28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 december 20025

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Justitie en Veiligheid over het Jaarbericht 2024 van het Openbaar Ministerie. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 30 september 2025.

  • De antwoordbrief van 1 december 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Graag

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 30 september 2025

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 23 juni 2025 van uw ambtsvoorganger ter aanbieding van het jaarbericht over 2024 van het Openbaar Ministerie (OM).2 De leden van de fracties van de BBB en JA21 hebben naar aanleiding daarvan diverse vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

Allereerst merken de leden van de fractie van de BBB op dat het jaarbericht van het OM vergezeld gaat van een schrijven van de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.3 De laatste paragraaf van deze brief, getiteld «Nieuwe werkwijze personen met een vals reisdocument of identiteitsbewijs», gaat in op een besluit van het OM uit 2024 dat niet in het jaarverslag is vermeld. Dit besluit betreft de toepassing van een nieuwe werkwijze voor personen die met een vals of vervalst reisdocument of identiteitsbewijs Nederland inreizen en vervolgens een asielaanvraag indienen.

Dat besluit is genomen omdat de Hoge Raad al meer dan tien jaar geleden heeft bepaald dat een vreemdeling niet behoort te worden vervolgd voor het gebruik van een vals of vervalst reisdocument of identiteitsbewijs, zolang op de (eerste) asielaanvraag in Nederland nog niet onherroepelijk en afwijzend is beslist door de bestuursrechter. Volgens de Hoge Raad zijn strafsancties in strijd met artikel 31 van het VN-Vluchtelingenverdrag. Indien toch vervolging plaatsvindt, kan het OM niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het OM heeft bij de strafrechter de mogelijkheden verkend om, ondanks een asielaanvraag door een verdachte en voorafgaand aan een onherroepelijke beslissing op die aanvraag, toch tot vervolging over te gaan voor de genoemde strafbare feiten (artikel 231 Wetboek van Strafrecht). Nu deze ruimte er niet blijkt te zijn, heeft het OM besloten de werkwijze per 1 januari 2025 aan te passen. Door de hierboven geschetste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn er naar schatting over de afgelopen tien jaar circa 1.900 voorraadzaken ontstaan. Het OM is gestart met het seponeren van deze zaken. De zaken die door de rechter zijn aangehouden, kunnen niet worden geseponeerd en worden stapsgewijs ingepland. In deze zaken zal het OM naar verwachting niet-ontvankelijk worden verklaard. Gelet op de strikte lijn in de jurisprudentie is de inzet van het strafrecht hier niet effectief of doelmatig.

De gewijzigde werkwijze is daarom noodzakelijk om onnodige administratieve druk, langere doorlooptijden, extra voorraden en de inzet van kostbare capaciteit op zaken te voorkomen, zonder dat daarmee een strafrechtelijk doel wordt gediend. Kort gezegd houdt de gewijzigde werkwijze in dat het OM circa 1.900 voorraadzaken deels seponeert en deels laat uitprocederen, waarbij naar verwachting niet-ontvankelijkheid zal volgen.

Naar aanleiding van het voorgaande hebben de leden van de fractie van de BBB de volgende vraag.

  • 1. De leden van de fractie van de BBB vragen u naar de reden(en) waarom het in 2024 genomen besluit, een besluit met aanmerkelijke gevolgen, niet is opgenomen in het OM-jaarbericht 2024. Voorts vragen zij welke stappen de regering wil ondernemen om een einde te maken aan deze onbevredigende situatie, waarin vervolging niet mogelijk is omdat strafsancties in strijd zouden zijn met artikel 31 van voormeld Verdrag. Daarnaast vragen zij u of de regering bereid is het Verdrag, dat (zeer) gedateerd is en niet op de huidige asielsituatie is toegesneden, nader te bezien in relatie tot Nederland.

Naar aanleiding van de inhoud van het OM-jaarbericht 2024 hebben de leden de volgende vragen.

  • 2. Op pagina 29 staat vermeld dat de betrokkenheid van minderjarige verdachten, soms nog jonge kinderen, bij strafbare feiten als brandstichting, bedreiging, (poging tot) doodslag of moord, straatroven en/of het bezit van wapens en explosieven in een jaar met 18% is toegenomen en dat de actuele cijfers over de verdenkingen ten aanzien van minderjarige verdachten een zorgwekkend beeld laten zien. Welke maatregelen overweegt de regering om deze zorgwekkende toename te stuiten en te doen afnemen?

  • 3. Op pagina 32 staat dat in 2024 de gemiddelde doorlooptijd tussen het moment van in- en uitstroom van een door het OM afgedane ZSM-zaak4 is gestegen van gemiddeld 93 naar 110 dagen. Welke maatregelen overweegt de regering om deze toename van circa 20% van de doorlooptijd te stuiten en te doen afnemen?

Op pagina 51 staat vermeld dat in 2024 is gestart met de implementatie van de «Leidraad inclusief taalgebruik». Over deze Leidraad hebben de leden van de BBB-fractie de volgende vragen.

  • 4. Wie heeft de Leidraad ontwikkeld en opgesteld? Heeft dit intern binnen het OM plaatsgevonden, of heeft een externe (commerciële) instantie dit gedaan?

  • 5. Welke kosten zijn aan de ontwikkeling van de Leidraad verbonden?

  • 6. Wie is verantwoordelijk voor de implementatie van de Leidraad binnen het OM? Wordt dit door het OM zelf gedaan of door een externe instantie? Indien extern: wat zijn de kosten voor het OM, zowel op jaarbasis als eenmalig? Indien intern: hoeveel werkuren of FTE worden aan de implementatie besteed?

  • 7. Wat wordt verstaan onder «implementatie»? Vindt dit plaats in de vorm van cursussen? Zo ja, hoeveel werktijd vraagt dit van de cursisten en om hoeveel cursisten gaat het?

  • 8. Is deelname aan implementatiesessies of cursussen verplicht?

  • 9. Indien de implementatie niet in de vorm van cursussen plaatsvindt, op welke wijze gebeurt dit dan?

  • 10. Zijn er sancties verbonden aan het weigeren van deelname aan dergelijke sessies of cursussen? Zo ja, welke sancties, en op welke grond kunnen deze worden opgelegd, gelet op het uitgangspunt dat medewerkers zichzelf moeten kunnen zijn?

Ten aanzien van de tekst van de «Leidraad inclusief taalgebruik»5 vragen de leden van de fractie van de BBB het volgende.

  • 11. Naar aanleiding van het zwarte blok op pagina 1: waarom dient iedereen gelijkwaardig en niet gelijk behandeld te worden? De Grondwet spreekt immers in artikel 1 van gelijke behandeling en verbiedt discriminatie. Gelijkheid wil zeggen dat iedereen hetzelfde krijgt en dus gelijk behandeld wordt. Gelijkwaardigheid is iets anders: iedereen krijgt wat hij of zij nodig heeft om dezelfde kansen te hebben. Gelijkwaardige behandeling kan daarmee leiden tot grondwettelijk verboden discriminatie.

  • 12. Wat betekent dat «iedereen zichzelf kan zijn»? Iedereen bij het OM is immers ambtenaar en dient als zodanig zijn of haar ambtsplichten te vervullen. Kan «jezelf kunnen zijn» niet beter buiten werktijd plaatsvinden, als men dat zo graag wil, zo vragen de leden van de BBB-fractie.

  • 13. Wat zijn de verkeerde aanspreekvormen en wie bepaalt welke aanspreekvormen verkeerd zijn?

  • 14. Waarom staat in paragraaf 1 dat de ene persoon of functie niet meer of minder belangrijk is dan de andere persoon of functie? Is dit niet in strijd met het in de Wet op de Rechterlijke Organisatie bepaalde omtrent de hiërarchie in het OM? Zie bijvoorbeeld de artikelen 136 lid 3, 137a lid 3 en 138 lid 3: «Hij (de Hoofdofficier) kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.» Wordt daarmee niet de eerste zin van paragraaf 1 ontkracht waarin staat dat de ene persoon of functie niet meer of minder belangrijk is dan de andere persoon of functie?

  • 15. Het «Tot slot» bevat een oproep vooral simpele taal te gebruiken: taalniveau B1 of B2. Een tekst op B1-niveau bestaat uit eenvoudige woorden die vrijwel iedereen gebruikt en uit korte, actieve zinnen. Waarom, zo vragen de leden van de BBB-fractie, dient het OM, als onderdeel van één van de drie staatsmachten – de rechterlijke macht – zich te bedienen van kleutertaal?

  • 16. Tenslotte wordt een hilarisch voorbeeld van beeldspraak genoemd dat vermeden dient te worden: «we gaan er hard tegenaan». Dat is kennelijk een uitdrukking die niet voor iedereen te begrijpen is. Tot wat voor taalarmoede zal deze Leidraad leiden, vragen deze leden.

  • 17. Bent u het met de leden van de BBB-fractie eens dat ook de andere acht paragrafen een naargeestig taalpolitie-karakter hebben?

