23 934
Inwerkingtreding van en aanpassing van wetgeving aan de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994)

nr. 225
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

8 maart 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de inwerkingtreding van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 te regelen, enkele wijzigingen in deze wet aan te brengen, de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 in te trekken en enige andere wetten hieraan aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 3 wordt vervangen door:

Artikel 3

1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen met een toegestane maximum massa van 3 500 kg of minder met een laadruimte, zulks met uitzondering van een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:

a. een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; dan wel

b. ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:

1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitplaats is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de bestuurderscabine; en

3°. niet is voorzien van zijruiten; dan wel

c. ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine:

1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de bestuurderszitplaats is aangebracht en een hoogte heeft van ten minste 30 cm; en

3°. niet is voorzien van zijruiten; dan wel

d. ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:

1°. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

2°. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

I. ten minste 150 cm; en

II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en

III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en

4°. niet is voorzien van zijruiten.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

a. de wijze waarop de hoogte en de lengte van de laadruimte en van de cabine worden vastgesteld alsmede op welke wijze het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte wordt vastgesteld;

b. de constructie-technische afwerking van de laadruimte;

c. de hoogte, de plaats, de constructiewijze en de bevestigingswijze van de vaste wand.

B. Artikel 8, tweede lid, wordt vervangen door:

2. De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de beslissing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

C. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt «bij beschikking» vervangen door: bij voor bezwaar vatbare beschikking.

2. Het zevende lid vervalt.

3. Het achtste lid wordt vernummerd tot zevende lid.

D. Aan artikel 19 wordt, onder vernummering van het enige lid in eerste lid, een nieuw lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing als de schorsing binnen drie maanden eindigt.

E. In artikel 20, derde lid, wordt «Artikel 18, vijfde, zesde, zevende en achtste lid» vervangen door: Artikel 18, vijfde, zesde en zevende lid.

F. Aan artikel 22, tweede lid, wordt toegevoegd: De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

G. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden «f 19,30», «f 23,05», «f 27,05», «f 35,55», «f 44,80», «f 60,05» en «f 15,25» vervangen door onderscheidenlijk: f 31,95, f 38,20, f 44,95, f 59,45, f 75,20, f 100,95 en f 25,75.

2. In het tweede lid, onderdeel a, worden «f 110,50» en «f 21,75» vervangen door onderscheidenlijk: f 87,50 en f 17,25.

3. In het tweede lid, onderdeel b, worden «f 147,25» en «f 25» vervangen door onderscheidenlijk: f 134,50 en f 22,75.

H. Artikel 24 wordt vervangen door:

Artikel 24

Voor een bestelauto bedraagt de belasting over een tijdvak van drie maanden f 11,95, vermeerderd met f 2,50 per 100 kg eigen massa boven 500 kg.

I. In artikel 25 wordt «f 17,80» vervangen door: f 26,95.

J. In artikel 32 wordt «in de artikelen 29 of 30» vervangen door: in de artikelen 29 of 30, tweede lid, dan wel artikel 30, eerste lid.

K. Na artikel 35 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

Indien de voor een motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 eindigt binnen drie maanden na de aanvang van de schorsing, anders dan bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel c, van die wet, wordt de belasting waarvan krachtens artikel 20, tweede lid, teruggaaf is verleend alsmede de te weinig geheven belasting nageheven.

L. Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd.

1. Onderdeel b van het eerste lid wordt geletterd c.

2. Na onderdeel a van het eerste lid wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:

b. als bedoeld in artikel 35a nihil; .

3. Het tweede lid alsmede de aanduiding van het eerste lid vervallen.

M

In artikel 42 wordt «een electromotor» vervangen door: een elektromotor.

N. Artikel 45, eerste lid, wordt vervangen door:

1. De inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf of verrekening bij voor bezwaar vatbare beschikking.

O. Artikel 46 wordt vervangen door:

Artikel 46

Voor een ander motorrijtuig, niet zijnde een autobus, bedraagt de belasting, met overeenkomstige toepassing van artikel 22, over een tijdvak van drie maanden f 11,95, vermeerderd met f 2,50 per 100 kg eigen massa boven 500 kg.

P. In artikel 47 wordt «f 9,05» vervangen door: f 10,45.

Q. In artikel 54 wordt «artikel 37, eerste lid, aanhef en onderdeel a» vervangen door: artikel 37, aanhef en onderdeel a.

R. In artikel 56, eerste lid, vervalt: , eerste of tweede lid.

S. In artikel 61 wordt «artikel 37» vervangen door: artikel 37, aanhef en onderdeel a, .

T. In artikel 66, tweede lid, wordt «Artikel 18, vijfde, zesde, zevende en achtste lid» vervangen door: Artikel 18, vijfde, zesde en zevende lid.

