19 529
Vaststelling van titel 7.17 (verzekering) en titel 7.18 (lijfrente) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 29 mei 2001

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. De commissie heeft zich bij haar werkzaamheden laten bijstaan door prof. mr. A.L.G.A. Stille en prof. mr. Ph.H.J.G. van Huizen.

1. De leden van de commissie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat op 16 mei 1986 bij de Tweede Kamer is ingediend. Destijds is besloten om de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel te laten volgen op die van de toen reeds ingediende wetsvoorstellen inzake het erfrecht. De regering meent dat, nu vaststaat hoe het nieuwe erfrecht wordt vormgegeven, de tijd daar is voor de parlementaire behandeling van titel 7.17 (verzekering) en titel 7.18 (lijfrente).van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Op 21 juni 2000 is aan de Tweede Kamer een nota van wijziging bij het voorstel van wet van 1986 aangeboden waarin zoveel mogelijk rekening is gehouden met het in de loop der jaren in de literatuur geleverde commentaar.

Wat betreft de sommenverzekering en levensverzekering is een van de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het voorstel van wet van 1986, dat de als gecompliceerd ervaren bepalingen omtrent de uitwinning van levensverzekeringen bij faillissement en beslag zijn geschrapt. Dit is mogelijk omdat deze materie per 1 januari 1999 met de inwerkingtreding van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, regeling heeft gevonden in de Faillissementswet en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daardoor kan worden volstaan met een eenvoudiger opgezette regeling.

2. De keuze voor de ontvlechting van de regeling ter zake van uitwinning van een levensverzekering in een nalatenschap van die van levensverzekeringen in het voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.17 is van grote betekenis.

Zoals ook in de toelichting op de nota van wijziging bij artikel 7.17.3.20a tot en met 7.17.3.23b wordt opgemerkt, geldt voor de uitwinningsregeling in de vereffening van een nalatenschap van de verzekeringnemer dat haar functie voor een deel is overgenomen door artikel 4.5.3.10 lid 5, zoals bij de zesde nota van wijziging in het wetsvoorstel 17 141 is opgenomen, in welke bepaling met betrekking tot levensverzekeringen die niet door het overlijden van een verzekeringnemer tot uitkering zijn gekomen, artikel 21a (wordt artikel 22a) van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing is verklaard. Verder is het de bedoeling, dat in titel 7.3 (schenking) van het Nieuw Burgerlijke Wetboek, aandacht wordt besteed aan de erfrechtelijke aspecten van sommenverzekeringen (artikel 7.13.12c). De regering herhaalt nog eens haar standpunt ten aanzien van de vraag of het wenselijk is in Boek 4 een bepaling op te nemen om het mogelijk te maken dat uitkeringen uit een door het overlijden van een verzekeringnemer tot uitkering komende sommenverzekeringen betrokken worden in de afwikkeling van diens nalatenschap. Hiervoor bestaat alleen aanleiding voor zover de uitkering als gift kan worden aangemerkt. Vormt de uitkering voldoening aan een verbintenis, eventueel een natuurlijke verbintenis, dan wordt zij niet in de afwikkeling van de nalatenschap betrokken, aldus de regering. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met artikel 4.4.2.7b, 1e lid en 2e lid, onder b.

2. De hiervoor gesignaleerde ontvlechting brengt met zich dat de regeling van de sommen- en levensverzekering in het voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.17 in het kader van de behandeling van het Voorstel van wet tot vaststelling van Boek 4 (erfrecht) geen bijzondere aandacht behoeft, met uitzondering wellicht van artikel 7.17.3.4. Ingevolge lid 1 sub b van deze bepaling kan de verzekeringnemer door schriftelijke mededeling aan de verzekeraar het recht op uitkering onder bewind stellen. Lid 3 bepaalt dat het bewind over een recht op uitkering dezelfde rechtsgevolgen heeft als een bij uiterste wilsbeschikking ingesteld bewind, met dien verstande dat ingevolge lid 3 sub a de termijnen bedoeld in de artikelen 4.4.7.2, 4.4.7.3 lid 2 en 4.4.7.4 lid 2, niet beginnen te lopen na het overlijden van de erflater maar aanvangen op het tijdstip waarop de uitkering of de eerste van een reeks uitkeringen opeisbaar wordt. Aangenomen moet worden dat artikel 7.17.3.4. voor de verzekeringnemer de mogelijkheid open laat om het recht op uitkering bij uiterste wilsbeschikking onder bewind te stellen (artikel 4.4.7.1. tot en met artikel 4.4.7.5). De vraag rijst of het niet raadzaam is om bij een bij uiterste wilsbeschikking ingesteld bewind over een recht op uitkering de in de artikelen 4.4.7.2, 4.4.7.3, lid 2 en 4.4.7.4 lid 2 genoemde termijnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.17.3.4 lid 3 sub a eveneens te doen aanvangen op het tijdstip waarop de uitkering of de eerste van een reeks uitkeringen opeisbaar wordt. Mocht de regering het niet wenselijk achten een dergelijke bijzondere bepaling in Boek 4 op te nemen, dan verdient het aanbeveling in artikel 7.17.3.4 een regeling te treffen.

3. De commissie heeft een schriftelijk commentaar op het voorgestelde artikel 7.17.3.4a lid 7 van prof. mr. P. Clausing, emeritus hoogleraar UvA, ontvangen (zie bijlage). De commissie verzoekt u op dit schrijven te reageren.

4. Verder kent titel 7.17 zijn eigen verzekeringsrechtelijke variant van de uit het erfrecht bekende onwaardigheid. Artikel 7.17.3.8 is in zoverre gewijzigd ten opzichte van de originele tekst dat de onwaardigheid tot een recht op uitkering, anders dan onder de originele versie, niet is beperkt tot het opzettelijk teweeg brengen van de verwezenlijking van het risico – meestentijds dood van de verzekerde – maar is uitgebreid met het geval dat de begunstigde aan de verwezenlijking van het risico medewerking heeft verleend. Tegelijkertijd is gevolg gegeven aan het pleidooi van Kalkman, dissertatie p. 146 en volgende om de werking van dit artikel te beperken tot gevallen dat een strafrechtelijke veroordeling onherroepelijk is. Een en ander is ook meer in overeenstemming met artikel 4.1.3 sub a op grond waarvan van rechtswege onwaardig is om uit een nalatenschap voordeel te trekken, hij die onherroepelijk veroordeeld is ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht, heeft getracht hem om te brengen, dat feit heeft voorbereid of daaraan heeft deelgenomen.

5. De commissie verzoekt de regering uiteen te zetten of er geen sprake is van een omissie nu de vereffenaar van een nalatenschap – op wie artikel 22a Fw via artikel 4.5.3.10a van overeenkomstige toepassing is verklaard – niet wordt vermeld in artikel 7.17.3.25 lid 4.

6. Verdient het geen aanbeveling om artikel 7.17.3.23a lid 3 (Tweede Kamer, 1985–1986, 19 529, nr 2, p. 15) te handhaven en op te nemen in artikel 22a/295a lid 4 Fw, zo vraagt de commissie. In artikel 7.17.3.23a lid 4 was bepaald dat de curator het bedrag waarvoor de uitkering in het faillissement wordt betrokken, van de verzekeraar kan opeisen. Ingeval de verzekeraar al aan de begunstigde heeft betaald, dan geldt die mogelijkheid tot opeising slechts indien de curator bewijst dat de verzekering van het faillissement op de hoogte was op het tijdstip van de betaling. De memorie van toelichting (Tweede Kamer, 1985–1985, nr 3, p. 62) merkt hierover op dat de verzekeraar immers onwetend kan zijn van een faillissement van de verzekeringnemer indien de uitkering aan een derde dient te geschieden. Een dergelijke situatie kan zich ook voordoen in geval van artikel 22a/295a lid 4 Fw.

7. Tegelijkertijd met het voorstel van wet tot vaststelling van artikel 7.17 (verzekering) en titel 7.18 (lijfrente) is een voorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend. Op de eerste plaats behelst dit voorstel algemene bepalingen (artikel 479k a tot en met artikel 479k e), inhoudende regels voor executoriaal beslag op de rechten uit de sommenverzekering, welke algemene bepalingen vooraf zullen gaan aan de reeds geldende bepalingen ter zake van beslag ten laste van de verzekeringnemer op diens rechten uit een levensverzekering (artikel 479l tot en met artikel 479r). Het voorstel voorziet ook op een aantal punten in een wijziging van de regels ter zake van beslag ten laste van de verzekeringnemer op diens rechten uit de levensverzekering. Ten slotte maakt van het voorstel onderdeel uit een nieuw artikel 724a, dat moet voorzien in een regeling voor conservatoir beslag op de rechten uit de sommenverzekering.

Artikel 479p lid 1 Rv biedt een verzekeringnemer of een begunstigde die meent dat hij onredelijk benadeeld wordt door de afkoop of begunstigingswijziging de mogelijkheid de beslaglegger in kort geding te dagvaarden om een verbod tot afkoop/begunstigingswijziging te verkrijgen. Hier ontbreekt wellicht het voorschrift dat de verzekeringnemer of de begunstigde een copie van de dagvaarding moet sturen aan de verzekeraar. Op die manier weet de verzekeraar dat hij niet kan overgaan tot afkoop of begunstigingswijziging.

De voorzitter van de commissie,

Swildens-Rozendaal

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), ondervoorzitter, Rouvoet (ChristenUnie), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), vacature (PvdA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Arib (PvdA).

Naar boven