nr. 292
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de rechtswaarborgen betreffende
hulpverlening aan weggelopen minderjarigen verbeterd dienen te worden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Artikel 26 van de Wet op de jeugdhulpverlening (Stb. 1989, 360) wordt
als volgt gewijzigd:
A. Het derde lid komt te luiden:
3. Hulpverlening in gevallen als bedoeld in het tweede lid geschiedt voor
ten hoogste twee weken. Van de aanvang van de hulpverlening wordt, indien
deze niet plaatsvond door tussenkomst van een plaatsende instantie, onverwijld
onder opgave van redenen mededeling gedaan aan een plaatsende instantie.
B. Toegevoegd worden een vierde en vijfde lid, luidende:
4. Bij toepassing van het tweede lid deelt de plaatsende instantie onverwijld
aan degene die de ouderlijke macht of de voogdij over een minderjarige uitoefent
mee dat hulp aan deze minderjarige wordt verleend.
5. Indien ten aanzien van een minderjarige een maatregel van ondertoezichtstelling
als bedoeld in artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing
is, worden de mededelingen bedoeld in het vierde lid, tevens gedaan aan degene
die toezicht op de minderjarige houdt.
ARTIKEL II
Artikel 280 van het Wetboek van Strafrecht wordt gewijzigd als volgt:
A. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het voorgaande is niet van toepassing op hem die
a. de raad voor de kinderbescherming onverwijld de verblijfplaats van
de minderjarige meedeelt; of
b. op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening voor bekostiging in aanmerking
is gebracht en handelt overeenkomstig de artikelen 25 en 26 van die wet; of
c. handelt in het kader van zorgvuldige hulpverlening aan de minderjarige.
B. Het derde lid komt te luiden:
3. Van zorgvuldige hulpverlening vormen de onverwijlde melding dat hulp
wordt verleend alsmede de onverwijlde bekendmaking van de identiteit van de
hulpverlener en zijn plaats van verblijf of vestiging aan degene die het gezag
over de minderjarige uitoefent, bestanddelen.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgend
op die waarin zij in het Staatsblad wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Justitie,
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,