nr. 264b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Naar aanleiding van de in het verslag van de vaste commissies voor Buitenlandse
Zaken en Economische Zaken vervatte vragen moge het volgende dienen.
Inwerkingtreding van het verdrag
De leden van de fractie van D66 vroegen in hoeveel landen op dit moment
de nationale uitvoeringswetgeving in parlementaire behandeling is en of de
lidstaten van de Raad van Europa hiertoe behoren. Hierop moge als volgt worden
geantwoord.
Van belang is dat er op dit moment, voor zover bekend, 20 staten bezig
zijn met parlementaire behandeling van de goedkeuring en uitvoering van het
CW-verdrag. Verder hebben 19 andere staten aangegeven deze zomer hun goedkeuring
te verlenen.
Van de 34 lidstaten van de Raad van Europa hebben 10 lidstaten het verdrag
geratificeerd, te weten: Duitsland, Frankrijk, Spanje, Griekenland, Zweden,
Finland, Noorwegen, Zwitserland, Roemenië en Bulgarije. In 10 lidstaten
hebben parlementen het verdrag in behandeling: Denemarken, België, Italië,
Letland, Oostenrijk, Polen, Slowakije, Nederland, Ierland en Turkije. De Turkse
Commissie voor Defensie heeft behandeling van de wet voltooid, momenteel ligt
de zaak bij de Commissie voor Buitenlandse aangelegenheden. Het tijdstip van
Turkse ratificatie is vervolgens afhankelijk van agendering van de plenaire
behandeling.
Van de overige 14 lidstaten van de Raad van Europa is in 13 staten de
parlementaire procedure nog niet gestart. De regering van het Verenigd Koninkrijk
verwacht de Uitvoeringswet in november a.s. aan het parlement aan te bieden.
Andorra heeft het verdrag nog niet ondertekend.
De leden van de D66-fractie vroegen tevens wanneer naar verwachting het
voor inwerkingtreding van het verdrag benodigde aantal van 65 ratificaties
zal zijn bereikt. Thans hebben 28 staten het verdrag bekrachtigd. Gehoopt
wordt dat het aantal van 65 ratificaties eind 1995 zal worden bereikt.
Financiële steun
De leden van de D66-fractie vroegen of de voormalige Oostbloklanden chemische
wapens bezitten.
Voor zover de regering bekend, beschikken deze staten niet over chemische
wapens.
Binnentreden in woningen
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd wat de noodzaak is van het
verschil tussen artikel 10, tweede lid en artikel 13, vierde lid van het wetsvoorstel
voor een Uitvoeringswet.
Artikel 10, tweede lid, van het wetsvoorstel voor een Uitvoeringswet verleent
een bevoegdheid aan nationale toezichthoudende ambtenaren. Het ligt in de
bedoeling de ambtenaren van de Economische Controle Dienst en van de Douane
als zodanig aan te wijzen. Artikel 10, tweede lid, komt overeen met artikel
5.1.5, tweede lid, van de derde tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht
(kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 2). Dit houdt in dat, zoals dat
ook bij andere wetten geschiedt, in het kader van toezicht, dus als er geen
vermoeden is van een strafbaar feit, een woning niet kan worden betreden zonder
toestemming van de bewoner.
Naast het nationale toezicht op de naleving van de wet is er ook nog het
internationale toezicht op de naleving van het verdrag. Op dit laatste heeft
artikel 13 van het wetsvoorstel voor een Uitvoeringswet betrekking. Het internationale
inspectieteam wordt bij een internationale routine- of uitdagingsinspectie
vergezeld van een nationaal begeleidingsteam. Het verdrag schrijft voor, dat
in het geval van een internationale uitdagingsinspectie het internationale
inspectieteam zonder meer toegang dient te hebben tot elke plaats, dus ook
tot een woning zonder toestemming van de bewoner. Om die reden wordt in artikel
13, vierde lid, van het wetsvoorstel voor een Uitvoeringswet aan het internationale
inspectieteam, vergezeld van het begeleidingsteam, de bevoegdheid gegeven
zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden. In afwijking van
artikel 2, eerste lid, van de Algemene Wet op het Binnentreden, hebben zij
daarvoor zelfs geen machtiging nodig.
Er is dus een duidelijk onderscheid tussen de bevoegdheden van nationale
ambtenaren in het kader van het nationale toezicht op de naleving van de wet,
en de bevoegdheden van het internationale inspectieteam in het kader van het
internationale toezicht op de naleving van het verdrag.
«Good governance»
De leden van de fractie van D66 vroegen ten slotte of de regering het
met hen eens is dat ratificatie en implementatie van het verdrag een uiting
is van «good governance». Tevens zouden zij graag vernemen of
de regering voornemens is in bilaterale contacten met landen waarmee Nederland
een OS-relatie heeft rectificatie en implementatie te bepleiten. Nederland
vraagt, indien opportuun, in contacten op diverse niveaus met andere staten
aandacht voor de kwestie van ratificatie van het verdrag. Mede op deze wijze
geeft de regering uitdrukking aan haar streven naar universaliteit van het
verdrag. Ratificatie en implementatie van het verdrag zijn inderdaad een vorm
van «behoorlijk bestuur». Het ligt daarentegen niet voor de hand
ratificatie van een verdrag tot een specifieke voorwaarde voor
ontwikkelingshulp te maken. Wel vormt de opstelling van een staat ten opzichte
van het verdrag één van de elementen die van belang kunnen zijn
voor de beoordeling van de totale ontwapeningsinspanning van een land. Dit
laatste wordt, zoals bekend, beschouwd als één van de belangrijke
ijkpunten van «good governance».
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
A. van Dok-Van Weele