23 818
Wijziging van de Wet van 11 mei 1956 (Stb. 242), houdende enige regelen betreffende het gebruik van de Friese taal, in het bijzonder in het rechtsverkeer (verruiming mogelijkheden van het gebruik van het Fries)

nr. 237b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 15 juni 1995

Tot ons genoegen hebben de leden van de SGP-fractie in hoofdzaak met instemming van het wetsvoorstel kennis genomen. Wel hebben zij twee samenhangende vragen gesteld over de criteria die van belang zijn bij de bepaling door de rechter, dat bijstand door een tolk wordt verleend: ten eerste het criterium dat de rechter de bijstand wenselijk acht en ten tweede het criterium dat de rechtsgang niet onnodig wordt vertraagd. De aan het woord zijnde leden hebben, kort weergegeven, gevraagd hoe de beide criteria zich onderling verhouden en waarom het tweede criterium niet is opgenomen voor strafzaken.

Het eerste criterium geeft vooral aan dat sprake is van een discretionaire beslissingsbevoegdheid van de rechter; het wil niet meer zeggen dan dat de rechter kan bepalen dat al of niet bijstand wordt verleend door een tolk. Het gaat daarbij om de wenselijkheid van bijstand door een tolk op zichzelf. Het tweede criterium legt een specifiek verband met de vlotte voortgang van het proces. Zoals ook vermeld in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1993–1994, 23 818, nr. 6, blz. 5 en 6) is hierbij sprake van een afweging van belangen door de rechter. In overeenstemming met het advies van de Commissie Friese taal uit 1992 («Fries in het rechtsverkeer», uitgave van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en de Fryske Akademy) is dit tweede criterium wel opgenomen voor civiele en bestuursrechtelijke zaken, maar niet voor strafzaken. Wij verwijzen ook naar blz. 14 van het vermelde advies: «Met betrekking tot het civiel- en administratiefrechtelijk proces oordeelt de commissie dat bij de bevoegdheid de Friese taal te spreken een ontsnappingsclausule gehandhaafd zou moeten blijven voor die gevallen waarin een vlotte rechtsgang naar het oordeel van de rechter onnodig wordt vertraagd. Een dergelijke vertraging kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer niet tijdig wordt aangemeld dat men gebruik wenst te maken van een tolk en een informele oplossing niet of niet goed mogelijk is». Gelet op de aard van de rechtspraak is het bij strafzaken minder aanvaardbaar dat toevoeging van een tolk wordt afgewezen als per zitting blijkt dat men de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Daarom is dit onderscheid tussen enerzijds strafzaken en anderzijds civiele en bestuurlijke zaken gemaakt.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Naar boven