Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 33, item 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 33, item 15 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen) (33716).
(Zie vergadering van heden.)
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Asscher:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor alle vragen die gesteld zijn en alle inbreng die geleverd is. Ik ben heel blij dat we kunnen spreken over een onderwerp dat zo belangrijk is en dat we dat vandaag met elkaar kunnen doen. De Tweede Kamer heeft op 11 maart jongstleden met dit wetsvoorstel ingestemd. Ik stel het dus zeer op prijs dat de Kamer bereid is om nog voor het reces ruimte te maken om hierover een debat te voeren. Zeer veel dank daarvoor.
Het is voor de kwaliteit van onze samenleving van groot belang dat iedereen de kans krijgt zich optimaal te ontwikkelen en maximaal mee te doen in de samenleving. Dat betekent dat mensen de mogelijkheid moeten hebben om hun eigen keuzes te maken bij het combineren van arbeid en zorg, of werk en kinderen, om het huiselijk te zeggen.
De manier waarop gezinnen de combinatie van arbeid en zorg voor kinderen invullen, is altijd aan verandering onderhevig. Elke generatie gezinnen heeft nieuwe kansen en vindt ook nieuwe mogelijkheden. Belangrijk daarbij is dat gezinnen ongeacht hun precieze samenstelling de mogelijkheid hebben om talenten maximaal te benutten en werk- en privéambities binnen het gezin in balans te brengen, dit alles zonder afbreuk te doen aan de keuzevrijheid van mensen.
Je leven zelf inrichten is natuurlijk een ongelooflijk breed thema. In onze cultuur en de keuzes die we maken, zijn dat dingen die we vooral zelf vorm geven. Het zijn afwegingen die vooral thuis worden gemaakt, aan de keukentafel. Die keukentafelafweging is op dit moment echter ingewikkelder dan nodig. Dat heeft er ook mee te maken dat we zo'n ingewikkeld stelsel van kindregelingen hebben. De overheid biedt ouders financiële steun. Het is belangrijk om ouders te ondersteunen bij het combineren van kinderen en werk op de manier die zij willen en om bij te dragen aan de ontwikkeling van kinderen. Die financiële steun is nu echter te complex. Er zijn te veel verschillende regelingen, met soms tegenstrijdige doelen en effecten.
Er zijn ten minste vier problemen met het huidige stelsel. Er zijn zo veel regels dat ouders niet weten waar ze aan toe zijn. Bovendien werken ze soms tegenstrijdig. De ene regeling loopt op met het inkomen en de andere juist af. Alleenstaande ouders die werken, ontvangen minder ondersteuning van de overheid dan alleenstaande ouders in de bijstand. Dat fenomeen is moeilijk uit te leggen. Doordat werkende ouders minder tegemoetkoming ontvangen, loont het niet om te gaan werken. En ten slotte: de regeling kost 10 miljard euro. We hervormen het stelsel om het logischer en eenvoudiger te maken, en ook goedkoper. Dit is namelijk wel degelijk een versobering, een bezuiniging. Laat dat helder zijn. Het doel ervan is om het geld doelmatiger en doelgerichter uit te geven.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik ben het namens GroenLinks zeer van harte met de minister eens dat dit soort regelingen er is om iedereen een kans te geven zich optimaal te ontwikkelen en om maximaal mee te doen. Ik vind het in dat kader dan toch altijd raar als een minister die dat als passie verwoordt, spreekt over het feit dat een regeling iets kost. Het is toch een investering om dit mogelijk te maken?
Minister Asscher:
Zeker. Ik wacht nog op een gemene vraag die daar ongetwijfeld op zal volgen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Dit soort denken komt altijd uit een bepaalde hoek, waarbij de sociale zekerheid die we hebben opgebouwd wordt gezien als een kostenpost, en niet als een investeringsmogelijkheid voor mensen om mee te doen en om de samenleving mooier, rechtvaardiger en socialer te maken. Dat bedoel ik.
Minister Asscher:
Akkoord. Als je de investering vorm geeft in elf regelingen die deels tegenstrijdig werken en waarin mensen vaak de weg niet weten te vinden, ga je niet verstandig om met de beperkte middelen die je hebt om te investeren. In de tijd waarin we leven, zullen we zuinig moeten omgaan met het geld dat er is. Dat geld moeten we met zijn allen eerst opbrengen. Er moet ook draagvlak zijn voor deze sociale voorzieningen. Daarom past het om opnieuw te kijken of je met minder geld dezelfde doelen op een helderdere manier kunt nastreven. Dat is precies wat we met dit voorstel doen: we gaan van tien naar vier regelingen. Twee zijn er voor inkomensondersteuning: de oude, vertrouwde kinderbijslag en het kindgebonden budget. Twee regelingen stimuleren ouders om te gaan werken naast hun gezin: de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. Daarmee blijven de twee belangrijkste investeringspijlers overeind: financiële steun bij opgroeiende kinderen en steun om ouders met jonge kinderen beter in staat te stellen, te werken of te blijven werken. Ja, er wordt wel degelijk versoberd, al is dat na de begrotingsafspraken van vorig jaar aanzienlijk minder geworden. We bezuinigen zo'n 500 miljoen op een budget van ruim 10 miljard. Dat gaan ouders natuurlijk voelen. Daar loop ik niet voor weg. In de Kamer is daar van alle kanten op gewezen. Ik zal straks uitgebreid ingaan op de inkomensgevolgen. Ouders die de financiële bijdrage het hardste nodig hebben, worden zo veel mogelijk ontzien. Het bieden van financiële steun aan ouders blijft immers belangrijk, omdat het combineren van kinderen en werk op de manier die zijzelf willen een algemeen belang is en om bij te dragen aan de ontwikkeling van die kinderen zelf.
De heer Elzinga (SP):
U hebt het over ouders en kinderen die het het hardst nodig hebben, die vanzelfsprekend worden ontzien. Maar u zult het toch met mij eens zijn dat met name de eenoudergezinnen in de bijstand in dit voorstel het hardst de klos zijn?
Minister Asscher:
Ik zal uitgebreid ingaan op de inkomensgevolgen, ook voor de groep die de heer Elzinga nu aanduidt.
Ik heb getracht de vragen in een aantal blokjes te clusteren, om het overzicht te behouden. Na een meer algemeen blok, inclusief armoedeval en inkomenseffecten ga ik in op de vele vragen over de alleenstaande-ouderkop. Daarna sta ik stil bij een aantal vragen rond de LOK en de TOG. Tot slot heb ik nog een setje overige vragen.
De heer Ester vroeg mij of ik niet van mening ben dat het land eigenlijk het juiste evenwicht heeft bereikt in keuzes die Nederlanders maken tussen arbeid en zorg. Hoe weeg ik de voordelen van die keuzevrijheid? Heb ik in zijn woorden te uitbundig de voordelen van meer werken benadrukt in de toelichting op het wetsvoorstel? Wat zijn de gevolgen voor de generaties die nu opgroeien? Waar liggen de grenzen van overheidsinterventie? Wat is de samenhang met de participatiesamenleving? In de memorie van antwoord schreef ik dat deeltijdarbeid een individuele keuze is met maatschappelijke gevolgen. Ik wees op risico's voor economische zelfstandigheid, carrièrekansen en pensioenopbouw voor met name vrouwen en hun gezinnen. De heer Ester wees terecht op de voordelen van die keuzevrijheid. We zijn immers een van de gelukkigste volkeren ter wereld, we doen ook internationaal gezien veel aan mantelzorg en vrijwilligerswerk en we hebben daarnaast ook vrije tijd om met onze kinderen door te brengen. Maar ik constateer wel dat er in het stelsel van kindregelingen een aantal onevenwichtigheden zit, met name als het gaat om de financiële ondersteuning van alleenstaande ouders, die een vrije keuze kunnen belemmeren. Het kan niet zo zijn dat mensen gevangen worden gehouden, omdat ze gestraft worden op het moment dat ze een baan aanvaarden. Dat is een principieel punt dat we via dit wetsvoorstel voor een belangrijk deel oplossen. Inkomensondersteuning aan gezinnen met kinderen wordt rechtvaardiger, omdat ze voor huishoudens in vergelijkbare situaties op dezelfde manier vorm wordt gegeven. Ik kom later in deze Kamer nog met voorstellen rond arbeid en zorg die niet zozeer gaan over inkomensondersteuning, maar over de andere arrangementen die daarbij van belang zijn en die er ook toe moeten leiden dat mensen daadwerkelijk in vrijheid de keuze maken of ze wel of niet meer willen werken, naast hun gezin.
De heer Ester vroeg ook naar het verband tussen het nieuwe stelsel van kindregelingen en de participatiesamenleving. Daarbij merkt hij terecht op dat de doelstelling van het bevorderen van arbeidsparticipatie vooral gericht is op de ouders. Dat is die andere doelstelling, het bieden van inkomensondersteuning, eveneens. Het achterliggende idee is dat ze ervoor kunnen zorgen dat hun kinderen meedoen in de samenleving, zich ontwikkelen tot volwassenen die het maximale uit zichzelf halen. Dat is primair de taak en de verantwoordelijkheid van de ouders, die de overheid hooguit kan faciliteren. Daarom ondersteunt het kabinet ouders generiek via de kinderbijslag, maar ook specifiek waar het gaat om gezinnen met lage inkomens, via het kindgebonden budget. Wij vinden het van groot belang dat kinderen meedoen, dat ze zich kunnen ontwikkelen en dat ze meedoen in de samenleving, ook en misschien wel juist als ze opgroeien in een huishouden met een laag inkomen of met schulden. Bij de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek hebben we speciaal aandacht voor de positie van die kinderen. Omdat werk de snelste weg uit armoede is, is het belangrijk te stimuleren dat er werkgelegenheid komt, is het belangrijk het financieel aantrekkelijk te maken voor gezinnen met een bijstandsuitkering om weer te gaan werken. Daarnaast treffen we verschillende maatregelen om zo veel mogelijk te voorkomen dat gezinnen met een laag inkomen door het ijs zakken. Denk daarbij aan de verhoging van de algemene heffingskorting, aan de temporisering van de afbouw van de algemene heffingskorting in de sociale zekerheid, aan het bijstandsniveau, aan de tijdelijke verlaging van het belastingtarief in de eerste schijf en aan de eenmalige koopkrachttegemoetkoming voor minima. Als in individuele gevallen aanvullende hulp nodig is om ervoor te zorgen dat kinderen mee kunnen doen en zich kunnen ontwikkelen, hebben gemeenten daarbij de regie. Op lokaal niveau zijn zij in staat om maatwerk te leveren. Ze kunnen bovendien hun aanpak afstemmen op de lokale situatie. In die zin sluit de visie op het stelsel aan kindregelingen naadloos aan op het beeld van de participatiesamenleving, ook wat de doelstelling van arbeidsparticipatie betreft. De individuele keuze van een ouder voor wel of geen baan van een al dan niet nader te bepalen aantal uren draagt veel verder op de lange termijn. Kinderen van werkende ouders leven minder in armoede en hebben zelf betere ontwikkelkansen ten opzichte van gezinnen in een uitkering. We weten bijvoorbeeld ook dat de arbeidskeuzes van moeders in sterke mate doorwerken op de latere keuzes van dochters. Zonder ons te willen mengen in de individuele keuzes van ouders, meent het kabinet dat het stimuleren van de arbeidsparticipatie ook een manier is om deelname van ouders en hun kinderen aan de samenleving te bevorderen.
De heer Hoekstra vraagt hoe ik het maatschappelijk rendement waardeer van investering in kindregelingen en hoe dat zich verhoudt tot de bezuiniging. Dat is een belangrijke, maar lastige vraag. Maatschappelijk rendement van de investering in kinderen is bijna niet te kwantificeren. In hoeverre draagt een bepaalde financiële bijdrage bij aan betere kansen voor de lange termijn? Er zijn ook weinig experimenten met een controlegroep waarbij je dat allemaal niet zou doen; gelukkig maar. Het kabinet acht het van belang om ouders te ondersteunen, zowel generiek als specifiek, omdat we weten dat het in veel gevallen nodig is om kinderen op die manier te laten deelnemen en in andere gevallen omdat we het krijgen en opvoeden van kinderen in algemene zin van belang vinden voor de samenleving. Daarnaast stimuleren we de arbeidsparticipatie, onder andere via de kinderopvangtoeslag en de combinatiekorting. Door de toenemende arbeidsparticipatie worden gezinnen niet alleen in staat gesteld om hun inkomenspositie in het heden te verbeteren. Werk leidt ook tot betere kansen voor de gezinnen en voor hun kinderen op de langere termijn. Die effecten zijn opnieuw niet zomaar te kwantificeren, maar ik hecht er wel grote waarde aan. Financiële ondersteuning is dus wenselijk en van belang. Daarom besteden we er zo veel geld aan. Ook na aanname van dit wetsvoorstel zou dat nog steeds om een heel forse investering gaan. Kijk, mijnheer Thissen, ik blijf het woord "investeren" consistent gebruiken.
Toch is het niet onredelijk om, in het licht van de grotere bezuinigingsopdracht die we als land hebben en waarvoor het kabinet zich dus gesteld ziet, ook van ouders een bijdrage te vragen. Structurele besparing is niet leuk en niet prettig, maar wel nodig en in de visie van het kabinet op zichzelf redelijk. Ouders die een financiële bijdrage het hardst nodig hebben, worden zo veel mogelijk ontzien. En ja, mijnheer Elzinga, ik kom straks op het antwoord van de vraag die u naar aanleiding daarvan stelde.
De heer Hoekstra vroeg wat het activerende effect is van de hervorming van de kindregelingen. Hoeveel mensen komen er nu extra aan het werk? Wat is het effect op de andere regelingen in de sociale zekerheid? De exacte effecten kan ik niet geven. De beslissing om wel of niet te gaan werken, is complex en hangt van heel veel variabelen af, in het bijzonder waar het gaat om alleenstaande ouders. Ik ben er vast van overtuigd dat het wetsvoorstel een positief en een activerend effect zal hebben. Het oplossen van de armoedeval neemt een belangrijke belemmering weg om aan het werk te gaan. De beelden over uitkeringsgerechtigden die ik heb mogen aanschouwen in het debat, zijn niet de mijne, maar het is wel degelijk zo dat je er nu op achteruitgaat als je gaat werken. Dat is een belemmering om weer aan de arbeidsmarkt deel te nemen. Het effect op de rest van het socialezekerheidsstelsel is positief. Werken is de weg om uit de armoede te geraken en maakt mensen financieel onafhankelijker, waardoor ze minder snel aanspraak maken op inkomensondersteunende maatregelen. Dat zie je ook terug in recent onderzoek van het Centraal Planbureau.
De heren Hoekstra en Ester hebben gevraagd of we met deze herziening een duurzaam en toekomstbestendig stelsel hebben ontworpen dat op z'n minst een decennium meekan. De heer Hoekstra voegde eraan toe waarom we niet voor ingrijpender wijzigingen hebben gekozen, nog eenvoudiger en met minder regelingen. Waarom hebben we niet gekozen voor een verdergaande hervorming? Ietwat teleurgesteld werd er gezegd dat het een versimpeling, maar niet echt een hervorming is. Ik heb nog even gekeken wat de definitie van hervorming is. Naast allerlei religieuze betekenissen die je dan tegenkomt, zie je dat er verschillende omschrijvingen van zijn. "Een zeer vergaande verandering", maar ook wel "een aanpassing aan de tijd". Het laatste is het op zijn minst. Of het ook het eerste is, laat ik over aan het oordeel van de Kamerfracties.
Ik denk op zijn minst dat wij met deze hervorming komen tot een overzichtelijk en effectief stelsel van vier regelingen met ieder haar specifieke doel. Doelen die breed gedragen worden en die we willen behouden. Financiële steun en steun om te kunnen werken. De vereenvoudiging raakt ouders, maar we willen de ouders die de financiële bijdrage het hardst nodig hebben, ontzien. De vereenvoudiging acht ik toch heel waardevol. Dat neemt niet weg dat we in de gebruikelijke cyclus van beleidsevaluaties blijven kijken naar effectiviteit en doelmatigheid van deze regelingen. In 2015 wordt gekeken naar het begrotingsartikel over de kinderopvang. Indien daaruit aanbevelingen naar voren komen, valt niet uit te sluiten dat we die oppakken. Dat lijkt me ook onze taak. Ik ben tevreden met de hervorming van de kindregelingen waar we vandaag over spreken, omdat ik denk dat we hier wel degelijk een pakket aan maatregelen hebben waarmee we een duurzaam en toekomstbestendig stelsel creëren.
