nr. 179a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VERKEER EN WATERSTAAT1
Vastgesteld 11 maart 1996
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren
van de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de VVD-fractie wilden graag de navolgende vragen
stellen.
Er van uitgaande dat er een samenhang is tussen het Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen
en dit wijzigingsvoorstel vroegen zij wat de in de komende 10 jaar onverwacht
grote hoeveelheden beton en metselzand (en grind), die door de uitvoering
van de Grensmaas en de Zandmaas in het kader van de uitvoering van Boertien-II
vrijkomen, betekenen voor de in landelijk overleg overeengekomen hoeveelheden
bouwgrondstoffen in overige provincies. Dreigt er vertraging in de uitvoering
van de Grensmaas?
Er zijn, zo stelden deze leden, twee hoofdmotieven voor dit wetsvoorstel
te weten
– de behoefte aan een wettelijke regeling voor de planning van ontgrondingen
en
– de behoefte aan doelmatige procedures d.w.z. een betere afstemming
tussen het sectorale ontgrondingenspoor en het RO-spoor e.e.a. om over gegarandeerde
hoeveelheden bouwgrondstoffen te kunnen beschikken.
Welke maatregelen denkt de minister te kunnen nemen indien een gemeente
weigert het bestemmingsplan aan te passen?
Kan de minister meedelen of de provincies in de streekplannen al winplaatsen
hebben aangewezen? Hoe is de stand van zaken?
Beperken de provincies zich misschien tot het aanwijzen van winzones?
Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om maximaal 50% van de kosten die
provincies maken voor planning, onderzoek en coördinatie tussen beleid
van rijk, provincie en gemeenten uit heffingen te verhalen. Dat vonden deze
leden een goede zaak. Maar, hoe kijkt de minister aan tegen de verdere kosten
die gemaakt worden voor handhaving, schadevergoeding, maar vooral de kosten
ter compensatie van zwaar getroffen regio's door zeer grote ontgrondingen?
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling van dit
wetsvoorstel kennisgenomen, een wetsvoorstel met een lange voorbereidingstijd
en (wellicht mede daardoor) ook een lange parlementaire behandeling. Immers
het wetsvoorstel is op 2 januari 1994 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal
ingediend, de Tweede Kamer stelde het voorlopig verslag vast op 2 mei 1994
en nu bijna twee jaar later wordt het (voorlopig) verslag in de Eerste Kamer
vastgesteld. Dat bracht deze tot de vraag hoelang nu in feite aan deze wetswijziging
is gewerkt en of de regering ook niet van mening is dat een dergelijke lange
voorbereidings- en behandelingsperiode geen goed antwoord is op een slagvaardig
beleid.
De leden van de CDA-fractie hadden overigens waardering voor de grondige
wijze van voorbereiding door de Tweede Kamer, waardoor deze leden slechts
de behoefte hadden tot het stellen van enkele vragen.
De hier aan het woord zijnde leden constateerden dat de Ontgrondingenwet
nu al een delegatiemogelijkheid bevat naar de waterschappen. In welke omstandigheden
zou van een dergelijke delegatiemogelijkheid gebruik kunnen worden gemaakt?
Tevens vroegen de leden van de CDA-fractie zich af of het wel vanzelfsprekend
is te veronderstellen (pag. 3 nota n.a.v. het eindverslag TK) dat bij de provincies
veel gebundelde deskundigheid aanwezig is, bezien tegen de achtergrond van
de vele fusies van waterschappen en herindeling van gemeenten, waardoor steeds
eenheden ontstaan die zelf voldoende deskundigheid in huis (kunnen) hebben.
In dit verband wezen deze leden op de fusie van de 4 waterschappen boven de
Westerschelde in Zeeland en het wegschap Walcheren tot één groot
integraal waterschap Zeeuwse Eilanden en de komende fusie van de drie waterschappen
in Zeeuws-Vlaanderen, waardoor in de provincie Zeeland slechts twee grote
waterschappen zullen bestaan en op de herindelingen op Walcheren en Schouwen-Duiveland.
Zouden, zo vroegen deze leden zich af, mede gezien de grote bezuinigingen
die de provincies moeten realiseren, en mede gezien de decentralisatiegedachte
het niet te overwegen zijn te geraken tot een verdere delegatie naar gemeenten
en waterschappen?
De leden van de CDA-fractie achtten voorts een bekorting van de proceduretijd
een belangrijk gegeven. Bestaat de zekerheid – zo vroegen deze leden
zich af – dat binnen 6 maanden vanaf de indiening van de aanvragen de
beslissing is genomen? (pag. 5 nota n.a.v. het eindverslag)
De leden van de CDA-fractie toonden ook grote belangstelling voor het
toepassen van zgn. «secundaire» grondstoffen en o.a. Noordzeezand.
Zij zouden het op prijs stellen indien de regering hierop nog nader zou willen
ingaan, mede tegen de achtergrond van recent onderzoek naar het hergebruik
van o.m. baggerslib, dit ook in verband met het steeds terugkerende probleem
van goede bergingslokaties.
Tenslotte vroegen deze leden om aan te geven op welke wijze de door het
versneld uitvoeren van het «Deltaplan grote rivieren» vrijkomende
hoeveelheid grind «getemporiseerd» op de markt kan worden gebracht.
De voorzitter van de commissie,
Baarda
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen