Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 23636 nr. 265a |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 23636 nr. 265a |
Vastgesteld 13 juni 1996
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zeiden de noodzaak van de vereenvoudiging van Londo te kunnen onderschrijven. Zij hadden nog slechts één vraag.
Kan de staatssecretaris nog eens verduidelijken wat de effecten zijn van de decentralisatie van huisvesting t.a.v. het nieuwe bekostigingsstelsel?
De leden van de CDA-fractie zeiden eveneens de noodzaak tot vereenvoudiging van Londo te onderschrijven, echter zij betreurden het verloren gegane evenwicht. De bewindsvrouwe heeft in de Tweede Kamer gesteld dat geen bezuiniging wordt beoogd met dit wetsvoorstel maar alleen een vereenvoudiging, die overigens wel merkwaardig herverdeeleffecten tot gevolg heeft.
In dat kader vroegen de leden hier aan het woord of de gelden, die vrij komen door het overtollig worden van 20 Londo-ambtenaren op het ministerie, zouden kunnen worden aangewend om de pijn te verlichten van scholen die er zeer op achteruitgaan in het nieuwe stelsel.
De leden van de PvdA-fractie hadden met waardering kennis genomen van het wetsvoorstel. Ook zij onderschreven de wenselijkheid van een eenvoudiger stelsel, waarbij zowel voor de scholen als voor het ministerie sneller duidelijk is welke inkomsten, respectievelijk uitgaven, te verwachten zijn. Hun restten nog enkele vragen.
Deze leden konden zich voorstellen dat, in het licht van het wetsvoorstel decentralisatie huisvesting, gebouwafhankelijke indicatoren een geringere rol spelen bij het vaststellen van de genormeerde vergoeding. Het kan immers niet zo zijn dat de gemeentelijke overheid besluit over het aantal noodzakelijke dan wel gewenste m2, waarna de rijksoverheid verantwoordelijk is voor de exploitatievergoeding van deze m2. Zij maakten zich echter zorgen over het geheel ontbreken van gebouwafhankelijke indicatoren in het voorliggende wetsvoorstel. Met name de kosten voor onderhoud en energie zullen in oudere gebouwen aanzienlijk hoger liggen. Zij verwezen daarbij naar het overzicht op pagina 15 van de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993–1994, 23 636, nr. 3), waaruit blijkt dat het stichtingsjaar van grote invloed is op de afwijkingen van de vergoeding. Het argument dat scholen die in een duur gebouw gehuisvest zijn, naar andere huisvesting kunnen omzien, overtuigde deze leden niet helemaal. Het is immers de vraag of een dergelijke optie op budgettair aanvaardbare wijze te realiseren is. Bovendien merkten deze leden op dat het opnemen van het stichtingsjaar als indicator geen risico voor de door het rijk te verstrekken vergoedingen met zich meebrengt. Deze leden wilden graag weten of de staatssecretaris overwogen heeft om het stichtingsjaar als indicator in het vereenvoudigde stelsel op te nemen.
De leden van de fracties van GPV, SGP en RPF sloten hierop aan. Zij verwezen hierbij naar blz. 17 van de memorie van toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer 23 636, nr. 3) waar wordt gezegd: «Cruciaal in dit proces (van vermindering van indicatoren, KV) zijn uiteraard de gekozen uitgangspunten waarbij afwijking van de huidige vergoeding nog aanvaardbaar wordt geacht. Deze uitgangspunten bepalen immers de uiterste grenzen van de mogelijke vereenvoudigingsvoorstellen. Voor wat betreft de basisvergoeding is het uitgangspunt dat in minder dan 1 % van de gevallen de achteruitgang groter mag zijn dan 10 %. In de meeste gevallen (95%) dient deze binnen de 5% te blijven». De destijds gepresenteerde systematiek voldeed aan deze norm. Is het juist dat de in de nota van wijziging d.d. 7 november 1995 (op stuk nr. 6) geïntroduceerde «gebouwonafhankelijke vergoeding» niet aan deze uitgangspunten voldoet (zie blz. 19)? Zo ja, waarom is het eerdere criterium verlaten?
De leden van de PvdA-fractie toonden zich evenals de leden van de CDA-fractie bezorgd over de niet-beoogde herverdelingseffecten van het wetsvoorstel. Deze zijn aanmerkelijk groter dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel door de regering aanvaardbaar werd geacht. In dit verband wilden deze leden graag weten wat de invloed op de herverdelingseffecten zou zijn als het stichtingsjaar als indicator in het stelsel zou worden opgenomen.
De leden van de fracties van GPV, SGP en RPF waren evenals de andere fracties met de regering overtuigd van de noodzaak om de Londo-systematiek te vereenvoudigen. De vragen van deze leden richtten zich voornamelijk op de wijze waarop het nieuwe systeem is ingericht en op de (al dan niet onbedoelde) gevolgen ervan voor gemeenten en bevoegde gezagsorganen van bijzondere scholen.
Zijn gegevens beschikbaar over de eventuele achterstanden in (in principe uit de materiële bekostiging te betalen) onderhoud van de betreffende scholen? Is in de praktijk gebleken dat scholen in staat zijn hun gebouwen in een goede staat te houden? Is er wat dit betreft verschil tussen openbare scholen en bijzondere scholen?
De commissie wilde tenslotte nog het volgende opmerken en vragen.
Een belangrijk argument van de regering om de bekostigingssystematiek «gebouwonafhankelijk» te maken, is het feit dat «gebouwafhankelijke» indicatoren (door de geplande decentralisatie van de huisvesting) buiten de invloedssfeer van de rijksoverheid komen te liggen. Deze gedachtengang is te volgen. De rijksoverheid voelt niet veel voorbetalen zonder te kunnen bepalen. Maar de argumentatie vertoont een ernstig mankement doordat het in de nu voorgestelde opzet ook niet de gemeenten zijn die de gevolgen dragen van een dure huisvestingskeuze voor een school. Het zijn de scholen die klem zouden kunnen komen te zitten tussen een gemeentelijke overheid, die een dure huisvesting aanwijst (b.v. een ouder gebouw met erg brede gangen en zonder isolatie), en een rijksoverheid die bij de materiële bekostiging geen boodschap heeft aan gebouw-specifieke factoren.
De staatssecretaris wil niet betalen waar zij niet kan bepalen. Gevolg is echter dat de scholen in de positie worden gebracht waarin de staatssecretaris niet wil zijn, in de positie van betaler die niet kan bepalen. Wat is de reactie van de staatssecretaris op deze gedachtengang?
Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA), voorzitter, Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GroenLinks), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD) en Linthorst (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19951996-23636-265a.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.