23 970
Vereenvoudiging van de Handelsregisterwet en wijziging van enige andere wetten (Handelsregisterwet 199.)

nr. 162
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 27 december 1995

De leden van de CDA-fractie informeerden naar de praktijk ten aanzien van het ter beschikking stellen van persoonsgegevens (rangschikking van gegevens naar individuele personen) aan informatiebureaus en vroegen tevens of deze praktijk ten gevolge van het wetsvoorstel zal worden afgeschaft. In antwoord op deze vraag merk ik op dat het handelsregister een openbaar register is. Alle gegevens die in het handelsregister zijn ingeschreven, kunnen door een ieder worden ingezien of aan een ieder, op papier of anderszins, worden verstrekt.

Indien het gaat om het verstrekken van een overzicht van categorieën van in het handelsregister ingeschreven ondernemingen, mag dit overzicht geen rangschikking bevatten van gegevens naar individuele natuurlijke personen. Dit geldt zowel onder de huidige Handelsregisterwet als op basis van het wetsvoorstel. Evenals in de huidige Handelsregisterwet het geval is, zijn in artikel 15, derde lid, van het wetsvoorstel limitatief de instanties opgesomd die wel mogen beschikken over een overzicht met rangschikking van gegevens naar individuele natuurlijke personen. Informatiebureaus horen daar niet bij. Het wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de privacybescherming, waarover artikel 16 van het wetsvoorstel een bepaling bevat, gaat gelden voor alle bestuurders en commissarissen van alle banken en verzekeringsmaatschappijen en voorts of er niet meer functies zijn die ook op privacybescherming aanspraak kunnen maken. In dat verband werd gevraagd wie bepaalt of privé-adressen niet worden opgenomen en of er een beroepsmogelijkheid bestaat. In antwoord hierop merk ik het volgende op. Het geheimhouden van gegevens in het handelsregister staat haaks op de rechtszekerheidsfunctie van het handelsregister. De openbaarheid van het handelsregister vloeit daaruit voort. Dat geldt in het bijzonder voor gegevens van personen die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van een onderneming, hetgeen het geval is indien een onderneming toebehoort aan een natuurlijk persoon of indien het een vennoot van een vennootschap onder firma betreft. Voor bestuurders en commissarissen van een aan een rechtspersoon toebehorende onderneming lijkt het afschermen van het privé-adres vanuit de rechtszekerheidsfunctie van het handelsregister iets minder bezwaarlijk, omdat deze personen alleen in uitzonderlijke gevallen persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van een onderneming. Ik ben dan ook van mening dat alleen binnen laatstgenoemde categorie privé-adressen als niet openbaar gegeven kunnen worden aangemerkt. De noodzaak tot privacybescherming dient echter met zwaarwegende argumenten aannemelijk te worden gemaakt. Door een betrokkene dient daartoe een gemotiveerd verzoek te worden gedaan. Het ligt voor de hand dat betrokkene daarbij tevens aantoont dat ook op andere terreinen zijn privé-adres geheim is, bij voorbeeld omdat hij aan het gemeentebestuur heeft verzocht zijn in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen privé-adres niet aan derden te verstrekken en omdat hij een geheim telefoonnummer heeft. Ik denk vooralsnog alleen aan genoemde functionarissen van banken en verzekeringsmaatschappijen. Van bijzondere problemen bij andere functionarissen is mij niet gebleken.

Op een verzoek tot geheimhouding wordt beslist door de Kamer van Koophandel. Tegen een afwijzing staat beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Hieraan gaat vooraf een bezwaarschriftprocedure bij de Kamer van Koophandel die de beslissing heeft genomen.

In antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de fracties van SGP, RPF en GPV deel ik mee dat ik bereid ben de verplichting tot inschrijving/neerlegging van gegevens c.q. publikatie daarvan met terughoudendheid in te vullen. Bij die invulling en met name bij inschrijving/neerlegging van gegevens die verder gaan dan hetgeen uit Europese regelgeving voortvloeit, staat de vraag centraal of inschrijving/neerlegging noodzakelijk is voor de rechtszekerheid in het economisch verkeer. De plicht tot publikatie in het daartoe aangewezen publikatieblad van hetgeen is ingeschreven of gedeponeerd, blijft beperkt tot datgene wat is voorgeschreven in Europese regelgeving.

De leden van dezelfde fracties informeerden voorts naar de achtergronden van de keuze om de verplichtingen voor de bedrijven vast te leggen in een uitvoeringsbesluit in plaats van in de wet zelf. Op de achtergronden hiervan ben ik reeds ingegaan in paragraaf 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting en in de toelichting op artikel 8 van het wetsvoorstel. Deze keuze vloeit, als gezegd, voort uit de wens om de Handelsregisterwet meer in overeenstemming te brengen met de huidige eisen van wetgevingsbeleid. Daarvan uitgaande is een verdeling gemaakt van onderwerpen die in de wet zelf geregeld worden, en onderwerpen die voor delegatie aan het Handelsregisterbesluit, zijnde een algemene maatregel van bestuur, in aanmerking komen. Tot de eerste categorie behoort de inschrijfplicht als zodanig en tot de laatste categorie de opsomming van in te schrijven gegevens. Daarbij moet worden bedacht dat het gaat om zeer gedetailleerde gegevens die ook blijkens de wetsgeschiedenis van de Handelsregisterwet nog al eens gewijzigd worden, bij voorbeeld ter implementatie van EG-richtlijnen. Bij dit alles heeft het primaat van de wet als richtsnoer gediend. Overeenkomstig dit uitgangspunt is onderzocht welke elementen zo gewichtig zijn dat de volksvertegenwoordiging rechtstreeks bij de vaststelling moet worden betrokken. Aldus zijn de hoofdelementen in de wet opgenomen en de elementen die gedetailleerder van aard zijn en vaker aan wijzigingen onderhevig kunnen zijn, in het Handelsregisterbesluit.

Wat betreft de in het Handelsregisterbesluit te regelen onderwerpen en het voorleggen van dat besluit aan het parlement, merk ik nog het volgende op. Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel heb opgemerkt zie ik de noodzaak van een voorhangprocedure niet in. Het wetsvoorstel bevat ook geen voorhangprocedure. Met het wetsvoorstel wordt immers geen wezenlijke wijziging beoogd van de in het nieuwe Handelsregisterbesluit te regelen onderwerpen. Het gaat, als gezegd, om de samenvoeging in één besluit van de huidige Handelsregisterwet inzake de in te schrijven gegevens, van het huidige Handelsregisterbesluit en van het Besluit bijdragen handelsregister. Uitbreiding van de inschrijfverplichtingen wordt daarbij niet overwogen. Volledigheidshalve moet nog wel worden genoemd het integreren van het stichtingen- en het verenigingenregister met het handelsregister, maar materieel is er geen verschil met de huidige situatie omdat het stichtingen- en het verenigingenregister thans ook al door de kamers van koophandel worden beheerd. Bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik evenwel toegezegd het parlement tijdig op de hoogte te stellen van de zakelijke inhoud van het Handelsregisterbesluit inzake de in te schrijven gegevens.

Tot slot vroeg de commissie mijn reactie op de brief van de SDU van 11 september 1995 te mogen vernemen. Er is geen Europese regelgeving die verplicht tot het publiceren van inschrijvingen of deponeringen in het handelsregister in een officiële uitgave als de Staatscourant. In bij voorbeeld Frankrijk en Engeland vindt publikatie plaats in een door de houder van het handelsregister uitgegeven blad waarin uitsluitend handelsregistergegevens worden gepubliceerd. Voor het overige zal ik de periode tot eind 1998, wanneer het contract tussen de Staat en de SDU afloopt, benutten om grondig te onderzoeken of een ander publikatieblad aanmerkelijk goedkoper is voor ondernemers dan de Staatscourant en of ook zo'n blad kwaliteit en continuïteit kan waarborgen, goed toegankelijk is en ruim wordt verspreid. Na afweging van alle factoren, waarbij het uitgangspunt zwaar weegt dat de (financiële) lasten voor ondernemers zo laag mogelijk gehouden moeten worden, zal ik een beslissing nemen welk publikatieblad vanaf 1 november 1998 wordt aangewezen.

* De reeds eerder verschenen stukken m.b.t. dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder de nrs. 295 en 295a, 1994–1995.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven