nr. 226
NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat met het oog op een betere verdeling
van betaald en onbetaald werk en ter stimulering van de werkgelegenheid maatregelen
gewenst zijn ter bevordering van deeltijdarbeid;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 1638oo wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1638pp
De arbeider die zijn dienstbetrekking in Nederland vervult, heeft, indien
deze dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd, het recht de overeengekomen
arbeidsduur te verminderen, tenzij de werkgever aantoont dat zwaarwegende
bedrijfsorganistorische belangen zich tegen een dergelijke vermindering verzetten.
De vermindering van de arbeidsduur bedraagt ten hoogste een vijfde deel van
de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur per week. Artikel 1639k, eerste
lid, is van overeenkomstige toepassing.
De arbeider meldt het voornemen tot vermindering van de arbeidsduur ten
minste vier maanden voor het tijdstip van ingang van de vermindering schriftelijk
aan de werkgever onder opgave van het aantal uren waarmee de arbeidsduur verminderd
wordt.
De werkgever wordt vermoed zwaarwegende bedrijfsorganisatorische belangen
als bedoeld in het eerste lid te hebben, indien hij terzake overeenstemming
heeft bereikt met de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan,
met de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, met de
belanghebbende werknemers.
Van het bepaalde in dit artikel kan slechts worden afgeweken bij collectieve
arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk
orgaan.
ARTIKEL II
Met ingang van het tijdstip dat zowel deze wet in werking zal zijn getreden
als het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van
wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk
Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438) tot wet wordt verheven en in
werking treedt, wordt in Artikel I, Afdeling 6, van laatstgenoemde wet na
artikel 658 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 658a
1. De werknemer die in Nederland werkzaam is, heeft, indien zijn arbeidsovereenkomst
ten minste een jaar heeft geduurd, het recht de overeengekomen arbeidsduur
te verminderen, tenzij de werkgever aantoont dat zwaarwegende bedrijfsorganistorische
belangen zich tegen een dergelijke vermindering verzetten. De vermindering
van de arbeidsduur bedraagt ten hoogste een vijfde deel van de oorspronkelijk
overeengekomen arbeidsduur per week. Artikel 673 lid 1 is van overeenkomstige
toepassing.
2. De werknemer meldt het voornemen tot vermindering van de arbeidsduur
ten minste vier maanden voor het tijdstip van ingang van de vermindering schriftelijk
aan de werkgever onder opgave van het aantal uren waarmee de arbeidsduur verminderd
wordt.
3. De werkgever wordt vermoed zwaarwegende bedrijfsorganisatorische belangen
als bedoeld in lid 1 te hebben, indien hij terzake overeenstemming heeft bereikt
met de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging
of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers.
4. Van dit artikel kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst
of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk orgaan.
ARTIKEL III
Ten aanzien van degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht of publiekrechtelijke aanstelling dan wel ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening
werkzaam is in dienst van een publiekrechtelijk lichaam, is deze wet van overeenkomstige
toepassing.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Binnenlandse Zaken,