23 960
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (herziene gratieregeling en regeling inzake schadevergoeding voor voorlopige hechtenis)

nr. 32
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE2

Vastgesteld 10 oktober 1995

De memorie van antwoord gaf de leden van de fracties van het CDA en de SGP nog aanleiding tot het maken van opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie memoreerden dat de minister in haar antwoord (kamerstuk Eerste Kamer, 23 960, nr. 290b, blz. 1) stelt dat «anders dan de leden van deze fractie meenden» de grootste categorie van ingewilligde gratieverzoeken zou bestaan uit omstandigheden voornamelijk aan de persoon van de veroordeelde gebonden. Deze correctie lijkt niet op haar plaats. Vooreerst al niet omdat ook financiële omstandigheden zeer persoonsgebonden (kunnen) zijn, doch ook omdat dit (in casu overigens weinig geschikt voorkomend criterium) door de minister niet is gehanteerd in de nota naar aanleiding van het verslag in de Tweede Kamer (kamerstuk Tweede Kamer, 23 960, nr. 6) blz. 7. In het aldaar verstrekte overzicht, waarop deze leden zich hebben gebaseerd, vormen «financiële omstandigheden» de grootste categorie. Aan herhaling door de minister van hetgeen op die plaats al is opgesomd, zeiden de leden van de CDA-fractie minder behoefte te hebben.

Wel ontvingen zij gaarne alsnog antwoord op hun (reeds gestelde) vraag hoe de regering een honorering van 30% beoordeelt.

Voorts verlangden zij een nadere onderbouwing van de stelling van de minister, dat van het hanteren van het gratieverzoek als een vierde rechtsmiddel «geen sprake» is, waar «immers» het aantal gratieverzoeken sinds 1992 is gedaald, terwijl het totaal aantal opgelegde straffen is gestegen. Uit het door de minister verstrekte overzicht onderaan blz. 1 van de hierboven genoemde nota valt echter een stijging van het aantal verzoeken ten opzichte van het aantal straffen op te maken van ruim 60% in 1993 tot ruim 66% in 1994.

De leden van de SGP-, GPV en RPF-fracties hadden er behoefte aan over het navolgende punt helderheid te verkrijgen.

Ten aanzien van de voorgestelde regeling tot verrekening van vermogenssancties (artikel 90, derde lid, W.v.Sv.) vroegen deze leden of op grond van de voorgestelde wettekst wel voldoende duidelijk is dat het hier slechts kan gaan om verrekening met andere door de strafrechter opgelegde vermogenssancties. De tekst spreekt van «geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen.» De memorie van toelichting (kamerstuk Tweede Kamer, 23 960, nr. 3, blz. 5) merkt hieromtrent slechts op: «Daarbij valt te denken aan de schadevergoedingsmaatregel, geldboete, wederrechtelijk verkregen voordeel en storting in het Waarborgfonds motorverkeer». Dit lijkt de mogelijkheid open te houden dat bijvoorbeeld een bij arrest opgelegde administratieve boete in een fiscale zaak, dan wel enige andere aan de staat verschuldigde betaling ook verrekend zou kunnen worden.

De leden hier aan het woord vroegen of een dergelijke, buiten de grenzen van het strafrecht tredende verrekening, wel passend is in het kader van de beoogde strafvorderlijke voorziening. Het ware wenselijk dat op dit punt de nodige duidelijkheid wordt verschaft.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

De eerder verschenen stukken met betrekking tot dit voorstel zijn gedrukt onder de nrs. 270 t/m 270c, 1994–1995.

XNoot
2

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), voorzitter, Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Cohen (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA) en De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven