nr. 123c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1
Vastgesteld 17 februari 1995
De leden van de vaste Commissie voor Onderwijs hadden na kennisneming
van de memorie van antwoord nog behoefte aan het stellen van de volgende vragen.
De leden behorende tot de fractie van het CDA vroegen of in
het geval van een besturenfusie na 1 augustus 1995, besturen die na die datum
meer dan één school van één onderwijssoort gaan
beheren dan ook onder de werking van het amendement-Lieburg zullen vallen?
Na lezing van het advies van 21 december 1994 van Coopers & Lybrand
over het participatiefonds, rees bij deze leden de vraag of zelfs een gefaseerde
start op 1 augustus 1995 wel haalbaar en verstandig is.
Werden de in de aanbiedingsbrief gesignaleerde onduidelijkheden in de
verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden inderdaad begin
januari 1995 opgelost?
De leden, behorende tot de fractie van de PvdA vroegen of de
minister nog eens zou kunnen toelichten waaraan hij de gedachte ontleent dat
het niet zeker is dat een eventueel ontslag zou moeten plaatsvinden aan de
school waar het aantal leerlingen terugloopt? In de praktijk zal het daar
naar de mening van deze leden vrijwel altijd plaatsvinden.
De minister spreekt in de memorie van antwoord over de inmiddels vergrote
financiële flexibiliteit van de bevoegde gezagsorganen. Waaruit bestaat
deze en/of is de financiële ruimte ook vergroot?
Zijn de werknemersorganisaties bereid het kwaliteitscriterium bij gedwongen
ontslag – waarom noemt de minister dat een reorganisatie? – te
accepteren?
Als bij wet de verplichte bestuursaanstelling wordt ingevoerd en door
amendering de bestaande afvloeiingsregelingen en -protocollen van rechtswege
komen te vervallen, is toch niet automatisch het bestaande arbeidscontract –
de akte van benoeming – bij wet gewijzigd?
Dat kan toch slechts door onderhandelingen tussen partijen?
De leden van de PvdA-fractie stelden voorts de vraag waarom de minister
niet bij de werknemersorganisaties heeft geverifieerd of naar hun oordeel
de materiële betekenis van het convenant afweek van de wetstekst zoals
die door het amendement is komen te luiden. Wat is de betekenis van de stelling
dat de werknemer «in beginsel» geen nieuwe arbeidsovereenkomst
behoeft te ondertekenen? Wanneer wel, wanneer niet? Vervalt per 1 augustus
1995 de bepaling in hoofdstuk IG van het RPBO luidende dat elke school een
afvloeiingsregeling moet hebben? Kan er een vacuüm ontstaan bij ontslagen
per 1-8-95, de datum van ingang van de wet? Gelden dan nog de bestaande regelingen
en protocollen of geldt daarvoor het nieuwe regime?
De voorzitter van de commissie,
Redemeijer
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen
XNoot
1Samenstelling: Van Gijzen (CDA), Grol-Overling (CDA), Kuiper (CDA), Jaarsma-Buijserd
(PvdA), Redemeijer (PvdA), voorzitter, Schuyer (D66), De Savornin Lohman (D66),
Van Boven (VVD), Ginjaar (VVD), Van Wijngaarden (GroenLinks), Holdijk (SGP),
Schuurman (RPF) en Veling (GPV).