nr. 23a
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 12 februari 1996
De belangstellende en waarderende opmerkingen die de leden van de fractie
van de VVD in het verslag naar aanleiding van het onderhavige wetsvoorstel
maakten, verheugen mij.
Van de zijde van de VVD-fractie werd gevraagd rekening te houden met de
monitoringfunctie van het RIVM in de naamgeving. Ik ben van mening dat het
om een aantal redenen geen voorkeur verdient om de naamgeving van het RIVM
in dit opzicht te wijzigen.
De primaire functie van het RIVM als milieuplanbureau is ondersteuning
te bieden bij de voorbereiding van het nationale milieubeleidsplan en het
schetsen van de voortgang van het daarin vastgelegde beleid.
De naam RIVM dekt verschillende activiteiten, waaronder de milieuplanbureau(functie).
Omwille van de eenvoud verdient het naar mijn mening geen voorkeur om alle
activiteiten in de naam van dit instituut tot uitdrukking te brengen. De term
milieuplanbureau(functie) omvat eveneens verschillende activiteiten, waaronder
de monitoringfunctie, die naar mijn mening niet alle afzonderlijk in de naamgeving
tot uitdrukking behoeven te worden gebracht.
Voorts kan er in dit verband op worden gewezen dat er in het verleden
bij een aantal andere reeds lang bestaande instituten als het Centraal Planbureau
of het Sociaal Cultureel Planbureau evenmin voor is gekozen om bij uitbreiding
en of wijziging in het takenpakket voor een andere aanduiding te kiezen.
Een tweede vraag betreft de milieuverkenningen. De opmerking van de leden
van de fractie van de VVD over onzekerheid in de prognoses deel ik. Dit is
precies de reden om voor verschillende economische scenario's de milieuconsequenties
door te rekenen.
Het is nu reeds gebruikelijk dat in de milieuverkenning de verschillende
aannames worden verantwoord. Omwille van de leesbaarheid en omvang worden
de gehanteerde modellen echter niet in de milieuverkenning zelf verantwoord.
De verantwoording van de modellen vindt plaats in de wetenschappelijke (achtergrond)rapporten
van het RIVM. Deze rapporten maken wetenschappelijke toetsing mogelijk. Deze
werkwijze is vergelijkbaar met de werkwijze van het Centraal Planbureau. Ook
hier vindt verantwoording van de modellen plaats in afzonderlijke documenten.
Voorts gaven de leden van de fractie van de VVD aan dat gezien de wetenschappelijke
keuzen en de daaraan verbonden onzekerheden de instelling van
een wetenschappelijke adviesraad op zijn plaats zou zijn.
Dat de instelling van een wetenschappelijke adviesraad voorkeur verdient
is iets wat ik in meer algemene zin zou willen onderschrijven. De vraag is
evenwel of er in het kader van het onderhavige wetsvoorstel behoefte is aan
een dergelijke adviesraad. Deze vraag zou ik ontkennend willen beantwoorden.
Er is immers in het wetsvoorstel een voorziening opgenomen die het mogelijk
maakt om, op een op consensus gerichte wijze en in samenwerking met alle betrokken
collega-instituten, de milieubalans en milieuverkenning tot stand te brengen.
In dat licht bezien is de instelling van een adviesraad op dit moment overbodig.
In het wetsvoorstel Wet op het Rijksinstituut volksgezondheid en milieu
(kamerstukken II 1995/96, 24 454. nrs. 1–3) zal voorzien worden
in een commissie van toezicht. Deze commissie heeft niet zozeer tot taak om
de samenwerking met de collega-instituten te waarborgen maar heeft tot taak
het wetenschappelijke niveau van het onderzoekswerk van het RIVM in zijn meest
brede zin, dus ook voor wat betreft de milieuplanbureaufunctie, te bewaken.
Tot slot vroegen de leden van de fractie van de VVD naar de stand van
zaken rondom de natuurplanbureaufunctie. Opgemerkt kan worden dat op afzienbare
termijn door mijn collega van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een voorstel
van wet, houdende een regeling betreffende de natuurplanbureaufunctie, naar
de Raad van State zal worden gezonden. Vooralsnog is in geen van beide wetsvoorstellen
voorzien in een regeling inzake een gezamenlijke publicatie van de natuurbalans
en milieubalans.
De milieubalans blijft een integraal overzicht bieden van de toestand
van het milieu met inbegrip derhalve van het onderdeel ecosystemen, zoals
dat in hoofdstuk 5.2 van de milieubalans 1995 vorm heeft gekregen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
M. de Boer