23 790
Regeling met betrekking tot uitzonderingstoestanden (Coördinatiewet uitzonderingstoestanden)

nr. 5
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

19 september 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is ingevolge artikel 103 van de Grondwet bij de wet regels te stellen met betrekking tot uitzonderingstoestanden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§1. Afkondiging, opheffing en einde van een uitzonderingstoestand

Artikel 1

1. Ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, kan ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de beperkte noodtoestand of de algemene noodtoestand worden afgekondigd.

2. Het begin van de beperkte noodtoestand en van de algemene noodtoestand wordt niet op een vroeger tijdstip gesteld dan dat waarop het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, op de daarin te bepalen wijze is bekendgemaakt.

3. Het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 2

Het koninklijk besluit waarbij hetzij de beperkte noodtoestand hetzij de algemene noodtoestand wordt afgekondigd, wordt terstond medegedeeld aan de Staten-Generaal.

Artikel 3

De beperkte noodtoestand en de algemene noodtoestand worden opgeheven:

a. bij besluit van de Staten-Generaal in verenigde vergadering indien zij van oordeel zijn dat de beperkte noodtoestand of de algemene noodtoestand niet, of niet langer dan een bepaalde termijn, mag voortduren;

b. bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister-President, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

Artikel 4

De beperkte noodtoestand en de algemene noodtoestand eindigen van rechtswege bij de aanvang van de algemene noodtoestand, respectievelijk de beperkte noodtoestand.

Artikel 5

1. Het besluit, bedoeld in artikel 3, onder a, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt op last van de voorzitter der verenigde vergadering en treedt terstond in werking.

2. Door de zorg van Onze Minister van Justitie wordt het besluit, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

3. Het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 3, onder b, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt en treedt terstond in werking.

4. Het koninklijk besluit, bedoeld in het derde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 6

Door opheffing of einde van de beperkte noodtoestand, respectievelijk de algemene noodtoestand eindigt van rechtswege de werking van de bepalingen die in werking zijn gesteld ingevolge het koninklijk besluit bedoeld in artikel 7, eerste lid, respectievelijk artikel 8, eerste lid.

§2. Inwerkingstelling en buitenwerkingstelling van noodwetgeving gedurende een uitzonderingstoestand

Artikel 7

1. Indien de beperkte noodtoestand is afgekondigd, worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor Nederland of een gedeelte daarvan bepalingen in werking gesteld die voorkomen op de bij deze wet behorende lijst A.

2. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het in het eerste lid bedoelde besluit in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

Artikel 8

1. Indien de algemene noodtoestand is afgekondigd, worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor Nederland of een gedeelte daarvan bepalingen in werking gesteld die voorkomen op de bij deze wet behorende lijst B.

2. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het in het eerste lid bedoelde besluit in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

Artikel 9

Het koninklijk besluit waarbij gedurende een noodtoestand voor Nederland of een gedeelte daarvan bepalingen die voorkomen op de bij deze wet behorende lijsten A en B in werking dan wel buiten werking worden gesteld, wordt terstond medegedeeld aan de Staten-Generaal. Het treedt niet in werking dan nadat het op de daarin te bepalen wijze is bekendgemaakt. Het wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

§3. Slotbepalingen

Artikel 10

Indien het bij koninklijke boodschap van 23 juli 1993 ingediende voorstel van wet houdende regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Wet vervoer gevaarlijke stoffen, 23 250) tot wet is verheven en in werking is getreden worden in de bij deze wet behorende lijsten A en B de woorden «van de Wet gevaarlijke stoffen: artikel 21a;» vervangen door: van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen: artikel 61;.

Artikel 11

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 12

Deze wet wordt aangehaald als: Coördinatiewet uitzonderingstoestanden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

De Minister van Binnenlandse Zaken,

De Minister van Defensie,

Lijst A, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden

De navolgende paragrafen of bepalingen kunnen in de beperkte noodtoestand in werking worden gesteld:

van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag:

de artikelen 5, 6, 7, 8, eerste en derde lid, 9, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 10 gezamenlijk of afzonderlijk;

van de Oorlogswet voor Nederland:

de artikelen 9 tot en met 23 gezamenlijk of afzonderlijk;

van de Wet bescherming staatsgeheimen:

artikel IIIa;

van de Noodwet rechtspleging:

de artikelen 2 tot en met 14;

van de Vreemdelingenwet:

artikel 50a;

van de Wet verplaatsing bevolking:

de artikelen 2a, 2b, 2c, 2e, 3, 4, 5, eerste lid, 6, 7, eerste lid, en 8, eerste lid, gezamenlijk of afzonderlijk;

van de Rampenwet:

de artikelen 22 tot en met 24;

van de Noodwet financieel verkeer:

de artikelen 3 tot en met 32 gezamenlijk of afzonderlijk;

van de Comptabiliteitswet:

artikel 74a;

van de Wet militaire inundatiën:

de artikelen 1a, 2 en 3;

van de Dienstplichtwet:

de artikelen 30a, eerste lid, en 43;

van de Inkwartieringswet:

de artikelen 28, 29 en 35;

van de Onteigeningswet:

de artikelen 76a bis tot en met 76f bis;

van de Woningwet:

de artikelen 101a, 102 en 103 gezamenlijk;

van de Spoorwegwet:

de artikelen 17a, 18, 19, 23, 24 en 50, tweede lid;

van de Wet behoud scheepsruimte 1939:

de artikelen 2 tot en met 4, 8 en 9;

van de Luchtvaartwet:

de artikelen 57a, 58, 59 en 61;

van de Vervoersnoodwet:

de artikelen 8 tot en met 15 en 17;

van de Havennoodwet:

de artikelen 6 tot en met 12;

van de Wet gevaarlijke stoffen:

artikel 21a;

van de Vaarplichtwet:

de artikelen 2a, 10, 11, 16, 17, 18 en 20;

van de Binnenschepenwet:

artikel 56a;

van de Scheepvaartverkeerswet:

artikel 38, geheel of gedeeltelijk, en artikel 39, eerste lid;

van de Loodsenwet:

de artikelen 52 en 53, eerste lid, gezamenlijk of afzonderlijk;

van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen:

de artikelen 57, eerste tot en met derde lid, en 58, eerste en tweede lid;

van de Postwet:

artikel 21, eerste tot en met vierde lid;

van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993:

artikel 8b;

van de Wet Luchtverkeer:

artikel 51 of 51a en artikel 52;

van de Wegenverkeerswet 1994:

artikel 4, derde, vierde en vijfde lid;

van de Distributiewet 1939:

de artikelen 2 tot en met 10, 13 tot en met 22a;

van de Hamsterwet:

de artikelen 3 tot en met 5;

van de Vorderingswet 1962:

artikel 3a;

van de Prijzennoodwet:

de artikelen 5 tot en met 15;

van de Bodemproductiewet 1939:

de artikelen 2 tot en met 4, 8 tot en met 10;

van de Noodwet voedselvoorziening:

de artikelen 6 tot en met 14;

van de Noodwet arbeidsvoorziening:

één of meer van de paragrafen van hoofdstuk II;

van de Noodwet geneeskundigen:

één of meer van de paragrafen van hoofdstuk II;

van de Warenwet:

artikel 2a;

van de Wet inzake bloedtransfusie:

artikel 41b.

Lijst B, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden

De navolgende paragrafen of bepalingen kunnen in de algemene noodtoestand in werking worden gesteld:

van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag:

de artikelen 5, 6, 7, 8, eerste en derde lid, 9, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 10 tot en met 13, 14, eerste lid, 15, eerste en derde lid, 16, eerste, tweede en derde lid, 17, eerste, tweede en derde lid, en 18 gezamenlijk of afzonderlijk en de artikelen 19 tot en met 25, 26, tweede lid, 27 en 28 gezamenlijk;

van de Oorlogswet voor Nederland:

de artikelen 9 tot en met 43 gezamenlijk of afzonderlijk en de artikelen 44 tot en met 53 gezamenlijk;

van de Wet bescherming staatsgeheimen:

artikel IIIa;

van de Noodwet rechtspleging:

de artikelen 2 tot en met 14, alsmede artikel 17;

van de Vreemdelingenwet:

artikel 50a;

van de Wet verplaatsing bevolking:

de artikelen 2a, 2b, 2c, 2e, 3, 4, 5, eerste lid, 6, 7, eerste lid, en 8, eerste lid, gezamenlijk of afzonderlijk;

van de Rampenwet:

de artikelen 22 tot en met 24;

van de Noodwet financieel verkeer:

de artikelen 3 tot en met 32 gezamenlijk of afzonderlijk;

van de Comptabiliteitswet:

artikel 74a;

van de Wet militaire inundatiën:

de artikelen 1a, 2 en 3;

van de Dienstplichtwet:

de artikelen 30a, eerste lid, en 43;

van de Inkwartieringswet:

de artikelen 28, 29 en 35;

van de Onteigeningswet:

de artikelen 76a bis tot en met 76f bis;

van de Woningwet:

de artikelen 101a, 102 en 103 gezamenlijk;

van de Spoorwegwet:

de artikelen 17a, 18, 19, 23, 24 en 50, tweede lid;

van de Wet behoud scheepsruimte 1939:

de artikelen 2 tot en met 4, 8 en 9;

van de Luchtvaartwet:

de artikelen 57a, 58, 59 en 61;

van de Vervoersnoodwet:

de artikelen 8 tot en met 15 en 17;

van de Havennoodwet:

de artikelen 6 tot en met 12;

van de Wet gevaarlijke stoffen:

artikel 21a;

van de Vaarplichtwet:

de artikelen 2a, 10, 11, 16, 17, 18 en 20;

van de Binnenschepenwet:

artikel 56a;

van de Scheepvaartverkeerswet:

artikel 38, geheel of gedeeltelijk, en artikel 39, eerste lid;

van de Loodsenwet:

de artikelen 52 en 53, eerste lid, gezamenlijk of afzonderlijk;

van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen:

de artikelen 57, eerste tot en met derde lid, en 58, eerste en tweede lid;

van de Postwet:

artikel 21, eerste tot en met vierde lid;

van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993:

artikel 8b;

van de Wet Luchtverkeer:

artikel 51 of 51a en artikel 52;

van de Wegenverkeerswet 1994:

artikel 4, derde, vierde en vijfde lid;

van de Distributiewet 1939:

de artikelen 2 tot en met 10, 13 tot en met 22a;

van de Hamsterwet:

de artikelen 3 tot en met 5;

van de Vorderingswet 1962:

artikel 3a;

van de Prijzennoodwet:

de artikelen 5 tot en met 15;

van de Bodemproductiewet 1939:

de artikelen 2 tot en met 4, 8 tot en met 10;

van de Noodwet voedselvoorziening:

de artikelen 6 tot en met 14;

van de Noodwet arbeidsvoorziening:

één of meer van de paragrafen van hoofdstuk II;

van de Noodwet geneeskundigen:

één of meer paragrafen van hoofdstuk II;

van de Mediawet:

artikel 174, eerste lid;

van de Warenwet:

artikel 2a;

van de Wet inzake bloedtransfusie:

artikel 41b.

Naar boven