23 960
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (herziene gratieregeling en regeling schadevergoeding voorlopige hechtenis)

nr. 32a
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 9 november 1995

De vragen van de leden van de fracties van het CDA en de SGP uit het nader voorlopig verslag beantwoord ik als volgt.

Het spijt mij dat mijn antwoord over de honorering van het aantal gratieverzoeken door de leden van de CDA-fractie is verstaan als een herhaling van een eerdere uiteenzetting. Voor zover het mij past om een oordeel uit te spreken over de kwaliteit van de rechterlijke advisering, meen ik dat een percentage van 30% van gehonoreerde gratieverzoeken niet verontrustend te noemen is. Nog los van de specifieke gronden die aanleiding geven tot inwilliging van een gratieverzoek, moet worden vastgesteld dat het tijdsverloop bij de executie van «lopende vonnissen» (waarbij de veroordeelde al dan niet na het ondergaan van voorlopige hechtenis bij gelegenheid van het onherroepelijk worden van het vonnis op vrije voeten verkeert) de kans vergroot dat zich omstandigheden voordoen, waarmee de rechter ten tijde van de strafoplegging geen rekening heeft kunnen houden.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de oorzaak van een door hen gesignaleerde stijging van het aantal gratieverzoeken in 1994 ten opzichte van 1993 gerelateerd aan het aantal straffen. Met de cijfers betreffende het aantal straffen wordt evenwel verwezen naar het aantal straffen waarvan gratie wordt verzocht. Daarbij is heel wel mogelijk dat het gaat om één vonnis waarbij verscheidene straffen zijn opgelegd: zoals een vrijheidsstraf gecombineerd met een geldboete en verbeurdverklaring.

Het aantal gratieverzoeken moet worden gerelateerd aan het totaal aantal door de rechter afgedane zaken verminderd met de gevallen van vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging en schuldigverklaring zonder toepassing van straf. De globale trends daarbij zijn: meer alternatieve sancties worden opgelegd, dat er een toename is van de mate waarin vrijheidsstraffen worden opgelegd, en dat het aantal opgelegde geldboeten in absolute zin is gedaald (bron Jaarverslag OM 1994). Daarbij moet worden aangetekend dat de laatste daling naar alle waarschijnlijkheid voortkomt uit de administratieve afdoening van verkeersvoorschriften. Van de op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften opgelegde sancties kan geen gratie worden verzocht noch verleend.

De leden van de fracties van SGP, GPV en RPF vroegen duidelijkheid over de mogelijkheid dat ook andere dan door de strafrechter opgelegde vermogenssancties met een toe te kennen schadevergoeding zouden kunnen worden verrekend. Met de leden van deze fracties acht ik een dergelijke uitbreiding niet gewenst. Bij nota van wijziging, 23 960, nr. 7, heb ik daarom ter verduidelijking ingevoegd dat het moet gaan om geldsommen die verschuldigd zijn op grond van een vonnis of arrest dat is gewezen in een strafzaak. Tegen een door enkele leden van de Tweede Kamer geopperde mogelijkheid tot uitbreiding van verrekening met bijvoorbeeld fiscale schulden heb ik mij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel juist verzet.

Ik hoop uw vragen hiermee thans voldoende te hebben beantwoord.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven