nr. 263d
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG
De leden van de PvdA-fractie achtten de reactie op hun vragen en opmerkingen
in het voorlopig verslag niet steeds voldoende verhelderend. De ondergetekende
beaamt dat dit mogelijk veroorzaakt is omdat de tekst, op basis waarvan de
ondergetekende heeft gewerkt, kennelijk niet gelijkluidend was aan de tekst
die door deze leden voor het voorlopig verslag is ingebracht.
Deze leden vernamen tot hun verbazing uit de memorie van antwoord dat
de algehele herziening van de Wet IHS niet per 1 juli 1996 zal kunnen zijn
voltooid. Deze leden hadden de indruk dat «deze zaak» reeds zeer
lang in voorbereiding is, zodat voltooiing per 1 juli 1996 «zonder meer»
mogelijk zou zijn.
Graag zagen deze leden zich dienaangaande geïnformeerd over de planning.
Zoals de ondergetekende bij de behandeling van het onderhavige voorstel
van wet in de Tweede Kamer reeds heeft aangegeven, is een werkgroep in het
leven geroepen die het gehele systeem van de Wet IHS beoordeelt. Dit systeem
is ingewikkeld en veelomvattend. Er kan naar de mening van de ondergetekende
dan ook niet worden overgegaan tot het herzien van een dergelijk stelsel zonder
dat alternatieven en consequenties volledig in kaart zijn gebracht. Hiertoe
dient het rappport van de werkgroep die in oktober a.s. zal rapporteren, waarna
de ondergetekende de Tweede Kamer zal informeren. Op basis van de uitkomst
van deze werkgroep moeten keuzes gemaakt worden. Eerst nadat deze stap is
genomen kan de volgende stap worden gezet naar de eigenlijke wetswijziging.
Gelet op het belang dat de ondergetekende aan deze operatie hecht, zal hij
zich grote moeite getroosten om per 1 juli 1997 een herziene Wet individuele
huursubsidie in werking te laten treden.
De genoemde leden hadden de indruk dat de vaste schijfbreedte van de kwaliteitskorting
ertoe leidt dat de procentuele huurverhoging voor IHS-ontvangers afwijkt van
hun werkelijke huurverhoging, of de via normhuurcompensatie beoogde huurverhoging.
Graag zouden zij vernemen of hun indruk juist is.
De vaste schijfbreedte (inclusief de eerste schijf van f 780) binnen
de kwaliteitskorting kan, bij toevallige overschrijding van een schijfgrens, leiden tot een additionele huurstijging. Dat de netto huurstijging
echter niet gelijk is aan de feitelijke, door de verhuurder opgelegde huurstijging,
is niet alleen te wijten aan de kwaliteitskorting. De IHS-tabellen worden
bepaald door rekening te houden met de verwachte gemiddelde huurstijging.
Als de feitelijke huurstijging afwijkt van de verwachte gemiddelde huurstijging,
zal, bij een hogere huurstijging, een groter deel van de huur subsidiabel
worden, waardoor een netto huurstijging resulteert die lager is dan de feitelijke
huurstijging. Omgekeerd zal bij een lagere feitelijke huurstijging het deel
van de huur dat subsidiabel is afnemen.
Hieruit resulteert een hogere netto huurstijging. Dit effect staat dus
los van de kwaliteitskorting en heeft te maken met (de ontwikkeling van) het
deel van de huur dat binnen de IHS-range valt.
Dat een en ander zo uitpakt is conform de grondregel binnen de Wet IHS,
namelijk dat de IHS-ontvanger gemiddeld een huurstijging ervaart die ten minste
gelijk is aan de huurstijging van overeenkomstige niet-IHS-ontvangers.
Deze leden merkten met betrekking tot de aanpassing van het in artikel
7, eerste lid, bedoelde bedrag op, dat hier aan hun kant niet zozeer sprake
was van een misverstand als wel van een poging om aan te geven «hoe
IHS-ontvangeronvriendelijk» de wet ook op dit punt is.
De ondergetekende merkt op dat de aanpassing van de huurparameters, waaronder
de minimumnormhuur, onderdeel is van de brede herziening van het stelsel van
de Wet IHS.
Tenslotte vroegen de leden van de fractie van de PvdA nog op welke categorieën
van huuraanpassingen de ondergetekende het oog heeft, als hij inkomensafhankelijke
huuraanpassingen afwijst.
Inderdaad wijst de ondergetekende inkomensafhankelijke huuraanpassingen
af. Hij acht deze niet in het belang van de volkshuisvesting en evenmin in
het belang van de huurders zelf. Dit laatste in verband met de extra marginale
druk die bij een systeem van inkomensafhankelijke huren het gevolg zou zijn.
Dit standpunt is onder andere neergelegd in de circulaire van 25 april 1995
aan de gemeenten over het huurbeleid voor de periode 1 juli 1995 tot en met
30 juni 1996. Deze circulaire gaat met name in op het beleid en de voorschriften
die gelden voor de huuraanpassingen, zoals die jaarlijks per 1 juli worden
doorgevoerd. Het standpunt heeft echter ook betrekking op huuraanpassingen,
die los van de jaarlijkse huurronde, bijvoorbeeld bij woningverbetering, worden
doorgevoerd. Rekening houden met inkomens van individuele huurders bij het
bepalen van huurverhogingspercentages, staat haaks op het streven dat huren
toch vooral uitdrukking moeten zijn van de kwaliteit van een woning en de
vraag naar deze woning op de desbetreffende woningmarkt.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
D. K. J. Tommel