U. Artikel 70 wordt vervangen door:

Artikel 70

Artikel 37 is van overeenkomstige toepassing.

V. Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd.

1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder de inrichting en de uiterlijke herkenbaarheid van de motorrijtuigen, bedoeld in het eerste lid.

2. In het tot derde lid vernummerde tweede lid wordt «bij beschikking» vervangen door: bij voor bezwaar vatbare beschikking.

W. Artikel 72, eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. die 25 jaar en ouder zijn en die, voor zover het andere motorrijtuigen betreft, uitsluitend worden gebruikt voor andere doeleinden dan het bedrijfsmatig vervoeren van personen en goederen.

X. Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd.

1. In onderdeel b wordt «zijn geregistreerd in België of in de Bondsrepubliek Duitsland en door een in die landen gevestigde werkgever» vervangen door: zijn geregistreerd in het buitenland en door een aldaar gevestigde werkgever.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

c. zijn geregistreerd in het buitenland en worden gebruikt door in Nederland wonende personen die elders dan in Nederland:

– hoofd zijn van een eenmansbedrijf, of

– lid zijn van een maatschap, of

– bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap.

Y. In artikel 77 wordt «artikel 37» vervangen door: artikel 37, aanhef en onderdeel a, .

Z. In artikel 80 wordt «gemeentewet» vervangen door: Gemeentewet.

ARTIKEL II

Artikel I van de Wet van 23 februari 1983, houdende intrekking van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wegens invaliditeit, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «ten hoogste gedurende tien jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet» vervangen door: ten laatste tot 1 januari 2000. Voorts wordt «dat tijdstip» vervangen door: 1 april 1983.

2. In het derde lid wordt «gedurende ten hoogste tien jaar na dat tijdstip» vervangen door: ten laatste tot 1 januari 2000.

3. Na het derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. De vrijstelling, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt met ingang van 1 april 1995 aangemerkt als een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting geheven op grond van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

ARTIKEL III

De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 222 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. De provinciale opcenten worden geheven van de in de provincie wonende of gevestigde houders van personenauto' s, motorrijwielen en autobussen, bedoeld in artikel 2, onderdelen b, d en f, en artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en van degenen op wier naam een kenteken, bedoeld in artikel 62 van die wet is gesteld.

2. Het derde lid wordt vervangen door:

3. Voor de berekening van het aan opcenten verschuldigde bedrag wordt uitgegaan van het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 zoals dat geldt op 1 april 1995 met dien verstande dat de verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28, 49 en 68 van die wet buiten beschouwing blijven.

B. Artikel 228, vijfde lid, wordt vervangen door:

5. Bij naheffing van belasting worden opcenten berekend volgens het hoogste aantal dat in enige provincie van toepassing was op de dag waarop de in de artikelen 33, 34, 35, 36, 52, 53, 69 en 76 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedoelde feiten zijn geconstateerd.

ARTIKEL IV

Artikel 7 van de Wet Infrastructuurfonds wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Op de motorrijtuigenbelasting wordt een infrastructuurtoeslag geheven.

2. Onder vernummering van het tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid in onderscheidenlijk achtste, negende, tiende, elfde en twaalfde lid worden na het eerste lid zes nieuwe leden ingevoegd, luidende:

2. De infrastructuurtoeslag voor een personenauto als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, en artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedraagt over een tijdvak van drie maanden f 45,73, vermeerderd met f 6,88 per 100 kg eigen massa boven 500 kg, met een maximum van f 231,90.

3. De infrastructuurtoeslag voor een bestelauto als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedraagt:

bij een eigen massa in kilogrammen vanover een tijdvak van drie maandenvermeerderd metper 100 kg eigen massa bovenmet een maximum van
500 of minderf 50,45    
600 t/m 1000f 61,18f 6,77  600 kg  
1100 t/m 2000f 87,80f 7,471 000 kg  
2100 en meerf 162,51f 8,222 000 kgf 224,30

4. De infrastructuurtoeslag voor een motorrijwiel als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, en artikel 4 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedraagt over een tijdvak van drie maanden f 38,64.

5. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de infrastructuurtoeslag voor een ander motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel e, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, niet zijnde een autobus als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van die wet.

6. De infrastructuurtoeslag voor een autobus als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedraagt over een tijdvak van drie maanden f 75,61, vermeerderd met f 8,20 per 100 kg eigen massa boven 1 000 kg, met een maximum van f 213,30.

7. De infrastructuurtoeslag voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedraagt over een tijdvak van drie maanden het bedrag berekend op grond van het tweede lid voor een personenauto met een eigen massa van 1000 kg.

3. In het tot achtste lid vernummerde tweede lid wordt «het eerste lid» vervangen door: het tweede, derde, vierde en zesde lid.

4. Het tot elfde lid vernummerde vijfde lid wordt vervangen door:

11. De wettelijke bepalingen inzake de motorrijtuigenbelasting zijn op de infrastructuurtoeslag van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de vermindering, bedoeld in de artikelen 28, 49 en 68 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 buiten aanmerking blijft.

5. Het tot twaalfde lid vernummerde zesde lid wordt vervangen door:

12. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden wordt vrijstelling van de infrastructuurtoeslag verleend voor motorrijtuigen die worden gebruikt in de uitoefening van de detailhandel en die zijn voorzien van een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte die blijvend is ingericht als winkel en uitsluitend als zodanig wordt gebruikt.

ARTIKEL V

Artikel 67, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 komt te luiden:

2. De hoogte van het in het eerste lid bedoelde tarief kan voor verschillende groepen voertuigen dan wel eigenaren of houders van voertuigen verschillend worden vastgesteld. Voor aanvragen die worden ingediend binnen een jaar na de aanvraag van een schorsing welke ingevolge artikel 68, eerste lid, onderdelen a en c, is geëindigd, kan het tarief hoger worden vastgesteld dan het tarief voor laatstgenoemde aanvraag.

ARTIKEL VI

Voor een personenauto, een bestelauto en een motorrijwiel als bedoeld in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 waarvoor een kenteken is opgegeven ingevolge de Wegenverkeerswet of de Wegenverkeerswet 1994 en waarvoor belasting is voldaan op de voet van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 over een tijdvak waarvan een gedeelte ligt na 31 maart 1995, vangt een kort tijdvak waarover voor het eerst belasting is verschuldigd ingevolge de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 aan op de dag volgend op de laatste dag van het tijdvak waarover belasting op de voet van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 is voldaan.

Het korte tijdvak eindigt met de dag voorafgaande aan de eerste dag van het tijdvak met ingang waarvan de belasting is verschuldigd op de voet van artikel 11, eerste lid, van die wet. Artikel 27 van die wet is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VII

Voor een personenauto, een bestelauto en een motorrijwiel als bedoeld in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 waarvoor een kenteken is opgegeven ingevolge de Wegenverkeerswet of de Wegenverkeerswet 1994 en waarvoor op 1 april 1995 geen belasting is voldaan op de voet van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, vangt een kort tijdvak waarover voor het eerst belasting ingevolge de eerstgenoemde wet is verschuldigd aan op 1 april 1995. Het korte tijdvak eindigt met de dag voorafgaande aan de eerste dag van het tijdvak met ingang waarvan de belasting is verschuldigd op de voet van artikel 11, eerste lid, van die wet. Artikel 27 van die wet is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VIII

Voor een ander motorrijtuig als bedoeld in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, waarvoor belasting is voldaan op de voet van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 over een tijdvak waarvan een gedeelte ligt na 31 maart 1995, vindt eerstgenoemde wet toepassing na afloop van dat tijdvak.

ARTIKEL IX

Voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat en waarvoor belasting is voldaan op de voet van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 over een tijdvak waarvan een gedeelte ligt na 31 maart 1995, vindt de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 toepassing na afloop van dat tijdvak.

ARTIKEL X

Artikel VI is van overeenkomstige toepassing voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 waarvoor belasting is voldaan op de voet van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 over een tijdvak waarvan een gedeelte ligt na 31 maart 1995, met dien verstande dat voor artikel 11, eerste lid, moet worden gelezen: artikel 63, tweede lid.

ARTIKEL XI

Artikel VII is van overeenkomstige toepassing voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 waarvoor op 1 april 1995 de belasting niet is voldaan, met dien verstande dat voor artikel 11, eerste lid, moet worden gelezen: artikel 63, tweede lid.

ARTIKEL XII

1. Indien de vermeerdering van belasting krachtens de artikelen 57 of 58 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt voldaan op afzonderlijke aangifte, dient het voertuig, bedoeld in artikel 55 van die wet te zijn voorzien van een nummerplaat die is ingericht en aangebracht volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien voor het voertuig een kenteken is opgegeven krachtens de Wegenverkeerswet 1994.

ARTIKEL XIII

Bij naheffing van belasting op de voet van de artikelen 33, 34, 35, 36, 52, 53, 60, 69 en 76 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 kan de na te heffen belasting mede worden berekend over het gedeelte van de tijdsduur dat ligt vóór 1 april 1995 overeenkomstig de onder de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 geldende tarieven.

