toestemming de machtiging exploiteren, en wel in de volgorde die wordt bepaald door het aantal aangeslotenen op de betreffende gemachtigde inrichtingen, in dier voege dat steeds de aanvraag van de machtiginghouder of exploitant met het hoogste aantal aangeslotenen het eerst wordt behandeld;

2°. aanvragen van anderen.

Artikel 26

1. In de gevallen als bedoeld in artikel 25 wordt indien het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 25, onder 1°, de vergunning door Onze Minister geweigerd:

a. op de gronden genoemd in artikel 7;

b. indien de aanvrager voor zijn machtigingsgebied geen infrastructuurvergunning heeft verkregen.

2. Met betrekking tot de aanvragen als bedoeld in artikel 25, onder 2°, zijn de artikelen 6, tweede lid, en 8 van toepassing.

Artikel 27

Onze Minister maakt binnen twee weken na de inwerkingtreding van deze wet in de Staatscourant bekend wanneer de procedure voor het aanvragen van vergunningen als bedoeld in artikel 16 zal beginnen. Dit tijdstip kan niet later worden gesteld dan zes weken na het tijdstip van inwerkingtreding.

Artikel 28

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 29

Deze wet wordt aangehaald als: Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven