nr. 270a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende
opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis
genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zeiden zich goed te kunnen vinden
in de voorgestelde beperking van de opschortende werking van het indienen
van een gratieverzoek. Het is deze leden opgevallen dat ongeveer 30% van de
ingediende gratieverzoeken plegen te worden gehonoreerd. Zij vernamen gaarne
hoe de regering dit percentage beoordeelt. De tijdens de behandeling in de
Tweede Kamer verstrekte analyse laat zien dat in de meeste gevallen op een
gratieverzoek gunstig wordt gereageerd op grond van financiële omstandigheden.
Is in die gevallen steeds sprake van omstandigheden die zijn ontstaan na het
wijzen van het vonnis waarvan gratie wordt gevraagd? In hoeverre is er een
ontwikkeling gaande dat beleidsargumenten, die bij de gratieverlening een
rol spelen, overwegen ten opzichte van criteria van goede rechtsbedeling die
de rechters hanteren?
En zo ja, klemt zulks dan des te meer nu het indienen van een gratieverzoek
zich lijkt te ontwikkelen tot een standaard rechtsmiddel?
In het kader van dit wetsvoorstel ontvingen de leden van de CDA-fractie
gaarne een overzicht en een recente situatiebeschrijving van de rechtspraakontwikkeling
ex artikel 89 Strafvordering (schadevergoeding voor ten onrechte ondergane
voorlopige hechtenis).
Dit tegen de achtergrond van een mogelijk nadere vraag of de rechtsontwikkeling
op dit onderdeel zich nog wel binnen wenselijke of aanvaardbare grenzen beweegt.
Ook dienaangaande zagen deze leden gaarne het oordeel van de regering tegemoet.
De leden van de SGP-fractie hadden ondanks enige bedenkingen
met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Gaarne maakten zij
van de gelegenheid gebruik enige vragen aan de regering voor te leggen.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is vastgelegd
dat van collectieve gratieverlening geen sprake kan zijn zolang de
huidige Gratiewet van kracht is en dat ook een bijzondere wet geen begaanbare
weg is. Deze conclusie had bij deze leden de vraag opgeroepen hoe de regering
het gratiebesluit, zoals dat op 3 maart 1966 in het Staatsblad werd gepubliceerd,
beoordeelt, waarbij ter gelegenheid van het huwelijk van het huidige koninklijk
paar, onder restricties, strafvermindering werd toegekend. Vervolgens stelden
zij de vraag of het bij voorbaat uitgesloten moet worden geacht dat ter gelegenheid
van een vergelijkbare gebeurtenis in de toekomst op vergelijkbare wijze strafvermindering
zal worden toegepast.
Deze leden gaven te kennen principiële vraagtekens te plaatsen bij
het voorstel om inzake geldboetes een ondergrens van 500 gulden te hanteren
beneden welk bedrag geen gratie kan worden gevraagd c.q. zal worden verleend.
Zij hadden ter argumentatie van dit voorstel slechts pragmatische overwegingen
aangetroffen en vroegen daarom op welke principieel-strafrechtelijke overweging
dit voorstel steunt.
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer
heeft de minister van Justitie aangekondigd, zulks vanwege onvoldoende helderheid
van de stukken, dat met betrekking tot punt 5 van de nota van wijziging (stuk
nr. 7) een nota van verbetering zou worden uitgebracht (zie Handelingen Tweede
Kamer 10 mei 1995, 74–4458, middenkolom). Deze leden hadden evenwel
geen nota van verbetering die gedateerd is na 10 mei 1995 aangetroffen. Zij
vroegen of nog een nota als bedoeld tegemoet kon worden gezien dan wel of
een verklaring zou kunnen worden gegeven waarom bedoelde nota kennelijk overbodig
is geworden.
Tenslotte stelden deze leden de vraag hoe het bij wijze van experiment
plaatsvindende «heenzenden aan de achterkant» zich verhoudt tot
het voor gratieverlening geldende principe van individuele beoordeling en
hoe deze praktijk/dit experiment in het licht van dat principe valt te rechtvaardigen.
De voorzitter van de commissie,
Heijne Makkreel
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz
(CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66),
Pitstra (GroenLinks), Le Poole (PvdA), Cohen (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin
(CDA), De Haze Winkelman (VVD).