23 216
Voorstel van wet van het lid Rosenmöller tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek in verband met het recht van de werknemer de overeengekomen arbeidsduur te verminderen (bevordering van deeltijdarbeid)

nr. 226
NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

26 maart 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat met het oog op een betere verdeling van betaald en onbetaald werk en ter stimulering van de werkgelegenheid maatregelen gewenst zijn ter bevordering van deeltijdarbeid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 1638oo wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1638pp

De arbeider die zijn dienstbetrekking in Nederland vervult, heeft, indien deze dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd, het recht de overeengekomen arbeidsduur te verminderen, tenzij de werkgever aantoont dat zwaarwegende bedrijfsorganistorische belangen zich tegen een dergelijke vermindering verzetten. De vermindering van de arbeidsduur bedraagt ten hoogste een vijfde deel van de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur per week. Artikel 1639k, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

De arbeider meldt het voornemen tot vermindering van de arbeidsduur ten minste vier maanden voor het tijdstip van ingang van de vermindering schriftelijk aan de werkgever onder opgave van het aantal uren waarmee de arbeidsduur verminderd wordt.

De werkgever wordt vermoed zwaarwegende bedrijfsorganisatorische belangen als bedoeld in het eerste lid te hebben, indien hij terzake overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers.

Van het bepaalde in dit artikel kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk orgaan.

ARTIKEL II

Met ingang van het tijdstip dat zowel deze wet in werking zal zijn getreden als het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1993/94, 23 438) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in Artikel I, Afdeling 6, van laatstgenoemde wet na artikel 658 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 658a

1. De werknemer die in Nederland werkzaam is, heeft, indien zijn arbeidsovereenkomst ten minste een jaar heeft geduurd, het recht de overeengekomen arbeidsduur te verminderen, tenzij de werkgever aantoont dat zwaarwegende bedrijfsorganistorische belangen zich tegen een dergelijke vermindering verzetten. De vermindering van de arbeidsduur bedraagt ten hoogste een vijfde deel van de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur per week. Artikel 673 lid 1 is van overeenkomstige toepassing.

2. De werknemer meldt het voornemen tot vermindering van de arbeidsduur ten minste vier maanden voor het tijdstip van ingang van de vermindering schriftelijk aan de werkgever onder opgave van het aantal uren waarmee de arbeidsduur verminderd wordt.

3. De werkgever wordt vermoed zwaarwegende bedrijfsorganisatorische belangen als bedoeld in lid 1 te hebben, indien hij terzake overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers.

4. Van dit artikel kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk orgaan.

ARTIKEL III

Ten aanzien van degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling dan wel ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening werkzaam is in dienst van een publiekrechtelijk lichaam, is deze wet van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Naar boven