23 900 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1995 (deel Ontwikkelingssamenwerking)

23 858
Wijziging van hoofdstuk V (Ministerie van Buitenlandse Zaken) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1993 (Slotwet; rekening)

nr. 162d
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 maart 1995

Bij de plenaire behandeling op 14 februari 1995 van het onderdeel Ontwikkelingssamenwerking van hoofdstuk V van de Rijksbegroting 1995, heb ik een schriftelijk antwoord toegezegd op een tweetal vragen van het lid dr. ir. E. Schuurman.

De eerste vraag luidde welke maatregelen op internationaal niveau worden ondernomen tegen het voortwoekerende kwaad van het storten van afval door Westerse landen in ontwikkelingslanden.

In antwoord daarop diene het volgende.

Steeds breder wordt onderkend dat het storten van afval in ontwikkelingslanden door geïndustrialiseerde landen een serieus probleem vormt. Hoewel aanvankelijk bij een aantal geïndustrialiseerde landen sterk verzet bestond tegen beperkingen van export inclusief transport van afval – veelal op grond van vrijhandelsargumenten – vindt de stelling, dat het hier primair om een milieuproblematiek en niet om een handelsproblematiek gaat in toenemende mate erkenning.

Dat heeft er onder andere toe geleid, dat de verklaring van Rio aan Staten opdraagt effectief samen te werken om de verplaatsing van activiteiten en substanties die ernstige milieu-aantasting veroorzaken of schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid tegen te gaan (principe 14). Op grond van principe 19 van de verklaring van Rio dienen Staten elkaar er bovendien van op de hoogte te stellen wanneer activiteiten worden ondernomen die significante grensoverschrijdende milieu-effecten kunnen hebben.

Begin 1994 is aan de principes uit de verklaring van Rio meer concreet invulling gegeven via de Tweede conferentie van partijen onder de Baselconventie. Mede door actieve bemoeienis van de Nederlandse regering is daar besloten tot een verbod op export van gevaarlijk afval van OESO-landen naar niet OESO-landen. Daarnaast voorziet de Baselconventie in assistentie van ontwikkelingslanden bij de vormgeving van hun nationale wetgeving op het gebied van afvalverwerking, richtlijnen voor de verwerking van ander gevaarlijk afval, verbetering van de controlemogelijkheden op internationaal afvaltransport, training en overdracht van technologie gerelateerd aan het management van afval.

De tweede vraag betrof de kwestie van de octrooiering van (genetisch gemanipuleerde) planten die oorspronkelijk uit ontwikkelingslanden afkomstig zijn. De vraag luidde welke regels ontworpen en gehanteerd kunnen worden om in de eerste plaats die ontwikkelingslanden te laten delen in hun natuurlijke rijkdommen.

In reactie hierop wordt opgemerkt dat de kwestie van het intellectuele eigendomsrecht op levende organismen en delen ervan onder andere aan de orde is geweest bij de GATT-onderhandelingen en de Biodiversiteitsconventie. Beide verdragen zijn door de Nederlandse regering ondertekend. Behalve in deze formele fora, krijgt het onderwerp en de mogelijke gevolgen voor ontwikkelingslanden aandacht in de zogenoemde Crucible Group. Dit is een informeel forum, waarin beleidsmakers, onderzoekers, juristen, NGO's en kleinschalig producerende boeren uit het Noorden en het Zuiden, en vanuit overheid en industrie, vertegenwoordigd zijn.

De door de vermelde fora ingenomen posities, zijn als volgt.

GATT

In het kader van de Uruguay-ronde dienen landen een aantal beschermende initiatieven te nemen met betrekking tot biologisch materiaal, biotechnologie en landbouw. Het belangrijkste in dit verband is de verplichting octrooiering van micro-organismen toe te laten en een systeem voor de bescherming van plantenvariëteiten op te zetten. Dit zou het kwekersrecht kunnen zijn, of een nog te ontwikkelen sui generis systeem.

Het GATT-akkoord is een handelsakkoord, dat niet beoogt de vaak zwakkere positie van ontwikkelingslanden in de discussies te betrekken.

Biodiversiteitsverdrag

Het Biodiversiteitsverdrag erkent de soevereiniteit van individuele staten waar het de genetische rijkdom betreft. Hiermee worden expliciet eigendomsrechten over natuurlijke hulpbronnen toegekend aan het betreffende land. De landen die het verdrag ondertekenden, verplichten zich dan ook individuele ontwikkelingslanden te compenseren voor materiaal uit hun oorsprongsgebied.

Crucible Group

Dit informele forum, dat voortbouwt op de Keystone Dialogue Plant Genetic Resources, is geen voorstander van octrooiering van levend materiaal. Zij onderschrijft het principe van «farmer's rights», dat wil zeggen de beloning van informele innovaties aan plantensoorten door boeren door de eeuwen heen. Compensatie zou kunnen plaatsvinden via een internationaal fonds voor genetische diversiteit.

Uit het voorgaande moge blijken, dat de formele fora compensatie van genetische rijkdom uit ontwikkelingslanden terugvoeren naar het niveau van de individuele staat. Dit betekent dat eventuele compensatie rechtstreeks geregeld wordt tussen de overheid van het betrokken ontwikkelingsland en een contractpartij. Er is echter geen garantie dat deze compensatie ten goede komt aan de instandhouding van de biodiversiteit in dat land. Het is immers de soevereine staat die daarover beslist.

Er moet echter nuancering worden aangebracht in de potentiële afnemers van die genetische rijkdom. Dit zijn niet alleen nationale en internationale bedrijven uit de westere private sector en internationale landbouwkundige onderzoeksinstellingen, maar ook bedrijven uit de formele en informele sector uit ontwikkelingslanden zelf, die òf direct òf via een internationaal instituut materiaal krijgen.

Bovendien is uit een door het Stimuleringsprogramma Biotechnologie gefinancierd onderzoek naar de impact van kwekersrecht in een aantal Zuidamerikaanse landen gebleken, dat adoptie van kwekersrecht-wetgeving een positief effect gehad heeft op nationale zaaizaadprogramma's, zowel in de private als de overheidssector. Daarnaast kwam naar voren, dat de informele zaaizaadvoorziening, waarvan kleinschakelige boeren vaak afhankelijk zijn, wordt uitgeschakeld, hetgeen een positief effect had op de kwaliteit van het geboden zaaizaad. Inkomsten uit kwekersrechten hebben tevens een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de onderzoekscapaciteit in de private- als ook de overheidssector.

Vanuit informele fora – zoals de Crucible Group – wordt sterke voorkeur gegeven aan compensatie volgens het model ontwikkeld in de Keystone Dialogue. Dit model staat de instelling van een internationaal fonds voor, in stand gehouden door regeringen volgens de VN-bijdrage formule, en beheerd door een VN-organisatie. Het fonds zou gestuurd worden door een wetenschappelijke en technische adviescommissie en zich richten op projecten die de conservering van genetische hulpbronnen nastreven.

Het Stimuleringsprogramma Biotechnologie is actief betrokken bij deze discussie en vraagt in de relevante fora aandacht voor de problematiek van de ontwikkelingslanden. Zo wordt bijvoorbeeld in Nederland deelgenomen aan het interdepartementale overleg in de Overleggroep Biotechnologie (OGB) van het Ministerie van Economische Zaken. Op internationaal terrein is het Stimuleringsprogramma onder meer actief in de Crucible Group, die zich actief met deze problematiek bezig houd en daarover ook rapporteert, zoals recent in het boek People, Plants and Patents. Eén exemplaar van dit boek treft u hierbij aan1.

Het Stimuleringsprogramma financiert een aantal voorlichtende activiteiten van de Crucible Group met name met betrekking tot de internationale discussie, gericht op beleidsmakers en onderzoekers in ontwikkelingslanden. De eerstvolgende internationale workshop over intellectuele eigendomsrechten vindt voor Latijns Amerika plaats op 9 maart in Bogotá, Colombia.

De Minister van Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk


XNoot
1

Is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 114914.

Naar boven