24 158
Wijziging van de Gemeentewet en de Waterschapswet in verband met een verruiming van de beleidsvrijheid van gemeenten en waterschappen met betrekking tot het kwijtschelden van belastingschulden

nr. 184
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 5 februari 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling maar ook met bezorgdheid kennis genomen van het wetsvoorstel.

Hoewel zij in het algemeen het streven naar beleidsvrijheid van gemeenten en waterschappen van harte zeiden te ondersteunen hadden zij ernstige bedenkingen tegen dit wetsvoorstel.

Niet duidelijk is welk positief effect de beleidsvrijheid ten aanzien van de kwijtschelding van belastingschulden zou kunnen hebben. Zou er juist op dit punt niet veel meer te zeggen zijn voor een landelijk gecoördineerd beleid? Zou dat ook niet geboden zijn op grond van de rechtsgelijkheid die moet worden nagestreefd?

Deze leden vroegen zich ook af of de kwijtschelding van belastingschulden zich wel leent voor een democratische besluitvorming op lokaal niveau. Zij vreesden dat de beleidsvrijheid zou kunnen worden gebruikt voor het bedrijven van inkomenspolitiek.

Ten aanzien van die gemeentelijke belastingen die in feite retributies zijn voor door de gemeente verstrekte diensten is van enige beleidsvrijheid al helemaal geen reden.

De leden behorende tot de fractie van het CDA konden zich vinden in de voorgestelde verruiming van de beleidsvrijheid van gemeenten en waterschappen met betrekking tot het kwijtschelden van gemeentelijke en waterschapsbelastingen.

Zij vroegen zich echter af of de wijze waarop dit gebeurt de regelgeving op dit punt niet tegenstrijdig en ondoorzichtig maakt. Zagen zij het goed dat na inwerkingtreding van dit voorstel twee van elkaar afwijkende regimes dezelfde materie regelen? Allereerst blijft bestaan de ministeriële regeling van de minister van Financiën gebaseerd op de Invorderingswet, waarvan gemeenten alleen in voor belastingplichtige ongunstige zin mag afwijken (en waarin bepaalde maatstaven worden gehanteerd). Daarnaast komen nu ministeriële regelingen van de minister van Binnenlandse Zaken en van Verkeer en Waterstaat, gebaseerd op Gemeente- en Waterschapswet, maar in overeenstemming met de minister van Financiën, waarin ruimere maatstaven worden gehanteerd zodat gemeenten wel in positieve zin kunnen afwijken van de eerstgenoemde regeling. Had het, als uitdrukking van de eenheid van regeringsbeleid en ter bevordering van de doorzichtigheid van de regelgeving niet voor de hand gelegen hier één regeling van te maken?

De leden van de SGP-, GPV- en RPF-fracties hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Zij hadden er behoefte aan enige opmerkingen te maken en enige vragen voor te leggen. Deze leden vroegen of er van uit mag/moet worden gegaan dat het kwijtscheldingsbeleid op lokaal niveau qua intentie niet zal verschillen van het kwijtscheldingsbeleid op rijksniveau. Met name zouden zij graag vernemen dat de strekking of het doel van het kwijtscheldingsbeleid op lokaal niveau niet van structurele aard kan zijn en niet de strekking van een inkomenspolitieke maatregel kan hebben. Zij wilden graag bevestigd zien hun opvatting dat, hoezeer ook bij kwijtschelding rechtsstatelijke principes in acht genomen dienen te worden (Invorderingswet), kwijtschelding een concrete, op het incidentele geval betrekking hebbende beslissing is en blijft, en dat kwijtschelding niet de vorm van een generale maatregel voor gehele categorieën contribualen mag aannemen.

Voorzover kwijtschelding aan de orde komt van gemeentelijke heffingen voor diensten waarvan de contribuabelen geen gebruik maken of waarvan zij het gebruik wensen te beëindigen, vroegen deze leden of in zulke gevallen het niet veel meer voor de hand ligt vrijstelling van de betreffende heffing te verlenen dan tot kwijtschelding over te gaan.

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Van den Berg

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Staal (D66), Van den Berg (PvdA), voorzitter, De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GroenLinks), Grewel (PvdA), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA).

Naar boven