nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 maart 1995
In antwoord op de brief van de vaste Commissie voor Justitie (zie bijlage)
omtrent de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk
Wetboek, eerste gedeelte (wijziging van Boek 4) deel ik u het volgende mede.
Het wetsvoorstel bevat twee onderwerpen waaromtrent naar mijn mening in
het bijzonder een nadere bezinning wenselijk is. Het gaat om de positie van
de langstlevende echtgenoot en de legitieme portie. Uit het eindverslag blijkt,
dat over de vraag hoe de positie van de langstlevende echtgenoot moet worden
vorm gegeven, nog steeds belangrijke verschillen van mening bestaan. Over
de legitieme portie zijn de opvattingen eveneens verdeeld.
Juist teneinde een begaanbare weg te vinden die kan leiden tot werkelijke
voortgang bij de invoering van een nieuw erfrecht, heb ik de benoeming van
een regeringscommissaris voor Boek 4 bevorderd. De regeringscommissaris en
ik zijn van oordeel dat er aanleiding is voor beraad en voor consultaties
op korte termijn omtrent de vraag hoe in het bijzonder met de beide genoemde
punten verder moet worden omgegaan. Vanzelfsprekend heeft dit betekenis voor
het tijdstip van indiening van de nota naar aanleiding van het eindverslag.
Juist bij onderwerpen als hier genoemd, die voor de burger van zo groot belang
zijn, is het gewenst dat voorstellen daaromtrent zo breed mogelijk worden
gedragen. Het streven is erop gericht dat nog voor het zomerreces de problematiek
en de mogelijkheden voor oplossing daarvan zodanig zijn onderzocht, dat ik
u nader kan informeren over de verdere aanpak.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
BIJLAGE
Aan de Minister van Justitie
's-Gravenhage, 16 maart 1995
De vaste Commissie voor Justitie, heeft kennisgenomen van de benoeming
van een regeringscommissaris voor boek 4 van het nieuw Burgerlijk Wetboek.
Dit is voor haar aanleiding te vragen wanneer de nota naar aanleiding
van het verslag bij wetsvoorstel 17 141 (erfrecht) aan de Kamer zal worden
aangeboden.
Tevens zou de commissie graag op de hoogte worden gesteld van uw verdere
voornemens met betrekking tot het erfrecht, zoals het testamentaire erfrecht.
Zij zou het op prijs stellen indien u uw antwoord op deze vragen op korte
termijn aan de Kamer doet toekomen.
De griffier van de commissie,
H. J. M. M. de Gier