Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23900-XIII nr. 100b |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23900-XIII nr. 100b |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 maart 1995
Bij de behandeling van de EZ-begroting 1995 heb ik naar aanleiding van vragen van de heren Mertens en Pitstra toegezegd de Kamer schriftelijk te informeren.
De vraag van de heer Mertens had betrekking op de ontwikkeling van de groeivoet van de Nederlandse beroepsbevolking in Europees perspectief. Vooraf zij opgemerkt dat prognoses omtrent demografische ontwikkelingen met de nodige onzekerheden zijn omgeven. Onderstaand overzicht is gebaseerd op prognoses van de Verenigde Naties en op gegevens van Eurostat. Er is een onderscheid gemaakt tussen de groeivoet van het arbeidsaanbod en de groeivoet van de potentiële beroepsbevolking tussen 15 en 64 jaar. De groeivoet van de potentiële beroepsbevolking kan afwijken van de groeivoet van het arbeidsaanbod door verschillen in arbeidsparticipatie. Zo kan de groeivoet van het arbeidsaanbod lager zijn dan de groeivoet van de beroepsbevolking door verschillen in participatiegraad van de potentiële beroepsbevolking. Voor zowel de groeivoet van de potentiële beroepsbevolking als voor het arbeidsaanbod staan de prognoses voor Nederland en voor het gemiddelde van de 12 landen van de Europese Unie weergegeven. Hierbij is verondersteld dat de participatiegraden van de verschillende leeftijdscategorieën constant blijven.
In het overzicht valt wel een aantal zaken op. Ten eerste blijkt dat in de afgelopen jaren de potentiële beroepsbevolking en ook het arbeidsaanbod in Nederland sneller zijn toegenomen dan in andere Europese landen. Tot en met de periode 2000–2010 zal de potentiële beroepsbevolking ook sneller blijven stijgen dan in Europa. Ten tweede blijkt dat vanaf de periode 2020–2030 de daling van de potentiële beroepsbevolking zich in ons land sneller zal voltrekken dan in Europa.
Gemiddelde jaarlijkse groeivoet potentiële beroepsbevolking en arbeidsaanbod
1991–1995 | 1995–2000 | 2000–2010 | 2010–2020 | 2020–2030 | |
---|---|---|---|---|---|
Groei potentiële beroepsbevolking (%) | |||||
Nederland | 0,6 | 0,4 | 0,3 | – 0,4 | – 0,9 |
EU-12 | 0,4 | 0,2 | – 0,0 | – 0,4 | – 0,8 |
Groei arbeidsaanbod (%) | |||||
Nederland | 0,8 | 0,3 | – 0,2 | – 0,6 | – 1,0 |
EU-12 | 0,6 | 0,3 | – 0,1 | – 0,6 | – 1,0 |
Bron: Verenigde Naties (1995), World Population Prospects 1994 en Eurostat (1993), Labour Force Survey 1991.
Zoals gezegd moet bij dit alles wel bedacht worden dat prognoses naar hun aard onzeker zijn. Zo is bij deze berekeningen bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de veronderstelling dat de participatiegraden constant zijn. Het is echter heel goed mogelijk dat de afname van de potentiële beroepsbevolking resulteert in een hogere participatiegraad. Bijvoorbeeld omdat een krappere arbeidsmarkt het voor veel mensen die voorheen niet op de arbeidsmarkt actief waren aantrekkelijker maakt zich alsnog op de arbeidsmarkt aan te bieden. Daarnaast zal de arbeidsparticipatie van vrouwen naar verwachting nog blijven groeien. Zo verwacht het CPB in Nederland in drievoud dat de bruto participatiegraad van vrouwen nog zal stijgen van ruim 50% in 1990, naar zo'n 60% à 70% rond 2015. De afname van het arbeidsaanbod kan hierdoor omgebogen worden. Daarnaast is het overheidsbeleid erop gericht de participatie te vergroten via onder meer maatregelen die de instroom in de sociale zekerheidsmaatregelen verminderen.
Daarnaast is de prognose voor de groei van de potentiële beroepsbevolking op zich ook met een aantal onzekerheden omgeven. Het CBS onderscheidt bijvoorbeeld in zijn prognoses voor de groei van de Nederlandse bevolking drie scenario's. In het laag scenario zijn geboorte en immigratie laag en sterfte en emigratie hoog. In het hoog scenario is het omgekeerde het geval. Het midden scenario wordt door het CBS het meest plausibel geacht. De CBS-becijferingen zijn niet helemaal vergelijkbaar met de VN-prognoses daar het CBS uitgaat van de leeftijdsgroep 20–64 jaar. In het laag en midden scenario van het CBS neemt de bevolking van 20–64 jaar na de periode 2010–2020 af, zij het in het midden scenario in een wat lager tempo dan in het laag scenario. In het hoog scenario daalt deze leeftijdsgroep pas vanaf de periode 2030–2040 om in de periode 2040–2050 overigens weer toe te nemen.
De onzekerheid omtrent prognoses blijkt verder uit het feit dat het CPB in 1992 cijfers voor de groei van het arbeidsaanbod tot aan 2015 berekende die afwijken van de VN-prognoses. Onder de veronderstelling dat de participatiegraden constant blijven daalt volgens het CPB in de periode 2005–2015 het Nederlandse arbeidsaanbod met zo'n 0,2% per jaar tegenover een daling van 0,3% in de landen van de EU. Wanneer de veronderstelling van constante participatiegraden wordt losgelaten dan blijft zowel in Nederland als in de EU het arbeidsaanbod tot 2015 groeien, waarbij de Nederlandse groei hoger is dan de Europese.
De vraag van de heer Pitstra had betrekking op de integratie van het project duurzaam nationaal inkomen en de nota over economie en ecologie. De door de heer Pitstra genoemde nota economie en ecologie betreft waarschijnlijk de aangekondigde nota over technologisch structuurbeleid. In deze nota zal het onderzoek naar een duurzaam nationaal inkomen echter buiten beschouwing blijven.
Voor een uiteenzetting van de stand van zaken en een beschrijving van de voor- en nadelen van de verschillende methodieken voor de berekening van een duurzaam nationaal inkomen verwijs ik naar de brief aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van 1 maart 1994 (Kamerstukken II, 1993–1994, 23 400 XII, nr. 25).
Op het gebied van de monetarisering van milieuschade is begin dit jaar een informeel discussieplatform ingesteld waarin wetenschappers op het gebied van milieu-economie en het CBS de mogelijkheden van het in geld uitdrukken van milieuverliezen inventariseren.
De milieumodule of NAMEA is nu een reguliere statistiek die jaarlijks in de publikatie «Nationale Rekeningen» van het CBS onder het hoofdje «experimentele gegevens» wordt gepubliceerd (Zie ook bijvoegsel Handelingen Tweede Kamer 1994–95, nr. 6, blz. 15–797). Uit de laatste Nationale Rekeningen blijkt bijvoorbeeld dat in de periode 1989–1991 de emissies die een aantal belangrijke milieuproblemen in ons land veroorzaken zijn gedaald, of minder zijn toegenomen dan het bruto binnenlands produkt.
De milieumodule in deze publikatie is op een aantal onderdelen uitgebreid. Zo worden nu ook mutaties in milieu-indicatoren gepresenteerd die samenhangen met mutaties in economische indicatoren. Daarnaast zijn de feitelijke kosten die gemaakt worden om de milieuschade op te ruimen of te voorkomen duidelijker zichtbaar. Zo wordt een overzicht gegeven van de kosten van interne milieuzorg per bedrijfstak alsmede de levering van externe milieuzorg door milieureinigingsbedrijven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19941995-23900-XIII-100b.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.