00 010 (R2011) Benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt

Nr. 7 MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 15 november 2013

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de reacties van de verschillende fracties op het voorstel van rijkswet houdende benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Het verheugt mij dat alle fracties de gedachte achter het voorstel ondersteunen. Over enkele onderwerpen zijn nog vragen gesteld. Op deze vragen ga ik, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hieronder in, waarbij de volgorde van het verslag wordt aangehouden.

2. Ministeriële verantwoordelijkheid

De leden van de VVD-fracties uit de Tweede en Eerste Kamer hebben gevraagd in te gaan op het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de situatie dat de regent het Koningschap waarneemt.

De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning is volledig. Op het moment dat een regent het koninklijk gezag tijdelijk uitoefent, is er voor die uitoefening daarom ook volledige ministeriële verantwoordelijkheid, evenals er ministeriële verantwoordelijkheid was voor de regenten in het verleden.

3. Huwelijk regent

De leden van de VVD-fracties in de Tweede en Eerste Kamer hebben een vraag gesteld over de consequenties van een eventueel tweede huwelijk van de regent voor het regentschap. Meer concreet vragen zij of de regent, mocht er onverhoopt sprake zijn van een regentschap en mocht de regent vervolgens een huwelijk willen aangaan, daarvoor toestemming nodig heeft van de Staten-Generaal. Verliest de regent, als deze geen toestemming heeft, het regentschap? Of geldt het regentschap tot aan het meerderjarig worden van de minderjarige Koning?

Ingevolge artikel 28 van de Grondwet zijn alleen de huwelijken van de Koning en van zijn erfopvolgers aan toestemming van de wetgever onderworpen. Voor de regent geldt een dergelijk toestemmingsvereiste dus niet, tenzij hij tevens als erfopvolger van de Koning is aan te merken.

Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat het regentschap geldt tot aan het meerderjarig worden van de minderjarige Koning. Het ontbreken van een toestemming voor een volgend huwelijk – voor zover vereist – leidt niet van rechtswege tot het verlies van het regentschap.

4. Keuze van de regent

De leden van de SP-fracties in de Tweede en Eerste Kamer en de leden van de fracties van de Partij voor de Dieren in de Tweede en Eerste Kamer hebben gevraagd om een nadere toelichting op de keuze van de regent. De memorie van toelichting bij het voorstel van rijkswet houdende benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, memoreert ter ondersteuning van de keuze van de regent dat deze «op brede steun mag rekenen» en dat de ervaringen van de afgelopen jaren de regering hebben overtuigd dat de regent «dit vertrouwen ten volle verdient». De leden van de fracties van de SP zien graag een nadere inhoudelijke toelichting op deze motivatie. Daarbij vragen zij de regering eventueel ook in te gaan op de wijze waarop de wetgever in andere Europese Koninkrijken de keuze van een regent reguleert en motiveert. De leden van de fracties van de Partij voor de Dieren vragen het kabinet in aansluiting daarop waarom het regentschap primair wordt overgelaten aan een lid van de familie en niet bijvoorbeeld qualitate qua aan de vice-voorzitter van de Raad van State wordt opgedragen. Zij vragen daarbij in hoeverre de voorliggende wetsontwerpen op gespannen voet staan met artikel 3 van de Grondwet waarin geregeld wordt dat alle Nederlanders op gelijke voet in openbare dienst benoembaar zijn. Voor zover de benoeming van een regent op gespannen voet staat met artikel 3 van de Grondwet, is het kabinet voornemens deze spanning weg te nemen? Zo nee, waarom niet, zo ja, op welke termijn en wijze, zo vragen deze leden. Deze leden vragen ook of het kabinet kan aangeven waarom in het kader van het non-discriminatiebeginsel uit de artikelen 1 en 3 van de Grondwet niet is voorzien in een openbare sollicitatieprocedure met bijbehorend functieprofiel.

Het voorstel van rijkswet benoemt Hare Majesteit Koningin Máxima tot regent. Dit is in lijn met de laatste twee regelingen tot benoeming van een regent. De regering heeft gekozen voor de benoeming van Hare Majesteit Koningin Máxima, omdat in haar familierechtelijke betrekking tot de vermoedelijke opvolger van de Koning, de Prinses van Oranje, de waarborg ligt voor een goede uitoefening van het koninklijk gezag waarbij zij de belangen van het Koninkrijk steeds zal laten voorgaan. Voorts is voor de regering van belang geweest dat Hare Majesteit Koningin Máxima in de afgelopen elf jaren haar vele capaciteiten in dienst heeft gesteld van het Koninkrijk en daarvoor brede steun heeft ontvangen.

Gelet op het vorenstaande is benoeming van de vice-president van de Raad van State tot regent niet voor de hand liggend. Daarbij komt dat – zoals de grondwetgever ook uitdrukkelijk heeft overwogen – de taken van de Raad van State het orgaan minder geschikt maken om het koninklijk gezag voor langere tijd uit te oefenen.1

De voorliggende wetsontwerpen staan voorts niet op gespannen voet met de artikelen 1 en 3 van de Grondwet. Het koningschap is het enige ambt in het Nederlandse staatsbestel waartoe in beginsel de drager zonder benoeming geroepen wordt, hetgeen ook geldt voor de aanwijzing van rechtswege van de regent.2 In het geval de regent bij de wet wordt benoemd, zoals in het voorliggende voorstel, staan de artikelen 1 en 3 van de Grondwet niet in de weg aan het stellen van zeer specifieke geschiktheidseisen, zoals vertrouwdheid met de verlening van bijstand bij de uitoefening van de koninklijke functie en anderszins waarborgen voor een goede uitoefening van het koninklijk gezag.

In reactie op de vraag van de leden van de fracties van de SP hoe in andere Europese Koninkrijken de keuze van een regent wordt gereguleerd en gemotiveerd, kan worden geantwoord dat dit per koninkrijk verschilt en onderling niet goed vergelijkbaar is. In algemene zin kan gezegd worden dat een regentschap door een naast familielid van de minderjarige Koning ook in de meeste andere Europese koninkrijken het uitgangspunt van de (Grond)wetgever is. Het kan dan gaan om de echtgeno(o)t(te) van de voormalige Koning tevens overblijvende ouder van de minderjarige troonsopvolger (zie bijvoorbeeld Spanje en het Verenigd Koninkrijk) dan wel de eerstvolgende meerderjarige in de lijn van troonsopvolging. De inhoud van het wetsvoorstel sluit hier dus bij aan.

5. Titulatuur

De leden van de fracties van de SP, D66 en Partij voor de Dieren in de Tweede en Eerste Kamer hebben gevraagd naar het gebruik van de titel «Koningin» voor de echtgenote van de Koning in het voorstel van rijkswet houdende benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en het voorstel van wet houdende regeling van het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning en het toezicht daarop. De leden van de fracties van de SP stellen in dit verband dat op vragen van de Eerste Kamerleden Engels en De Graaf van 27 februari de regering heeft laten weten dat voor deze titel geen rechtsgrond bestaat. Zij vragen of de minister-president kan aangeven waarom dan toch voor deze titel gekozen is in het formele wetgevingsproces. De leden van de fracties van D66 viel het op dat de echtgenote van de Koning niet alleen wordt aangeduid met haar wettelijke titels, maar ook met wat de minister-president, in zijn antwoord d.d. 12 maart 2013 op vragen van de Eerste Kamerleden De Graaf en Engels, een «aanspreekvorm» noemde. Daarbij wees hij erop dat de toepasselijke wetgeving geen grondslag bevat voor verlening bij koninklijk besluit van een titel «Koningin», zo stellen deze leden. Zij vragen zich af of met deze wetsvoorstellen niet impliciet alsnog de titel «Koningin» aan de echtgenote van de Koning wordt verleend. Tevens vragen zij waarom niet wordt volstaan met vermelding van de wettelijke titels van de echtgenote van de Koning. De leden van de fracties van de Partij voor de Dieren vragen waarom Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Máxima in de wet wordt aangeduid als Koningin, waar haar wettelijke titel uitsluitend Prinses der Nederlanden is.

De echtgenote van Zijne Majesteit Koning Willem-Alexander wordt sinds de troonswisseling van 30 april jl. aangeduid als Hare Majesteit Koningin Máxima, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau. De Wet lidmaatschap koninklijk huis geeft een grondslag voor de verlening van de titels Prinses der Nederlanden en Prinses van Oranje-Nassau, maar somt niet limitatief op welke titels door leden van het koninklijk huis kunnen worden gevoerd, noch hoe zij moeten worden aangeduid. Zo voert bijvoorbeeld Prinses Laurentien op grond van het adellijke gebruik de titels van haar echtgenoot en wordt zij op die grond aangeduid als Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau.

Voor het gebruik van het predicaat en de titel Hare Majesteit Koningin Máxima is ook geen wettelijke grondslag noodzakelijk, zoals in de antwoorden op de vragen van de Eerste Kamerleden Engels en De Graaf (beiden D66) is opgemerkt. Het gebruik van deze aanspreektitel is historisch gebruik en in lijn met wat internationaal gangbaar is.

Het gebruik van de aanduiding Koningin in de voorliggende voorstellen van (rijks)wet biedt geen wettelijke grondslag voor het gebruik van deze aanspreektitel, ook niet impliciet. De wetgever hanteert slechts de aanspreekvorm voor de echtgenote van de huidige Koning.

De Vice-Minister-President, De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1979/80, 16 034, nr. 3, blz. 15.

X Noot
2

Zie Kamerstukken 1979/80, 16 034 (R1138), nr. 3, blz. 4.

Naar boven