ARTIKEL XIV

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 wordt ingetrokken, met dien verstande dat:

a. de bepalingen van die wet van toepassing blijven met betrekking tot belastbare feiten die hebben plaatsgevonden vóór 1 april 1995;

b. artikel 13, tweede lid, van die wet van toepassing blijft gedurende het tijdvak waarvoor belasting is voldaan op de voet van die wet;

c. artikel 14 van die wet na 31 maart 1995 van toepassing blijft met betrekking tot verzoeken om teruggaaf van belasting die op de voet van die wet is voldaan, waarbij de teruggaaf bij vervanging van het motorrijtuig mede omvat het bedrag aan belasting dat met toepassing van artikel 13 van die wet in aanmerking zou komen voor verrekening en teruggaaf. Bedragen van f 10 en minder worden niet teruggegeven;

d. artikel 16 van die wet van toepassing blijft met betrekking tot een motorrijtuig, ter zake waarvan na 31 maart 1995 wordt geconstateerd dat over een tijdvak waarvan een gedeelte ligt vóór 1 april 1995, te weinig belasting is voldaan;

e. de bepalingen van die wet van toepassing blijven met betrekking tot strafbare feiten die zijn begaan vóór 1 april 1995.

ARTIKEL XV

1. Met betrekking tot een personenauto, een bestelauto en een motorrijwiel waarvoor vóór 1 april 1995 een kenteken is opgegeven ingevolge de Wegenverkeerswet of de Wegenverkeerswet 1994 wordt de aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs voor het motorrijtuig dan wel om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wegens wisseling van de houder van het motorrijtuig, aangemerkt als het doen van aangifte in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

2. De aanvraag om aanpassing van het kentekenbewijs aan een verandering aan een in het eerste lid bedoeld motorrijtuig vóór 1 april 1995 waardoor de belasting hoger of lager wordt, wordt aangemerkt als het doen van aanvullende aangifte in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

3. Ingeval op 1 april 1995 de inspecteur bekend is met het feit dat de aanvraag om aanpassing van het kentekenbewijs aan een verandering aan een in het eerste lid bedoeld motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, achterwege is gebleven, wordt dit aangemerkt als een in artikel 17, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedoelde constatering van het feit dat voor het motorrijtuig het doen van de aanvullende aangifte achterwege is gebleven.

4. Met betrekking tot een vóór 1 april 1995 afgegeven kentekenbewijs als bedoeld in artikel 62 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt de aanvraag om de afgifte daarvan aangemerkt als het doen van aangifte in de zin van artikel 65 van die wet.

ARTIKEL XVI

1. In afwijking van artikel 222, derde lid, van de Provinciewet wordt voor de berekening van het aan provinciale opcenten verschuldigde bedrag voor tijdvakken die aanvangen na 31 maart 1995 doch vóór 1 april 1997 uitgegaan van het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, zoals dat luidde bij aanvang van het kalenderjaar 1980, met dien verstande dat de vermeerdering van belasting bedoeld in artikel 6 alsmede het vaste bedrag genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van laatstgenoemde wet buiten beschouwing blijven.

2. Onze Minister stelt het met ingang van 1 april 1997 ten hoogste te heffen aantal opcenten zodanig vast dat daaruit voor de provincies te zamen geen wijziging van de ten hoogste te verkrijgen opbrengst van de belasting voortvloeit, onverminderd de jaarlijkse aanpassing ingevolge artikel 222, vierde lid, van de Provinciewet.

ARTIKEL XVII

Indien de inspecteur een beschikking heeft gegeven krachtens artikel VII, vierde of vijfde lid, van de wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met verruiming van het begrip personenauto (Stb. 1993, 673) waarin aan een in die leden bedoeld verzoek is tegemoetgekomen, worden de motorrijtuigen waarop de beschikking betrekking heeft, zolang zij voldoen aan de gestelde voorwaarden, voor de heffing van motorrijtuigenbelasting aangemerkt als een bestelauto in de zin van artikel 2, onderdeel c, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

ARTIKEL XVIII

Bij ministeriële regeling kunnen in verband met de overgang van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 naar de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering.

ARTIKEL XIX

Bij ministeriële regeling worden per 1 januari 1997 wijzigingen aangebracht in de wetgeving en in de daarop gebaseerde bepalingen teneinde voor de motorrijtuigenbelasting voor een motorrijwiel, een personenauto of bestelauto waarvoor een kenteken is opgegeven, in de gevallen waarin door de houder opdracht is gegeven tot automatische incasso, betaling in maandelijkse termijnen mogelijk te maken.

ARTIKEL XX

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en deze wet treden in werking met ingang van 1 april 1995.

ARTIKEL XXI

Deze wet kan worden aangehaald als Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven