00 012 Regeling van het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning en het toezicht daarop

Nr. 7 NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

1. Algemeen

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vraag die is gesteld door de Gemeenschappelijke Commissie van de Verenigde Vergadering in het nader voorlopig verslag over het voorstel van wet houdende de regeling van het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning en het toezicht daarop. Op de vraag ga ik, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hieronder in.

2. Titulatuur

De leden van de fracties van de Partij voor de Dieren in de Tweede en Eerste Kamer hebben gevraagd of de regering bereid is zich in de wetsteksten te beperken tot het gebruik van de formele titel van de regentes, om op die wijze elke mogelijke verwarring te vermijden over het feit of de regentes tevens de nieuwe Koningin zou kunnen zijn.

De regering gebruikt in alle gevallen voor de aanduiding van de echtgenote van Zijne Majesteit Koning Willem-Alexander, naar historisch en maatschappelijk gebruik de aanspreektitel Koningin. De wetgeving vormt daarop geen uitzondering. Overigens worden in voorliggend wetsvoorstel bij de aanduiding van Hare Majesteit Koningin Máxima ook de op grond van de Wet lidmaatschap koninklijk huis verleende functionele titels Prinses der Nederlanden en Prinses van Oranje-Nassau gebruikt.

Wanneer de nu nog minderjarige opvolger Koningin wordt zal – afhankelijk van de omstandigheden van dat moment – worden bepaald wat de aanspreekvorm is van de regent.

De Vice-Minister-President, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven