23 960
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (herziene gratieregeling en regeling inzake schadevergoeding voor voorlopige hechtenis)

nr. 270a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 11 juli 1995

Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zeiden zich goed te kunnen vinden in de voorgestelde beperking van de opschortende werking van het indienen van een gratieverzoek. Het is deze leden opgevallen dat ongeveer 30% van de ingediende gratieverzoeken plegen te worden gehonoreerd. Zij vernamen gaarne hoe de regering dit percentage beoordeelt. De tijdens de behandeling in de Tweede Kamer verstrekte analyse laat zien dat in de meeste gevallen op een gratieverzoek gunstig wordt gereageerd op grond van financiële omstandigheden. Is in die gevallen steeds sprake van omstandigheden die zijn ontstaan na het wijzen van het vonnis waarvan gratie wordt gevraagd? In hoeverre is er een ontwikkeling gaande dat beleidsargumenten, die bij de gratieverlening een rol spelen, overwegen ten opzichte van criteria van goede rechtsbedeling die de rechters hanteren?

En zo ja, klemt zulks dan des te meer nu het indienen van een gratieverzoek zich lijkt te ontwikkelen tot een standaard rechtsmiddel?

In het kader van dit wetsvoorstel ontvingen de leden van de CDA-fractie gaarne een overzicht en een recente situatiebeschrijving van de rechtspraakontwikkeling ex artikel 89 Strafvordering (schadevergoeding voor ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis).

Dit tegen de achtergrond van een mogelijk nadere vraag of de rechtsontwikkeling op dit onderdeel zich nog wel binnen wenselijke of aanvaardbare grenzen beweegt. Ook dienaangaande zagen deze leden gaarne het oordeel van de regering tegemoet.

De leden van de SGP-fractie hadden ondanks enige bedenkingen met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Gaarne maakten zij van de gelegenheid gebruik enige vragen aan de regering voor te leggen.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is vastgelegd dat van collectieve gratieverlening geen sprake kan zijn zolang de huidige Gratiewet van kracht is en dat ook een bijzondere wet geen begaanbare weg is. Deze conclusie had bij deze leden de vraag opgeroepen hoe de regering het gratiebesluit, zoals dat op 3 maart 1966 in het Staatsblad werd gepubliceerd, beoordeelt, waarbij ter gelegenheid van het huwelijk van het huidige koninklijk paar, onder restricties, strafvermindering werd toegekend. Vervolgens stelden zij de vraag of het bij voorbaat uitgesloten moet worden geacht dat ter gelegenheid van een vergelijkbare gebeurtenis in de toekomst op vergelijkbare wijze strafvermindering zal worden toegepast.

Deze leden gaven te kennen principiële vraagtekens te plaatsen bij het voorstel om inzake geldboetes een ondergrens van 500 gulden te hanteren beneden welk bedrag geen gratie kan worden gevraagd c.q. zal worden verleend. Zij hadden ter argumentatie van dit voorstel slechts pragmatische overwegingen aangetroffen en vroegen daarom op welke principieel-strafrechtelijke overweging dit voorstel steunt.

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de minister van Justitie aangekondigd, zulks vanwege onvoldoende helderheid van de stukken, dat met betrekking tot punt 5 van de nota van wijziging (stuk nr. 7) een nota van verbetering zou worden uitgebracht (zie Handelingen Tweede Kamer 10 mei 1995, 74–4458, middenkolom). Deze leden hadden evenwel geen nota van verbetering die gedateerd is na 10 mei 1995 aangetroffen. Zij vroegen of nog een nota als bedoeld tegemoet kon worden gezien dan wel of een verklaring zou kunnen worden gegeven waarom bedoelde nota kennelijk overbodig is geworden.

Tenslotte stelden deze leden de vraag hoe het bij wijze van experiment plaatsvindende «heenzenden aan de achterkant» zich verhoudt tot het voor gratieverlening geldende principe van individuele beoordeling en hoe deze praktijk/dit experiment in het licht van dat principe valt te rechtvaardigen.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GroenLinks), Le Poole (PvdA), Cohen (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven