23 949
Goedkeuring van de op 21 maart 1994 te Noordwijk tot stand gekomen verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en, respectievelijk, de Volksrepubliek Benin, het Koninkrijk Bhutan en de Republiek Costa Rica inzake duurzame ontwikkeling

nr. 16e
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 1996

Conform de door mij gedane toezegging aan het slot van het overleg met Uw Kamer op 21 mei doe ik U het hiernavolgende toekomen een schriftelijke bevestiging van de tijdens het overleg met de Kamer gedane toezeggingen, in antwoord op zeven vanuit de Kamer aan de orde gestelde punten. Een vertaling in de werktalen van de drie partnerlanden zal, na afronding van de parlementaire behandeling van onderhavig voorstel van wet, aan de partnerlanden worden aangeboden.

1. Bij de bespreking van de aan de Kamer aangeboden «Verklaring van Rinpung» (het resultaat van een workshop waar door vertegenwoordigers van de vier verdragspartners een nadere uitwerking werd gegeven aan de inhoud van het begrip «wederkerigheid» in de verdragen) kwamen wij overeen dat de Verdragen betekenen dat de verdragspartners daarmee tot uitdrukking willen brengen dat er integrale wederzijdse verantwoordelijkheid is voor het internationale milieu en de natuurlijke hulpbronnen, maar dat zulks niet betekent dat er een integrale wederzijdse verantwoordelijkheid voor het milieubeleid tot stand komt. In de Verklaring van Rinpung is vastgelegd dat de partners de integriteit en de soevereiniteit van elkaar respecteren. Het hoort bij het vertrouwen dat in de Verdragen jegens elkaar wordt uitgesproken dat het ook de eigen verantwoordelijkheid van de partnerlanden is en blijft om de voortgang van de uitvoering van hun eigen nationaal beleid te volgen en daarover aan de verantwoordelijke eigen nationale instanties te rapporteren. Wel bieden de Verdragen een kader om over de relevante aspecten betreffende de voortgang van beleid elkaar als verdragspartners te informeren, daarover overleg te voeren en de resultaten van dat overleg samen in te brengen in internationaal overleg indien daartoe aanleiding bestaat, bijvoorbeeld in het kader van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling van de Verenigde Naties. In de Verklaring van Rinpung wordt gesteld dat «misconception that reciprocity will lead to policy interference ......... must be put to rest». Dit impliceert ook dat financiering van bewustwordingsactiviteiten lastens de verdragsmiddelen en in het algemeen directe en indirecte ondersteuning van confronterende acties met betrekking tot het Nederlandse milieubeleid, de Nederlandse milieuproblematiek en met betrekking tot de wijze waarop wij in onze samenleving de relatie economie en milieu proberen vorm te geven in het kader van deze verdragen uitgesloten zijn. Dit geldt zowel waar het gaat om acties in Nederland, om acties vanuit Nederland gericht op de verdragslanden, als om acties vanuit de verdragslanden gericht op Nederland.

Het bovenstaande zal onderdeel uitmaken van de, na goedkeuring van de Verdragen, nader uit te werken taakopdracht voor de stichting Ecooperation. Daarop vooruitlopend zijn de thans geldende werkafspraken op het bovenstaande gebaseerd. Over de nadere vormgeving van de taakopdracht van de stichting zal ik, op grond van hetgeen mij door beide Kamers is aangereikt, in nader overleg met de stichting treden. Uiteraard zal de nadere vormgeving van de taakopdracht van de stichting in overeenstemming zijn met hetgeen door mij aan beide Kamers is toegezegd.

2. Voor bewustwordingsactiviteiten ten aanzien van ontwikkelingsproblematiek en milieuvraagstukken in het algemeen wordt door de regering subsidie verleend aan de Nationale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (NCDO). Het ligt niet in de rede om in het kader van de stichting Ecooperation een separate voorziening voor bewustwording te treffen; bewustwordingsactiviteiten t.a.v. de Verdragen kunnen adequaat door de NCDO worden verzorgd binnen haar mandaat en uit de middelen die aan de NCDO voor de uitvoering van haar taken beschikbaar zijn gesteld. Binnen de voor de uitvoering van de Verdragen beschikbaar te stellen middelen zal een plafonnering plaatsvinden van de posten voor uitwisseling en informatieverschaffing. Het in het kamerdebat genoemde bedrag van maximaal f 500 000,– per jaar komt mij redelijk voor.

De in het kamerdebat gedane suggestie om de apparaatskosten welke gemoeid zijn met het uitvoeren van deze verdragen en de daaraan verbonden financieringen te beperken tot maximaal dezelfde apparaatskosten als die welke de medefinancieringsorganisaties ontvangen, en wel zonder aftrek van apparaatskosten welke projectindienende organisaties als SNV en MFO's al hebben verricht, zal door mij worden overgenomen in de nadere uitwerking van afspraken die met de stichting Ecooperation zullen worden gemaakt in het kader van de voorbereidingen voor de invoering van het programmafinancieringsmodel. Hierbij dient echter wel in het oog te worden gehouden dat aan de stichting Ecooperation, ook taken zijn opgedragen die zich niet voordoen bij de medefinancieringsorganisaties. Er zal dus enig maatwerk nodig zijn bij de uitwerking. Ik zal daarover te zijner tijd gaarne nader met de Kamer overleggen.

3. Het is uitdrukkelijk altijd de opzet geweest van de Regering om te komen tot verdragen die in onze samenleving gedragen worden door een brede, pluriforme en sterk bij deze operatie betrokken achterban. Dat zou ook moeilijk anders hebben kunnen zijn, gezien de ontstaansgeschiedenis van de verdragen die, waar het Nederland betreft, teruggaat tot initiatieven die geboren zijn in het Nederlandse maatschappelijk middenveld. Bij het ten uitvoer leggen van de verdragen zal dan ook met kracht worden gestreefd naar het realiseren van die beoogde opzet waarbij met name wordt gedacht aan het daarbij betrekken van instellingen als de vakbeweging, werkgeversorganisaties of andere representanten van het bedrijfsleven, medefinancieringsorganisaties en lagere overheden. Deze betrokkenheid zal zowel betrekking hebben op de bestuurlijke kant (participatie in Bestuur en Raad van Advies van de stichting Ecooperation) als op de deelname in uitvoerende aspecten van de samenwerkingsproces. Daarbij zal de opzet zodanig zijn dat deze het echt aantrekkelijk maakt voor de betreffende organisaties om daadwerkelijk te participeren. Voor de verwezenlijking van deze opzet zal de Regering zich gaarne laten raden door deskundigen die aan de basis hebben gestaan van vergelijkbare, op afstand van de overheid staande, organisaties die in het kader van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, naast de door hen zelf gegenereerde inkomsten, de beschikking hebben gekregen over middelen voor het ten uitvoer brengen van overeengekomen beleid.

Zulks sluit, als spiegelbeeld, goed aan bij de wens die door de Kamer werd geuit tot het ontwikkelen van een beleid waardoor de autonomie van de participerende organisaties van de Verdragslanden bevorderd en verzekerd wordt, zowel tegenover de Nederlandse geldverschaffers als tegenover eigen overheden. De visie van de Kamer in dezen wordt door mij onderschreven en zal onder de aandacht van de partnerlanden worden gebracht.

4. Het is uitdrukkelijk het voornemen van de regering om binnen het kader van deze Verdragen te bevorderen dat een nauwere samenwerking van onze economieën tot stand kan komen, onder de randvoorwaarde van duurzaamheid. Daartoe wil zij werken aan nieuwe stimuleringsregelingen, waardoor investeringen, beleggingen, joint-ventures, etc. een royale kans krijgen.

5. De regering is voornemens om tot internationale verbreding van het draagvlak van de verdragen te komen door:

– het interesseren van andere leden van de donorgemeenschap, zowel binnen als buiten de Europese Unie voor deze opzet danwel hen daarbij te betrekken. Om te beginnen zal ik daartoe op korte termijn contact opnemen met mijn EU collega's die reeds eerder van hun belangstelling voor de Verdragen hadden blijk gegeven. Voorts zal ik mijn collega's van die donororganisaties buiten de EU die ook reeds eerder belangstelling toonden informeren over de ratificatie van de verdragen. Met beide groepen zal ik overleggen over de mogelijke verbreding van het internationale draagvlak. Het ligt daarbij voor de hand ons daarbij te concentreren op die landen die reeds een ontwikkelingsrelatie met een of meer van de verdragspartners zijn aangegaan;

– het betrekken van tenminste een Centraal- of Oost-Europees land bij dit stelsel zodat we over een kwintet kunnen spreken. De regering zal daartoe overleggen teneinde de in de Kamer geuite wens te honoreren om de categorie landen waarmee een duurzaam ontwikkelingsverdrag is gesloten uit te breiden met een of meer landen, waaronder landen uit Midden- en Oost-Europa. Ook op het terrein van de samenwerking met deze landen lijken zich goede mogelijkheden voor te doen om de kring van samenwerking aan donorzijde uit te breiden. In de hierboven genoemde contracten met andere donorlanden zullen de betreffende mogelijkheden zorgvuldig worden nagegaan.

– het uitzetten van een verbinding tussen het stelsel van deze verdragen en het VN-systeem. Daartoe zal in overleg met de partnerlanden worden gestreefd naar een intensivering van de samenwerking bij de voorbereiding van gemeenschappelijk optreden in relevante internationale fora. Voorts zal Nederland, tezamen met de partnerlanden, de verdragen zelf in VN-fora, zoals de Commission for Sustainable Development, en het United Nations Environmental Programme, en in de conference of the Parties van het Klimaatverdrag en het Biodiversiteitsverdrag, aan de orde stellen, en zal er naar worden gestreefd uitvoeringsinstellingen van de VN, wanneer de partnerlanden daarom verzoeken, te betrekken bij de uitvoering van onderdelen van de Verdragen.

6. De regering is voornemens de totale relatie (inclusief de ontwikkelingsrelatie) met de verdragslanden mede te baseren op de uitgangspunten van de Verdragen en te komen tot de financiering van een samenhangend, meerjarig geheel van activiteiten en programma's, waarbij de autonomie van de partners in de verdragslanden tezamen met het duurzaamheidscriterium uitgangspunt is.

7. Uiterlijk vijf jaar nadat de verdragen zijn geratificeerd zal, gemeenschappelijk met de partnerlanden, een evaluatie zijn uitgevoerd en op grond van die evaluatie een advies worden uitgebracht over de periode daarna. Daarbij zal de mogelijkheid om verdragen alsdan unilateraal eventueel op te zeggen uitdrukkelijk aan de orde kunnen komen.

IJkpunten bij deze evaluatie zullen, naast die welke voortvloeien uit de tekst van de verdragen, daarbij in ieder geval zijn:

– de Nederlandse Alleingang dient doorbroken te zijn;

– er dienen relevante nieuwe partners te zijn toegetreden;

– de participatie hier en ginds heeft reële inhoud gekregen;

– de verdragen zijn niet aangegrepen voor confronterende beleidsinmengingen;

– er is een duidelijke interesse en betrokkenheid van de zijde van de multilaterale instellingen ontstaan;

– de verdragen hebben geleid tot het tot stand komen van samenhangende betekenisvolle programma's op het terrein van duurzame ontwikkeling in de betrokken landen.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk

Naar boven