nr. 204c
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De leden van de PvdA-fractie waren van oordeel dat het belang van het
terugdringen van gokverslaving een zeer zwaar accent dient te krijgen in de
samenstelling van het College. Zij wezen daarbij op de in artikel 35, tweede
lid, genoemde «negatieve maatschappelijke effecten», waaronder
zij zich moeilijk iets anders konden voorstellen dan gokverslaving.
Bij de aanduiding «negatieve maatschappelijke effecten» dient
inderdaad in de eerste plaats te worden gedacht aan gokverslaving. Echter
ook andere zaken vallen daaronder, zoals (verwervings)criminaliteit, fraude
en misbruik, alsmede het niet gewaarborgd zijn van een eerlijk en betrouwbaar
spelverloop. Met betrekking tot de samenstelling van het College zij vermeld
dat voor de onafhankelijke leden geldt dat het moet gaan om personen onafhankelijk
ten opzichte van het bestuur en van de kansspelaanbieders, afkomstig uit diverse
maatschappelijke geledingen, met bestuurlijke kwaliteiten en met deskundigheid
op het terrein van de kansspelen dan wel op diverse, voor het kansspelbeleid
enigszins relevante, gebieden. Als relevante kennisgebieden tot welke de deskundigheid
van de onafhankelijke leden zich in ieder geval zou moeten uitstrekken kunnen
bijvoorbeeld worden genoemd: kansspelen en kansspelbeleid in het algemeen,
techniek van de kansspelen, gokverslaving en hulpverlening, financiën
en accountancy, juridische deskundigheid in het algemeen, rechtshandhaving
en voorkomen van fraude en misbruik, alsmede (lokale) bestuurlijke aangelegenheden.
Deskundigheid op het gebied van gokverslaving – dat zeggen wij de leden
van de PvdA-fractie toe – zal zonder meer in het College dienen te zijn
vertegenwoordigd.
De leden van de PvdA-fractie vroegen verder op welke termijn de verleende
vergunningen gewijzigd kunnen worden, in verband met de eventuele omzetting
van aanbevelingen van het College in bindende – aan de vergunning verbonden –
voorschriften.
De Wet op de kansspelen bevat ten aanzien van alle in het voorgestelde
artikel 34, eerste lid, genoemde vergunningen de mogelijkheid om de daaraan
verbonden voorschriften te wijzigen of aan te vullen (zie de artikelen 5,
derde lid, 10, derde lid, 14c, derde lid, 25, derde lid, 27c, derde lid,
27i, derde lid, en 30g, tweede lid, van de wet). Er zijn dus geen formele
belemmeringen om de verleende vergunningen op korte termijn te wijzigen, zo
daartoe door het College zou worden geadviseerd.
Materieel gesproken kan een verleende vergunning dan ook binnen enkele
weken worden gewijzigd.
Ten slotte vroegen de leden van de PvdA-fractie wat wordt beoogd met het
bevorderen van «overleg, coördinatie en samenwerking» tussen
de vergunninghouders en welke positieve effecten daarvan worden verwacht.
De Commissie coördinatie en harmonisatie kansspelbeleid (Commissie
Haars) heeft erop gewezen dat de aanbieders van de diverse kansspelen elkaar
zien als concurrenten op de kansspelmarkt, die strijden om de gulden van de
speler. Dat kan leiden tot een opwaartse spiraal in het aanbod. Een dergelijke
ontwikkeling staat op gespannen voet met de aan de Wet op de kansspelen ten
grondslag liggende kanalisatiegedachte. Daar komt nog bij dat onvoldoende
samenwerking leidt tot inefficiëntie, bijvoorbeeld waar het gaat om het
distributienetwerk, waardoor onnodig kosten wordt gemaakt. Dat doet afbreuk
aan een van de andere uitgangspunten van de Wet op de kansspelen, namelijk
dat de opbrengst van de diverse kansspelen zo veel mogelijk ten goede moet
komen aan de schatkist, dan wel aan het particulier initiatief ter verwezenlijking
van doeleinden van algemeen belang. Gelet daarop achten wij coördinatie
en samenwerking tussen de aanbieders van groot belang. Om die reden is dan
ook aan het College een stimulerende functie op dit punt toegekend.
De Staatssecretaris van Justitie,
E. M. A. Schmitz
De Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers