23 947
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een directiestatuut omtrent de uitoefening van taken en bevoegdheden door de schoolleiding (verplichting vaststellen directiestatuut)

nr. 351
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld 15 september 1995

Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van het CDA hadden met gemengde gevoelens kennis genomen van het bovengenoemde wetsvoorstel. Zij bleven grote twijfels houden over de noodzaak van de voorgestelde wettelijke regeling, zoals ook door de Raad van State en de Onderwijsraad uitgesproken, die beide het wetsvoorstel overbodig achtten. Alvorens een definitief oordeel te geven wilden deze leden de minister vragen de Kamer mede te delen of een wettelijke regeling, zoals voorgesteld, ook bestaat voor de besturen van instellingen in andere met het onderwijs vergelijkbare sectoren, zoals de zorgsector of volkshuisvesting. Zo nee, kan de minister dan aangeven waarom hij deze voor de onderwijssector wel noodzakelijk acht?

Vertrouwende dat bovenstaande vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Jaarsma

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA), voorzitter, Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD) en Linthorst (PvdA).

Naar boven