23 705
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering (vormverzuimen)

nr. 236B
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 29 mei 1995

De vragen van de leden van de vaste commissie voor Justitie over het onderhavige wetsvoorstel, beantwoord ik graag als volgt.

De leden van deze commissie constateerden dat raadslieden van verdachten soms bepaalde verweren, bijvoorbeeld dat plaats of tijdstip fout in de telastelegging staat vermeld, voor zich houden tot na het requisitoir in eerste aanleg, omdat de officier van justitie daarna geen wijziging van de telastelegging meer mag vorderen. Zij vreesden dat deze raadslieden als gevolg van de voorgestelde verruiming van de mogelijkheden om de telastelegging te wijzigen, hun verweren zullen opsparen tot na de behandeling in hoger beroep, waarna zij in cassatie hun bezwaren zullen uiten. De Hoge Raad zal dan vervolgens het arrest van het hof moeten casseren, waarna het hof waarnaar de zaak is verwezen, alsnog op vordering van de officier van justitie de telastelegging in die zin kan wijzigen dat de juiste plaats of het juiste tijdstip wordt vermeld. Het gevolg hiervan is een nodeloos gebruik van instanties, vertraging in de berechting, langere procedures en extra schadeclaims.

Hoewel de door deze leden geschetste gang van zaken in een enkel geval niet is uit te sluiten, verwacht ik niet dat dit vaak zal voorkomen. Ik acht het namelijk niet erg waarschijnlijk dat een dergelijke fout niet wordt ontdekt door de rechter in eerste aanleg en vervolgens ook niet door de appelrechter. Het is niet zo dat de rechter in ons stelsel alleen acht hoeft te slaan op de door de verdediging gevoerde verweren. Hij heeft een waarheidsvindende taak en zal daarom ambtshalve nagaan of het feit kan worden bewezen en strafbaar is. Daarbij zal hij meestal stuiten op eventuele fouten in de telastelegging die soms tot gevolg zullen hebben dat de verdachte wordt vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging. In dat geval kan het openbaar ministerie in beroep gaan en vorderen dat de telastelegging wordt gewijzigd. Het hof zal de verdachte dan op basis van de gewijzigde telastelegging kunnen berechten. De kans dat de fout in de telastelegging pas in cassatie zal worden ontdekt acht ik, gelet op de taak van de rechter in ons rechtstelsel, dan ook niet groot. De vrees van deze leden dat het voorstel zal leiden tot eindeloze en nodeloze procedures, hoge kosten voor de staat en extra schadeclaims deel ik dan ook niet.

De leden van de SGP-fractie vroegen hoe de opmerking van de minister tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, dat als gevolg van de voorgestelde verruiming van de bevoegdheid om de telastelegging te wijzigen «de ingrijpendheid van de wijzigingen zal toenemen, omdat dan de zaak op zichzelf van aard kan veranderen» zich verhoudt tot het feit dat de wijziging er niet toe mag leiden dat een ander feit in de zin van artikel 68 Sr ten laste wordt gelegd. Wat ik in dit verband bedoeld heb te zeggen is dat de gevolgen van een wijziging van de telastelegging een stuk ingrijpender zullen zijn dan thans, omdat deze wijzigingen ook na het requisitoir nog kunnen plaatsvinden. Met deze leden ben ik van oordeel dat deze wijziging er niet toe mag leiden dat er sprake is van een ander feit in de zin van artikel 68 Sr.

Voorts vroegen deze leden wat de consequentie is van de bij amendement voorgestelde handhaving van de formele nietigheid in de artikelen 21, vierde lid, en artikel 268. De indieners van het amendement hebben hiermee beoogd de bestaande situatie te handhaven; dus zowel de bestaande wettekst als de geldende jurisprudentie ter zake. Ik heb tijdens de mondelinge behandeling hierover opgemerkt dat als de wetgever besluit bepaalde formele nietigheden die in de jurisprudentie zijn gerelativeerd toch te handhaven een signaal afgeeft, in die zin dat zij daarmee te kennen geeft in het bijzonder te hechten aan het feit dat de betreffende vormvoorschriften ook daadwerkelijk worden nageleefd. Ik acht een wijziging van de rechtspraak op dit punt als gevolg van dit amendement dan ook zeker niet uitgesloten.

Ten slotte deel ik deze leden desgevraagd mee dat de Hoge Raad nog geen uitspraak heeft gedaan inzake het Amsterdamse proefproces met de vereenvoudigde telastelegging. Naar verwachting zal de Hoge Raad op 27 juni a.s. uitspraak doen. Wel heeft de advocaat-generaal inmiddels positief over deze wijze van telasteleggen geadviseerd.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven