nr. 2c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1
Vastgesteld 30 november 1995
De memorie van antwoord gaf aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen
en het stellen van de volgende vragen.
1. Algemeen
De leden van de commissie vroegen om een reactie op het gestelde in de
brief van KPMG van 17 november 19952.
2. Overgangsbepalingen
De leden van de CDA-fractie lazen in hoofdstuk 2 van de memorie
van antwoord (Kamerstukken Eerste Kamer, 23 219, nr. 2b) dat het wetsvoorstel,
volgens de staatssecretaris, er in ieder geval toe zal moeten leiden dat oneigenlijk
gebruik tot op heden in bepaalde gevallen wordt beëindigd. Deze stellingname
verdraagt zich zeer wel met het verzoek van deze leden in het voorlopig verslag
(Kamerstukken Eerste Kamer 23 219, nr. 2a) een eerbiedigende werking
c.q. een beperkte overgangsperiode voor bonafide gevallen. De leden hier aan
het woord waren echter van mening dat de toezegging van de staatssecretaris
tot een soepele behandeling van de uitvoering in geval van duidelijke knelpunten
te weinig houvast biedt.
Kan deze toezegging verder worden geconcretiseerd door erkenning van de
eerbiedigende werking c.q. een beperkte overgangsperiode voor bonafide gevallen
in het algemeen (waarbij de normen voor bonafide gevallen in het kader van
de uitvoering nader worden vastgesteld)?
3. Tijdelijke gerechtigheid
Het antwoord op de laatste vraag in het voorlopig verslag behoeft volgens
de leden van de CDA-fractie nog een nadere toelichting gezien het
voorgestelde artikel 25d. Dit artikel bepaalt ook in deze situatie dat door
de afkoop van het vruchtgebruik alsnog sprake is geweest van een tijdelijk
vruchtgebruik. De bloot eigenaar wordt dan op dat moment belastbaar voor de
volledige waarde-aangroei vanaf 1 januari 1996. De
waarde-aangroei wordt daarbij bepaald op het tijdstip van vestiging van
het vruchtgebruik. Artikel 25d is niet van toepassing indien een van de uitzonderingen
van artikel 25b tweede lid zich voordoet. Hier zou dat moeten zijn onderdeel
c van evenbedoelde bepaling, de «ouderkindsituatie». Kennelijk
is de uitleg, dat geen sprake is van «gesplitste aankoop» nu de
ouder verkregen heeft krachtens erfrecht. De uitzondering van artikel 25b,
tweede lid. onderdeel c doet zich dan voor (zie blz. 3 van de brief van de
staatssecretaris van Financiën van 11 september 1995, Kamerstukken Tweede
Kamer, 23 219, nr. 13).
De voorzitter van de commissie,
Boorsma
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Boorsma (CDA) (voorzitter), De Boer (GL), Van
Dijk (CDA), Stevens (CDA), Schuyer (D66), Hilarides (VVD), Rensema (VVD),
Van den Berg (SGP), Wöltgens (PvdA), Ter Veld (PvdA) en De Haze Winkelman
(VVD).
XNoot
2Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en ter inzage gelegd
op het Centraal Informatiepunt onder nr.116483.2.