  • 18. Op pagina 51 staat dat OM-breed aandacht werd besteed aan Diversity Day en Nationale Coming Out Day. De leden van de fractie van BBB zijn van mening dat aan beide dagen de volgende bezwaren kleven. Ze hebben een symbolisch karakter: er wordt vooral een statement gemaakt, zonder dat er structurele veranderingen volgen in beleid, cultuur of organisatie. Verplichte deelname kan ertoe leiden dat sommige medewerkers zich onder druk voelen gezet om mee te doen, terwijl ze zich niet kunnen vinden in de boodschap, of liever hun persoonlijke overtuiging privé houden. In plaats van te verbinden kan aandacht voor deze dagen ook groepen uit elkaar drijven, doordat mensen zich buitengesloten voelen wanneer hun visie of identiteit niet (voldoende) aandacht krijgt. Bent u het met deze bezwaren eens? Voorts vragen de leden van de BBB-fractie of het OM zich met deze «woke»-cultuurverschijnselen dient bezig te houden. Wat betekent dit voor de beschikbare werktijd van het OM?

  • 19. Bent u het met de leden van de fractie van de BBB eens dat de overheid (in casu het OM) hiermee te activistisch optreedt, in plaats van neutraal te blijven? Zo nee, waarom niet?

  • 20. Op pagina 52 en 53 is te lezen dat in 2024 42 vermoedelijke integriteitsschendingen zijn geregistreerd – meer dan het gemiddelde van 30 in voorgaande jaren – en dat sinds 2023 sprake is van een toename in de registratie van zaken betreffende het onrechtmatig inzien van dossiers. Kunt u de leden van de BBB-fractie informeren hoeveel van deze verdenkingen hebben geleid tot maatregelen tegen de overtreders en welke maatregelen of bestraffingen daarbij zijn toegepast?

Tot slot merken de leden van de fractie van de BBB op dat op pagina 57 over de informatievoorziening staat vermeld dat, terwijl de ICT-ondersteuning begin 2024 nog kommer en kwel was, het aantal storingen en de impact hiervan eind 2024 sterk waren afgenomen. Recentelijk echter is het OM door Citrix-problematiek wekenlang offline geweest, waardoor het werk slechts met grote moeite en gebrekkig doorgang kon vinden.

  • 21. Kunt u aangeven welke stappen de regering heeft genomen of neemt zij nog om deze problematiek met grote spoed te verhelpen?

  • 22. Welke problemen voorziet de regering op ICT-gebied voor het OM in verband met de komende overgang van het oude Wetboek van Strafvordering naar het nieuwe wetboek?

  • 23. Wil de regering samen met het OM alle nodige maatregelen nemen om die overgang op ICT-gebied succesvol te laten verlopen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van JA21

De leden van de fractie van JA21 hebben de volgende vragen en opmerkingen.

  • 1. Ondanks de ambities om veelvoorkomende criminaliteit steviger aan te pakken, horen slachtoffers nog steeds vaak dat hun aangifte geen opvolging krijgt. Welke concrete maatregelen neemt de regering om het vertrouwen van slachtoffers daadwerkelijk te herstellen?

  • 2. Het jaarbericht 2024 laat zien dat digitale criminaliteit explosief groeit, terwijl de aangiftebereidheid laag blijft en de opsporing achterloopt. Bent u van mening dat de huidige prioritering voldoende aansluit bij de enorme impact van online fraude op burgers?

  • 3. Het seponeren door het OM van circa 1.900 zaken van vreemdelingen met een vals of vervalst identiteitsbewijs, vanwege jurisprudentie van de Hoge Raad, roept bij deze leden de vraag op: betekent dit niet dat Nederland zich feitelijk neerlegt bij structurele identiteitsfraude onder het mom van een asielaanvraag? Welke gevolgen heeft dit voor de geloofwaardigheid van het migratiebeleid?

  • 4. Bent u het met de leden van de fractie JA21 eens dat deze lijn mensensmokkelaars en fraudeurs juist kan aanmoedigen om gebruik te maken van een asielaanvraag als «juridisch schild» tegen vervolging?

  • 5. Het aantal integriteitsmeldingen binnen het OM is in 2024 gestegen naar 42. Ziet u dit als een teken van toegenomen meldingsbereidheid of juist als een indicatie van een verslechterende interne cultuur en toenemende risico’s, zo vragen de leden van de JA21-fractie tot slot.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze graag voor 28 oktober 2025.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 december 2025

Met uw brief van 30 september 2025 heeft u een aantal vragen gesteld over het jaarbericht van het Openbaar Ministerie 2024. Bijgevoegd treft u de antwoorden op de vragen aan.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten

Vragen n.a.v. het jaarbericht 2024 van het OM

1.

De leden van de fractie van de BBB vragen u naar de reden(en) waarom het in 2024 genomen besluit (nieuwe werkwijze vervalst reisdocument), een besluit met aanmerkelijke gevolgen, niet is opgenomen in het OM-jaarbericht 2024.

Het OM heeft het vervolgingsbeleid aangepast naar aanleiding van jurisprudentie van de Hoge Raad. Het OM geeft aan dat vervolgingsbeleid vaker wordt herzien en dat het vanuit dat oogpunt gezien niet opzienbarend genoeg is om in het jaarbericht op te nemen. Wel heeft het OM mijn ambtsvoorganger hierover geïnformeerd. Omdat het vanuit politiek oogpunt wenselijk werd geacht om hierover de Tweede en Eerste Kamer te informeren is het besluit in de aanbiedingsbrief bij het jaarbericht toegelicht.

2.

Voorts vragen zij welke stappen de regering wil ondernemen om een einde te maken aan deze onbevredigende situatie, waarin vervolging niet mogelijk is omdat strafsancties in strijd zouden zijn met artikel 31 van voormeld (Vluchtelingen-)Verdrag.

Het OM heeft, zoals toegelicht in de brief van 23 juni 2025, zelf al de mogelijkheden verkend om ondanks een asielaanvraag door een verdachte en voorafgaand aan een onherroepelijke beslissing op die aanvraag, toch tot vervolging over te gaan voor een vals of vervalst reisdocument of identiteitsbewijs.6 Deze mogelijkheid blijkt er niet te zijn zolang nog niet onherroepelijk op de asielaanvraag is beslist.

Artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag heeft ten doel echte vluchtelingen die noodgedwongen gebruik hebben moeten maken van valse of vervalste documenten om hun land te verlaten te beschermen tegen strafrechtelijke vervolging mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden. Het is dan onvermijdelijk dat strafvervolging pas kan plaatsvinden nadat in de asielprocedure is vastgesteld dat de vreemdeling geen vluchteling is.

Er wordt daarom door het OM navraag gedaan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst of verdachte asiel heeft aangevraagd en na één week wordt nagegaan of de IND dit heeft bevestigd. Wanneer een verdachte asiel heeft aangevraagd, is het OM op dat moment niet-ontvankelijk volgens jurisprudentie van de Hoge Raad. De zaak wordt dan geseponeerd. Als blijkt dat niet binnen een week asiel is aangevraagd, zal het OM in beginsel overgaan tot strafvervolging. Vanzelfsprekend blijft de mogelijkheid bestaan om verdachte (ook) te vervolgen voor feiten anders dan artikel 231 Sr.

3.

Daarnaast vragen zij u of de regering bereid is het Verdrag, dat (zeer) gedateerd is en niet op de huidige asielsituatie is toegesneden, nader te bezien in relatie tot Nederland.

In antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 13 en 14 oktober 2025, waarin door de Minister van Asiel en Migratie is uiteengezet op welke wijze het kabinet uitvoering geeft aan motie van de leden Van Zanten en Boomsma over verkenning naar modernisering/herziening van de verdragen.7 Uit deze toelichting blijkt onder meer dat het kabinet op dit moment in kaart brengt welk handelingsperspectief er is binnen de huidige wet- en regelgeving en in hoeverre aanpassing van internationale verdragen en het Unierecht bij zou kunnen dragen aan mogelijke oplossingen voor deze uitdagingen.

4.

Op pagina 29 staat vermeld dat de betrokkenheid van minderjarige verdachten, soms nog jonge kinderen, bij strafbare feiten als brandstichting, bedreiging, (poging tot) doodslag of moord, straatroven en/of het bezit van wapens en explosieven in een jaar met 18% is toegenomen en dat de actuele cijfers over de verdenkingen ten aanzien van minderjarige verdachten een zorgwekkend beeld laten zien. Welke maatregelen overweegt de regering om deze zorgwekkende toename te stuiten en te doen afnemen?

Deze procentuele toename van de instroom van minderjarige verdachten bij het OM is inderdaad opvallend. Het blijkt te gaan om een vergelijking tussen het laatste deel van 2024 en het laatste deel van 2023. De procentuele toename van de instroom van minderjarigen bij het OM over het gehele jaar 2024 ten opzichte van 2023 blijkt lager te liggen, namelijk op circa 10%.

Daarnaast laten de cijfers van geregistreerde criminaliteit over meerdere jaren vaker een schommelend beeld zien, dat veroorzaakt kan worden door diverse factoren die niet altijd goed inzichtelijk zijn. Vandaar dat de aanpak van jeugdcriminaliteit vooral is gebaseerd op de meerjarige trends zoals die door het WODC en het CBS worden weergegeven. Het beeld dat daaruit naar voren komt, is dat er over een lange periode geen aanwijzingen zijn van een toename van (ernstige) misdrijven dan wel «verjonging» onder jeugdige verdachten of daders.

5.

Op pagina 32 staat dat in 2024 de gemiddelde doorlooptijd tussen het moment van in- en uitstroom van een door het OM afgedane ZSM-zaak is gestegen van gemiddeld 93 naar 110 dagen. Welke maatregelen overweegt de regering om deze toename van circa 20% van de doorlooptijd te stuiten en te doen afnemen?

Zoals in het jaarbericht wordt toegelicht is de aanpak van doorlooptijden een prioriteit van het OM. Een van de maatregelen die hieraan bijdraagt is de uitbreiding van de inzet van de strafbeschikking voor vermogensdelicten. Ook wordt fors ingezet op terugdringing van de voorraden waarvan de eerste positieve resultaten al zichtbaar zijn (p. 19). Het terugdringen van doorlooptijden is ook een van de door het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) vastgestelde prioriteiten voor de strafrechtketen. Het BKB werkt aan een meerjarenagenda die moet leiden tot een versterking van de aanpak van voorraden en doorlooptijden, op drie geprioriteerde zaakstromen: zeden, jeugd en veel voorkomende criminaliteit.

6.

Op pagina 51 staat vermeld dat in 2024 is gestart met de implementatie van de «Leidraad inclusief taalgebruik». Over deze Leidraad hebben de leden van de BBB-fractie de volgende vragen. Wie heeft de Leidraad ontwikkeld en opgesteld? Heeft dit intern binnen het OM plaatsgevonden, of heeft een externe (commerciële) instantie dit gedaan?

7.

Welke kosten zijn aan de ontwikkeling van de Leidraad verbonden?

8.

Wie is verantwoordelijk voor de implementatie van de Leidraad binnen het OM? Wordt dit door het OM zelf gedaan of door een externe instantie? Indien extern: wat zijn de kosten voor het OM, zowel op jaarbasis als eenmalig? Indien intern: hoeveel werkuren of FTE worden aan de implementatie besteed?

9.

Wat wordt verstaan onder «implementatie»? Vindt dit plaats in de vorm van cursussen? Zo ja, hoeveel werktijd vraagt dit van de cursisten en om hoeveel cursisten gaat het?

10.

Is deelname aan implementatiesessies of cursussen verplicht? Indien de implementatie niet in de vorm van cursussen plaatsvindt, op welke wijze gebeurt dit dan?

11.

Zijn er sancties verbonden aan het weigeren van deelname aan dergelijke sessies of cursussen? Zo ja, welke sancties, en op welke grond kunnen deze worden opgelegd, gelet op het uitgangspunt dat medewerkers zichzelf moeten kunnen zijn?

12.

Ten aanzien van de tekst van de «Leidraad inclusief taalgebruik» vragen de leden van de fractie van de BBB het volgende. Naar aanleiding van het zwarte blok op pagina 1: waarom dient iedereen gelijkwaardig en niet gelijk behandeld te worden?

13.

Wat betekent dat «iedereen zichzelf kan zijn»?

14.

Wat zijn de verkeerde aanspreekvormen en wie bepaalt welke aanspreekvormen verkeerd zijn?

15.

Waarom staat in paragraaf 1 dat de ene persoon of functie niet meer of minder belangrijk is dan de andere persoon of functie? Is dit niet in strijd met het in de Wet op de Rechterlijke Organisatie bepaalde omtrent de hiërarchie in het OM? Zie bijvoorbeeld de artikelen 136 lid 3, 137a lid 3 en 138 lid 3: «Hij (de Hoofdofficier) kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.»

16.

Wordt daarmee niet de eerste zin van paragraaf 1 ontkracht waarin staat dat de ene persoon of functie niet meer of minder belangrijk is dan de andere persoon of functie?

Antwoord op de vragen 6 tot en met 16:

Het werk van het OM heeft een grote maatschappelijke impact. Het is de enige instantie in het Nederlandse rechtsbestel die verdachten voor de strafrechter kan brengen. Officieren van justitie vormen ook een onderdeel van de rechterlijke macht. Het is van essentieel belang dat het OM in woord en gedrag een neutrale en inclusieve houding aanneemt. De leidraad heeft tot doel om deze neutrale en inclusieve houding te bevorderen.

Het document is onder verantwoordelijkheid van het College van procureurs-generaal ontwikkeld en geïmplementeerd, dat wil zeggen met de medewerkers gedeeld. Er is geen extern bureau voor ingeschakeld. De beperkte kosten van ontwikkeling bestonden slechts uit de uren die enkele OM-medewerkers erin hebben gestoken. Deze kosten zijn niet apart bijgehouden. Op verschillende wijzen wordt aandacht besteed aan inclusief taalgebruik, zoals bij (interne) workshops of tijdens werkoverleggen. Doel is het verbeteren van de communicatie met burgers. Er is in het kader van de leidraad geen sprake van verplichte cursussen of sessies.

Zoals gezegd is het doel van de leidraad om neutraal en inclusief taalgebruik te bevorderen en is het niet de bedoeling om bepaalde woorden te verbieden.

Het OM vindt het belangrijk dat medewerkers zichzelf kunnen zijn. Hiermee wordt onder meer bedoeld dat medewerkers zich veilig voelen en elkaar en derden met respect bejegenen. Met gelijkwaardig wordt bedoeld dat medewerkers zo veel mogelijk gelijk worden behandeld, rekening houdend met de omstandigheden. De arbeidsomstandigheden voor medewerkers met een beperking kunnen bijvoorbeeld worden aangepast om hen in staat te stellen hun werk op hetzelfde niveau te verrichten als hun collega’s. In deze context moet ook de passage worden gezien dat de ene persoon of functie niet belangrijker is dan de andere. Dit staat los van de hiërarchie van functies, waarbij bijvoorbeeld een hoofdofficier aanwijzingen kan geven aan medewerkers.

17.

Het «Tot slot» bevat een oproep vooral simpele taal te gebruiken: taalniveau B1 of B2. Een tekst op B1-niveau bestaat uit eenvoudige woorden die vrijwel iedereen gebruikt en uit korte, actieve zinnen. Waarom, zo vragen de leden van de BBB-fractie, dient het OM, als onderdeel van één van de drie staatsmachten – de rechterlijke macht – zich te bedienen van kleutertaal?

18.

Tenslotte wordt een hilarisch voorbeeld van beeldspraak genoemd dat vermeden dient te worden: «we gaan er hard tegenaan». Dat is kennelijk een uitdrukking die niet voor iedereen te begrijpen is. Tot wat voor taalarmoede zal deze Leidraad leiden, vragen deze leden.

19.

Bent u het met de leden van de BBB-fractie eens dat ook de andere acht paragrafen een naargeestig taalpolitie-karakter hebben?

Antwoord op de vragen 17, 18 en 19:

Het OM moet zo zelfstandig en onafhankelijk mogelijk kunnen werken. Het is hierbij niet passend bij mijn rol als Minister om een oordeel te vellen over het taalgebruik in een voor het personeel van het OM bedoeld document.

20.

Op pagina 51 staat dat OM-breed aandacht werd besteed aan Diversity Day en Nationale Coming Out Day. De leden van de fractie van BBB zijn van mening dat aan beide dagen de volgende bezwaren kleven. Ze hebben een symbolisch karakter: er wordt vooral een statement gemaakt, zonder dat er structurele veranderingen volgen in beleid, cultuur of organisatie. Verplichte deelname kan ertoe leiden dat sommige medewerkers zich onder druk voelen gezet om mee te doen, terwijl ze zich niet kunnen vinden in de boodschap, of liever hun persoonlijke overtuiging privé houden. In plaats van te verbinden kan aandacht voor deze dagen ook groepen uit elkaar drijven, doordat mensen zich buitengesloten voelen wanneer hun visie of identiteit niet (voldoende) aandacht krijgt. Bent u het met deze bezwaren eens?

21.

Voorts vragen de leden van de BBB-fractie of het OM zich met deze «woke»-cultuurverschijnselen dient bezig te houden. Wat betekent dit voor de beschikbare werktijd van het OM?

Antwoord op de vragen 20 en 21:

Het OM besteedt aandacht aan (een aantal) betekenisvolle dagen als onderdeel van een brede aanpak op diversiteit, inclusie en gelijkwaardigheid. In het jaarbericht staat dat aandacht is besteed aan Diversity Day en Nationale Coming Out Day. Dit heeft slechts zeer beperkt invloed gehad op de beschikbare werktijd. Er was geen sprake van verplichte deelname.

22.

Bent u het met de leden van de fractie van de BBB eens dat de overheid (in casu het OM) hiermee te activistisch optreedt, in plaats van neutraal te blijven? Zo nee, waarom niet?

Het OM neemt met het schenken van aandacht aan Diversity Day en Nationale Coming Out Day geen politiek standpunt in. Ik zie niet in hoe het OM hiermee te activistisch optreedt.

23.

Op pagina 52 en 53 is te lezen dat in 2024 42 vermoedelijke integriteitsschendingen zijn geregistreerd – meer dan het gemiddelde van 30 in voorgaande jaren – en dat sinds 2023 sprake is van een toename in de registratie van zaken betreffende het onrechtmatig inzien van dossiers. Kunt u de leden van de BBB-fractie informeren hoeveel van deze verdenkingen hebben geleid tot maatregelen tegen de overtreders en welke maatregelen of bestraffingen daarbij zijn toegepast?

Het jaaroverzicht van geregistreerde vermoedens van integriteitsschendingen en de afdoening daarvan is te vinden op: https://www.om.nl/onderwerpen/integriteit/documenten/publicaties/integriteit/jaaroverzichten/map/integriteitsmeldingen-2024.

Hieruit blijkt dat er negen zaken zijn geregistreerd die over onbevoegd raadplegen gingen. Daarnaast was er één zaak die ging over het aanmoedigen tot onbevoegd raadplegen. Zeven zaken zijn bestraft met een disciplinaire maatregel in de vorm van een schriftelijke berisping. Van een persoon is de stage beëindigd. In twee gevallen heeft het Bureau Integriteit OM (BIOM) geen integriteitschending kunnen vaststellen of niet kunnen vaststellen door wie die begaan was. Dit heeft in die laatste twee gevallen dus ook niet tot sanctionering geleid.

24.

Tot slot merken de leden van de fractie van de BBB op dat op pagina 57 over de informatievoorziening staat vermeld dat, terwijl de ICT-ondersteuning begin 2024 nog kommer en kwel was, het aantal storingen en de impact hiervan eind 2024 sterk waren afgenomen. Recentelijk echter is het OM door Citrix-problematiek wekenlang offline geweest, waardoor het werk slechts met grote moeite en gebrekkig doorgang kon vinden. Kunt u aangeven welke stappen de regering heeft genomen of neemt zij nog om deze problematiek met grote spoed te verhelpen?

U refereert aan de ICT-inbreuk bij het OM op 17 juli jongstleden. De systemen van het OM zijn inmiddels voor het grootste deel weer online. Mijn ambtsvoorganger heeft besloten dat het ministerie samen met het OM onderzoek zal doen naar deze inbreuk. Hiervoor wordt een onafhankelijke commissie van nog aan te stellen deskundigen op het gebied van onder meer cybersecurity, IT en informatievoorziening ingesteld. In dit onderzoek zullen in ieder geval de volgende elementen op worden genomen: een terugblik op het incident, de (eerste) reactie van het OM hierop, welke stappen het OM op welk moment heeft gezet en welke risico’s hierbij zijn gesignaleerd, evenals het herstel na het incident en hoe dit herstel is vormgegeven. Ook zal het onderzoek zich richten op de wijze waarop incidenten in de informatiebeveiliging in de toekomst zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen, vroegtijdig te detecteren dan wel de impact van (misbruik van) deze kwetsbaarheden kunnen worden beperkt. Dit deel van het onderzoek richt zich daarmee op het versterken van de weerbaarheid van de IT en informatievoorziening van het OM, mede in relatie tot de ketenorganisaties. Op basis van de uitkomst wordt bepaald welke maatregelen zullen worden genomen om de ICT bij het OM te verbeteren.

25.

Welke problemen voorziet de regering op ICT-gebied voor het OM in verband met de komende overgang van het oude Wetboek van Strafvordering naar het nieuwe wetboek?

Zie het antwoord op de vorige vraag. De uitkomst van het onderzoek zal naar verwachting ook inzicht geven in de mogelijkheden om met de ICT van het OM uitdagingen, zoals de implementatie van het nieuwe wetboek van strafvordering, aan te gaan.

26.

Wil de regering samen met het OM alle nodige maatregelen nemen om die overgang op ICT-gebied succesvol te laten verlopen?

Ja.

27.

Ondanks de ambities om veelvoorkomende criminaliteit steviger aan te pakken, horen slachtoffers nog steeds vaak dat hun aangifte geen opvolging krijgt. Welke concrete maatregelen neemt de regering om het vertrouwen van slachtoffers daadwerkelijk te herstellen?

Zoals bekend is er onvoldoende capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie om alle criminaliteit aan te pakken. Er moeten dus altijd keuzes worden gemaakt. Om de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk in te zetten werkt het OM, zoals in het jaarbericht wordt vermeld, samen met de politie aan een zogenaamd opportuniteitskader voor veelvoorkomende criminaliteit. Dit kader gaat bepalend zijn voor welke misdrijven het OM wil vervolgen en welke niet, waardoor uiteindelijk minder zaken geseponeerd worden.

28.

Het jaarbericht 2024 laat zien dat digitale criminaliteit explosief groeit, terwijl de aangiftebereidheid laag blijft en de opsporing achterloopt. Bent u van mening dat de huidige prioritering voldoende aansluit bij de enorme impact van online fraude op burgers?

Online fraude vormt wereldwijd een groot criminaliteitsfenomeen en heeft grote emotionele en financiële impact voor slachtoffers. Gedigitaliseerde criminaliteit is daarom ook geprioriteerd als een van de thema’s in de Veiligheidsagenda, waarvoor kwantitatieve en kwalitatieve afspraken zijn gemaakt. Het kabinet heeft ook extra middelen geïnvesteerd. Online fraude is een veelvoorkomende vorm van criminaliteit, die niet met de inzet van het strafrecht alleen aangepakt kan worden. Onder regie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt met de integrale aanpak online fraude ingezet op het voorkomen van (herhaald) slachtofferschap. Naast de opsporing spannen ook private partijen (zoals VNO, banken, Consumentenbond, de verenigingen van telecomaanbieders en voor thuiswinkels) zich in met een gezamenlijk Actieplan.8

29.

Het seponeren door het OM van circa 1.900 zaken van vreemdelingen met een vals of vervalst identiteitsbewijs, vanwege jurisprudentie van de Hoge Raad, roept bij deze leden de vraag op: betekent dit niet dat Nederland zich feitelijk neerlegt bij structurele identiteitsfraude onder het mom van een asielaanvraag? Welke gevolgen heeft dit voor de geloofwaardigheid van het migratiebeleid?

Uit arresten van de Hoge Raad volgt dat een vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in bezit hebben of aangewend hebben van valse documenten, zolang op de (eerste) asielaanvraag in Nederland nog niet onherroepelijk en afwijzend is beslist door de bestuursrechter.

Dat laat onverlet dat de IND in het kader van de asielaanvraag het overleggen van valse identiteitsdocumenten betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk heeft gemaakt. Op grond van artikel 30b, eerste lid onder c, van de Vreemdelingenwet kan een aanvraag als kennelijk ongegrond worden afgewezen als de vreemdeling de autoriteiten heeft misleid door over zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.

30.

Bent u het met de leden van de fractie JA21 eens dat deze lijn mensensmokkelaars en fraudeurs juist kan aanmoedigen om gebruik te maken van een asielaanvraag als «juridisch schild» tegen vervolging?

Het kan niet worden uitgesloten dat personen een asielaanvraag indienen om strafvervolging te ontlopen. Wanneer een verdachte asiel heeft aangevraagd, is het OM op dat moment niet-ontvankelijk volgens jurisprudentie van de Hoge Raad. De zaak wordt dan geseponeerd. Als blijkt dat niet binnen een week asiel is aangevraagd, zal het OM in beginsel overgaan tot strafvervolging. Als toch vervolging plaatsvindt, moet het OM-niet ontvankelijk worden verklaard volgens de Hoge Raad. Als de asielaanvraag is afgewezen, is vervolging wel mogelijk, al leert de ervaring van het OM dat een verdachte dan veelal met onbekende bestemming is vertrokken. Dit leidt tot verstekvonnissen en opgelegde straffen die niet ten uitvoering worden gelegd.

Vanzelfsprekend blijft de mogelijkheid bestaan om verdachte (ook) te vervolgen voor andere feiten.

Zoals toegelicht in antwoord op vraag 29 laat het vervolgingsbeleid van het OM onverlet dat de IND in het kader van de asielaanvraag het overleggen van valse identiteitsdocumenten betrekt in de beoordeling van de asielaanvraag.

31.

Het aantal integriteitsmeldingen binnen het OM is in 2024 gestegen naar 42. Ziet u dit als een teken van toegenomen meldingsbereidheid of juist als een indicatie van een verslechterende interne cultuur en toenemende risico’s, zo vragen de leden van de JA21-fractie tot slot.

De afgelopen jaren is door het OM geïnvesteerd in het Bureau Integriteit van het OM. Dit heeft onder andere geleid tot een nieuwe meldregeling in 2023, waarin een meer heldere verplichting is opgenomen voor het management om vermoedens van integriteitschendingen te laten registreren bij het interne integriteitsbureau en het advies van dit bureau op te volgen. Het OM acht het aannemelijk dat de registratiebereidheid door de nieuwe meldregeling is toegenomen. Ook is er gewerkt aan bewustwording bij het management over de risico’s van niet naleving van de Meldregeling.


X Noot
1

Samenstelling:

Marquart Scholtz (BBB) (ondervoorzitter), Van Gasteren (BBB), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Van der Linden (VVD), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Vogels (VVD), Meijer (VVD), Doornhof (CDA), Van Toorenburg (CDA), Croll (D66), Dittrich (D66) (voorzitter), Griffioen (D66), Bezaan (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Janssen (SP), Talsma (ChristenUnie), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden), Walenkamp (Fractie-Walenkamp), Visseren-Hamakers (Fractie-Visseren-Hamakers)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/25 28 844, A.

X Noot
3

Kamerstukken II 2024/25 28 844, nr. 296.

X Noot
4

ZSM: veelvoorkomende criminaliteit.

X Noot
5

De Leidraad is niet door het Openbaar Ministerie gepubliceerd.

X Noot
6

Kamerstuk 28 844, nr. A, vergaderjaar 2024=22025

X Noot
7

Kamerstukken II, 32 317, nr. 973, vergaderjaar 2025–2026

X Noot
8

Kamerstukken II, 29 911, 2024–2025, nr. 474.

Naar boven