nr. 43
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 januari 2003
In het Algemeen Overleg van 20 november 2003, inzake de 12e voortgangsrapportage
Westerscheldetunnel (kamerstuk 17 741, nr. 42), heb ik toegezegd u op
korte termijn over een aantal onderwerpen schriftelijk nader te informeren.
De toegezegde informatie doe ik u hierbij toekomen. Voor zover bijgaande informatie
betrekking heeft op de besluitvorming rond Sluiskil, zend ik u deze brief
mede namens de Minister van Financiën.
Sluiskil
Op dit moment werkt de provincie Zeeland aan de planstudie «Kanaalkruising
Sluiskil». Op het moment dat het nemen van een tracébesluit aan
de orde is, naar verwachting eind 2004, is het vanuit ordentelijk financieel
beheer noodzakelijk de besluitvorming over de financiering af te ronden. Besluitvorming
(over planstudie of financiering) is derhalve op dit moment niet aan de orde.
Gegeven de hierboven genoemde voortgang van de planstudie is volstaan
met het vastleggen van een aantal uitgangspunten:
• de provincie is verantwoordelijk voor het opstellen van een «business
case» die moet aantonen dat realisatie van een kanaalkruising bedrijfs-economisch
interessant is;
• de provincie mag daarin voorstellen het toltarief voor de Westerscheldetunnel
te verhogen, tol te heffen op de Sluiskiltunnel of de periode van tolheffing
voor de Westerscheldetunnel te verlengen;
• de inkomstentoename van de Westerscheldetunnel als gevolg van de
veronderstelde verkeersgroei die voortkomt uit de bouw van de Sluiskiltunnel
mag worden ingezet ter bekostiging van de Sluiskiltunnel. Deze verkeersgroei
zou moeten blijken uit een onafhankelijk vervoerwaardeonderzoek;
• de provincie Zeeland heeft aangegeven dat ongeveer 1 jaar na opening
van de Westerscheldetunnel een reële verkeersprognose kan worden gemaakt.
Deze constatering wordt van de zijde van de NV onderschreven. Dat tijdspad
komt overeen met de eerder geschetste voortgang van de planstudie.
Deze uitgangspunten zijn door mijn ambtsvoorganger met de provincie Zeeland
besproken. Gezien het feit dat nu nog niets bekend is over het rendement van
de Westerscheldetunnel, laat staan het eventuele «overrendement»,
is besluitvorming over het anders bestemmen hiervan op dit moment nog niet
opportuun.
Indexering
In het AO van 20 november 2003 is door de Kamer verder gevraagd om een
nadere uitleg van het verschil tussen de in de Ontwerpbegroting opgenomen € 36
miljoen euro en de claim van € 30 miljoen euro, welke beide betrekking
hebben op loon- en prijsstijgingen. Hierover het volgende.
In de Ontwerpbegroting 2004 is € 36 miljoen euro opgenomen welke
is toegevoegd aan het projectbudget van de NV. In de aanbiedingsbrief bij
Voortgangsrapportage nr. 11 heb ik deze mutatie reeds aangekondigd. Ter toelichting:
in het projectbudget van de NV was rekening gehouden met een gemiddelde stijging
van lonen en prijzen van 2,5%. In Voortgangsrapportage 11 is grafisch de feitelijk
opgetreden stijging weergegeven, dit op basis van de in het contract met de
aannemerscombinatie KMW opgenomen indices. De € 36 miljoen euro
is bedoeld om de uitgaven te dekken waartoe de NV contractueel verschuldigd
is.
De € 30 miljoen wordt door KMW geclaimd bovenop de contractueel
verschuldigde € 36 miljoen. Zoals hierboven toegelicht zijn in het
contract met KMW indices overeengekomen ter compensatie van de loon- en prijsstijgingen.
KMW heeft aangegeven dat haar uitgaven in de praktijk sneller stijgen dan
wordt weergegeven door de indices. Men wil een wijziging van het contract
om een andere wijze van indexering af te spreken welke leidt tot een hogere
indexvergoeding voor KMW. De NV heeft dit voorstel afgewezen.
Afvloeiingsregeling personeel PSD
De opheffing van de Westerscheldeveren heeft ingrijpende gevolgen voor
circa 400 medewerkers. In de «Regeling rijksbijdrage exploitatie Westerscheldeveerdiensten
1995» is ter zake van het opheffen van de Westerscheldeveerdiensten
een aantal afspraken verankerd. Deze afspraken hebben deels ook betrekking
op de afvloeiing van personeel.
Onder meer is vastgelegd dat de provincie Zeeland zich tot het uiterste
zal inspannen om voor werknemers van de PSD (zoals bedoeld in het Sociaal
Statuut opheffing PSD) zo spoedig mogelijk een andere betrekking te vinden.
Zo kan bijvoorbeeld een klein deel van het PSD-personeel aan het werk bij
de voetveren tussen Vlissingen en Breskens. Een ander gedeelte kan de overstap
maken naar de Westerscheldetunnel. De rest van het personeel met een vast
dienstverband zal moeten afvloeien.
Ook over de financiële consequenties van een adequate afvloeiingsregeling
voor deze medewerkers zijn in opgenoemde regeling afspraken gemaakt. Over
de nadere concretisering en invulling van deze afspraken vinden tussen de
provincie Zeeland en mijn departement thans afrondende besprekingen
plaats. Zodra de financiële consequenties nauwkeurig in beeld zijn, zal
ik u hiervan op de hoogte stellen.
N61
Met de provincie is gezocht naar een bevredigende oplossing. Het concept
standpunt zal in januari worden geagendeerd voor de R.P.C.
In het voorjaar kan dan het standpunt genomen worden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
R. H. de Boer