De heer Ester vraagt naar de inkomenseffecten voor alleenstaande ouders rond het minimumloon en of die niet onevenredig getroffen worden als je kijkt naar de eerste drie rijen percentages in de medianentabel. Juist alleenstaande ouders gaan er als groep in doorsnee het meest op vooruit. Dat is ook zichtbaar in de tabel. Plus een kwart procent voor alleenstaande ouders, terwijl doorsneegezinnen op min een kwart staan. Alleenstaande ouders gaan er als groep op vooruit, doordat de inkomensondersteuning geharmoniseerd wordt. Vooral werkende alleenstaande ouders met lage inkomens hebben hier profijt van. Die groep bevindt zich in het bijzonder in de inkomensgroep tussen minimumloon en modaal en gaat er daarmee het meest op vooruit. Ook alleenstaande ouders die met hun werk het minimumloon verdienen, horen bij die groep. Indien je vervolgens inzoomt op het sociaal minimum, dan kom je alleenstaande ouders in de bijstand tegen. Die hebben een relatief nadeel bij de uniformering — dat was de vraag van de heer Elzinga — zolang ze althans in de bijstand blijven en geen baan vinden. Ook hier blijven de inkomenseffecten in mijn ogen binnen redelijke grenzen, zeker gezien de grote systeemwijziging die het betreft.
De heer De Lange vraagt of de middelbare en hogere inkomens wel prioritaire steun verdienen. Hij vraagt naar de aanpassing naar aanleiding van de begrotingsafspraken 2014, waardoor de besparingen verminderd werden met 300 miljoen. Ik ben het echter met de inschatting van de heer De Lange niet eens dat die aanpassingen vooral voor de hoge inkomens gunstig waren. De wijzigingen, zoals de instandhouding van gratis schoolboeken en het niet afschaffen van de hogere kinderbijslag voor oudere kinderen, zijn wel degelijk ook voor lagere inkomens gunstig.
De heer Elzinga (SP):
De minister zoomt in op mensen die vooral aan het werk moeten, op de arbeidsparticipatie, op de prikkel, op de armoedeval. "Gevangen gehouden door de armoedeval", zo noemde hij dat. Ik zie dat toch een beetje in tegenspraak met driekwart van de eenoudergezinnen die zich al gemeld hebben op de arbeidsmarkt, maar helaas in veel gevallen zonder resultaat, tevergeefs. Ik heb in mijn betoog ingezoomd op de armoede onder kinderen. Ik vind dat de kindregelingen er ook voor zijn, ervoor te zorgen dat kinderen kunnen participeren en dat ze het recht hebben — dat was mijn vraag over het VN-verdrag — om niet in armoede te hoeven opgroeien en om mee te kunnen doen. Is de minister het met mij eens dat er volgens het CBS en het SCP vooral een grote kans is voor kinderen om in armoede op te groeien in eenoudergezinnen?
Minister Asscher:
Ik wil niet flauw zijn, maar ik kom iets verderop in mijn betoog op het specifieke punt van de armoede, omdat de heer Elzinga daar een aantal vragen over heeft gesteld. Vervolgens ontspon zich een debat over de definities door het CBS en het SCP. Ik wil daar dadelijk iets grondiger op ingaan en nu eerst nog wat meer zeggen over de armoedeval en de arbeidsmarkt, ook dat in antwoord op een vraag van de heer Elzinga. Ik denk dat het voor de overzichtelijkheid van het debat beter is als ik die volgorde aanhoud.
De heer Elzinga (SP):
U kwam bij mijn vraag over de inkomenseffecten voor een aantal categorieën. Daar gaan deze vragen over. We gaan straks ongetwijfeld verder in op de definities, maar bent u het met mij eens dat volgens het CBS en het SCP de kans op armoede relatief groot is bij eenoudergezinnen?
Minister Asscher:
Jazeker.
De heer Elzinga (SP):
Is die kans dan bij eenoudergezinnen op het minimum groter dan bij eenoudergezinnen boven het minimum?
Minister Asscher:
Jazeker.
De heer Elzinga (SP):
Gaat deze groep eenoudergezinnen op het minimum er door deze regelingen niet voor drie kwart op achteruit en zelfs voor ruim een derde, meer dan 2%?
Minister Asscher:
Ik wilde daar net over komen te spreken. We streven natuurlijk twee doelen tegelijkertijd na: in de eerste plaats de bescherming van de lage inkomens en in de tweede plaats het wegnemen van de armoedeval, zodat het loont om te gaan werken. Dat is precies waar ik het nu in mijn betoog over wilde gaan hebben. Ik denk dat het ook ten behoeve van de rest van de Kamer aardig is als ik het gewoon beantwoordt.
De voorzitter:
Dat lijkt mij een goed idee.
De heer Elzinga (SP):
Dat was mijn vraag ook, dat u als u gaat …
De voorzitter:
Mijnheer Elzinga. De minister komt erop terug. Bovendien vind ik het plezierig als u via de voorzitter interrumpeert.
Mijnheer De Lange.
De heer De Lange (OSF):
Ik kom toch nog even op de inkomensgevolgen van de wetgeving. De minister houdt een heel betoog om aan te geven hoe mensen die boven het minimum zitten er een heel klein beetje op vooruitgaan. Dan, als het ware tussen twee ademhalingen in, mogen we toch beluisteren dat juist de groep van de eenoudergezinnen in de bijstand er het meeste van iedereen op achteruitgaat. In dezelfde adem zegt de minister dan dat hij dat toch wel acceptabel vindt. Ik denk dat wat hier gesteld wordt, precies is wat door diverse fracties naar voren is gebracht, namelijk dat het merendeel van de mensen die van een heel laag inkomen moeten rondkomen, eenoudergezinnen in de bijstand, het meest getroffen wordt. Dat kan in de visie van diezelfde fracties toch niet de bedoeling zijn. Toch beluister ik bij de minister dat dit wel degelijk de bedoeling is. Daar wil ik graag een reactie op
Als ik mag, voorzitter, is er nog een tweede punt. Ik heb naar voren gebracht dat voor de begrotingsbesprekingen van het komende jaar, de regering 500 miljoen gaat uittrekken om de hogere en middeninkomens van een extra bonus te voorzien. De vraag die ik gesteld heb, is hoe dat rijmt met de situatie waarin, precies zoals we nu met elkaar hebben vastgesteld, eenoudergezinnen in de bijstand het zwaarste te lijden hebben van het beleid van deze regering. Dan denk ik dus dat het beleid waarmee we te maken hebben, in zijn uitwerking nou niet is wat ik "sociaal" zou noemen. Daar maken diverse fracties bezwaar tegen, alweer met recht en reden. Dat is waar het om gaat en daar wil ik graag geen omfloerste antwoorden op maar uitermate duidelijke antwoorden, als dat kan.
De voorzitter:
Ik denk dat het een goed idee is dat de minister de gelegenheid krijgt om zijn betoog te vervolgen, want ik heb het idee dat daarin antwoord komt op heel veel van de vragen die gesteld zijn.
Minister, gaat uw gang.
Minister Asscher:
Om desalniettemin recht te doen aan de interruptie het volgende. De inkomenseffecten heb ik zelf op een rijtje gezet voor de Kamer, dus daar is geen discussie over; die hebben we allemaal gezien. Het gaat hier over de vraag of je ze verdedigbaar acht. Ik verdedig ze en sommige partijen vinden ze niet te verdedigen. Dat kan, dat hoort in een democratie.
Ik dacht dat de vraag zojuist zag op de aanpassingen in de begrotingsafspraken voor 2014. Vandaar dat ik dat antwoord gaf. De begroting voor 2015 is er nog niet. Die is dus ook nog niet aan de Kamer aangeboden. Ik kan er dus ook nog niet over spreken. De derde dinsdag van september bieden we die aan.
Overigens is het ook zo dat heel veel mensen die werken en daar een laag inkomen mee verdienen, er door deze wetsvoorstellen erg op vooruitgaan. Dat is een groep die we niet voor het gemak maar moeten vergeten. Deze mensen hebben nu geen enkele extra inkomensondersteuning omdat zij alleenstaande ouder zijn en krijgen die wel.
Terecht is door de heer Elzinga maar ook door de heer De Lange gewezen op de moeilijke arbeidsmarkt die we op dit moment kennen. Het is waar dat de werkloosheid hoog is en dat de werkgelegenheid volgend jaar nog maar mondjesmaat zal toenemen, hoewel de Nederlandsche Bank vandaag alweer ietsje optimistischer is. Cijfers van het CBS bevestigen dat.
Er is echter wel degelijk ook een dynamiek op de arbeidsmarkt, ook in de barre tijden die we nu hebben. In 2012 waren er meer dan 900.000 baanvinders en 300.000 baanwisselaars. De cijfers van het UWV onderstrepen deze dynamiek op de arbeidsmarkt. De verwachting is ook dat het aantal vacatures met zo'n 80.000 zal toenemen ten opzichte van vorig jaar. In totaal verwacht het UWV dat er in 2014 zo'n 700.000 vacatures ontstaan, juist ook in sectoren waar je als je een tijd niet hebt deelgenomen aan het arbeidsproces, relatief eenvoudig tot de arbeidsmarkt kan toetreden. Juist in de uitzendbranche, de detailhandel en de schoonmaakbranche worden meer vacatures verwacht. Dit biedt ook kansen aan mensen die nu geen werk hebben en die ook al een tijd niet hebben gewerkt.
Daarnaast wordt op allerlei manieren actie ondernomen om mensen aan het werk te helpen en te houden. Ik noem de extra middelen om de werkloosheid onder ouderen tegen te gaan en de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Bovendien is in de sectorplannen bijzondere aandacht voor groepen met afstand tot de arbeidsmarkt. Door dat alles heb ik goede hoop dat mede dankzij de nu voorliggende hervorming meer alleenstaande ouders de weg naar de arbeidsmarkt zullen weten te vinden.
De heer De Grave geeft aan dat in de nota naar aanleiding van het verslag onvoldoende antwoord is gegeven op de vraag over werk en lonen. Hij geeft daarbij aan, ietwat omineus, dat hij best bereid is het een paar keer beleefd te vragen, maar dat hij niet uitsluit een motie uit de binnenzak te halen als het antwoord zou uitblijven. Hij wil weten waarom de armoedeval niet opgelost kan worden bij drie of minder dagen per week werken. Het antwoord moet zijn dat je nu eenmaal bij twee of drie dagen werken tegen het minimumloon nog niet het sociaal minimum verdient. Dat is alleen op te lossen door het sociaal minimum te verlagen — dat wil ik niet — of het minimumloon aanzienlijk te verhogen, maar dat helpt niet om werkgelegenheid aan de onderkant te creëren, zoals de heer De Grave in zijn eigen pleidooi terecht aangeeft. Ik ben weliswaar heel blij dat wij met dit wetsvoorstel de armoedeval oplossen voor alleenstaande ouders die meer dan drieënhalve dag gaan werken, maar de armoedeval voor de groep daaronder valt niet weg te nemen in het licht van deze regelingen. Dat is een dilemma dat je niet eenvoudig kunt wegnemen.
Voor zover het gaat over de plannen voor het herzien van het belasting- en toeslagenstelsel, ben ik net als de commissie-Van Dijkhuizen van mening dat het belasting- en toeslagenstelsel sterker gericht moet zijn op het stimuleren van arbeidsparticipatie. U kunt rekenen op onze inspanningen, juist op dat punt. Er zijn wel degelijk mogelijkheden om arbeidsparticipatie te stimuleren, ook voor minder uren, bijvoorbeeld in het begin. Daar werk ik graag aan door.
De heer De Grave (VVD):
Mag ik de woorden van de minister zo interpreteren dat dit onderwerp hiermee niet klaar is, maar een plek krijgt bij de reactie van het kabinet op de voorstellen van de commissie-Van Dijkhuizen?
Minister Asscher:
Zeker! Als iets de coalitie van de VVD en de PvdA bindt, is het werk, werk werk. U hebt het vaker gehoord. Juist bij de herziening van het belasting- en toeslagenstelsel moet onze gemeenschappelijke inspanning daarop gericht zijn. Met dit wetsvoorstel maak je werken lonend voor een groep ouders die nu gestraft worden als ze gaan werken, maar wij zijn daarmee niet klaar. Dat zit niet alleen in de belastingen en toeslagen, maar ook in arrangementen voor arbeid en zorg. Het is voor veel ouders ongelofelijk ingewikkeld om op dit moment werk en zorg te combineren.
De heer De Grave (VVD):
Duidelijk. Ik zal er in tweede termijn op terugkomen. Dank.
Minister Asscher:
De heer Thissen vraagt waarom het wegnemen van de armoedeval via versobering moet en waarom de ondersteunende maatregelen worden afgewenteld op de minst draagkrachtigen en niet bijvoorbeeld op ondernemend Nederland. Wij kiezen ervoor om alleenstaande ouders fors in de plus te zetten, maar het gevolg is inderdaad ook dat mensen met een bijstandsuitkering erop achteruitgaan. Die inkomensachteruitgang hebben wij verdedigbaar geacht, omdat we bijdragen aan een systeem waarin inkomensondersteuning aan alle alleenstaande ouders wordt geharmoniseerd, of zij nu werken of een uitkering ontvangen. Dat is wel degelijk een pijnlijke keuze, maar het alternatief om de armoedeval op te lossen zou zijn om de alleenstaande-ouderkop nog verder te verhogen. Dat is buitengewoon kostbaar en daar hebben wij op dit moment geen budget voor. De oplossing om het af te wentelen stuit, nog los van de begrotingsregels die daaraan in de weg staan, op weer andere bezwaren. Denk bijvoorbeeld aan de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid, waarmee je in een vicieuze cirkel zou kunnen belanden dat werken weliswaar meer loont, maar de werkgelegenheid tegelijkertijd zou worden beperkt.
De heer De Lange vraagt of de kinderbijslag eigenlijk wel het terrein is waarop je zo stevig zou moeten bezuinigen. Hij geeft in zijn betoog aan dat er 646 miljoen bezuinigd zou worden op de kinderbijslag, maar dat is niet het geval. De stapsgewijze verlaging is geschrapt. Het niet indexeren en het aanscherpen van de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag levert in totaal een structurele bezuiniging op van 87 miljoen euro. Op de fundamentele vraag of er op het terrein van de kinderbijslag bezuinigd moet worden, is mijn antwoord dat de regering van iedereen een bijdrage moet vragen in deze tijden. Daarbij wil de regering ondersteuning blijven bieden waar die het hardst nodig is. Daarom wordt het inkomensafhankelijke kindgebonden budget verhoogd.
De heer Elzinga vraagt waarom, hoewel eenoudergezinnen voor complexe participatieafwegingen staan en de financiële prikkel daarbij slechts een van de factoren is, ik toch denk dat de voorgestelde financiële prikkel zal leiden tot extra alleenstaande ouders die zich op de arbeidsmarkt begeven. Hij stelt dat beginsel eigenlijk ter discussie. Ik erken en ben met hem eens dat juist voor alleenstaande ouders de afweging om te gaan werken, complex is, meer voor hen dan voor andere ouders. Immers, zij hebben minder mogelijkheden om afspraken te maken over de combinatie met zorg en kunnen dingen minder eenvoudig aan een ander overdragen. Toch ben ik van mening dat het oplossen van de armoedeval voor die groep positief zal uitwerken. Het is nu namelijk niet zozeer onwil waardoor mensen niet gaan werken, maar het feit dat je er nu financieel aanzienlijk voor wordt gestraft als je gaat werken. Het wegnemen van die belemmering is een gevolg van het feit dat straks iedereen hetzelfde budget krijgt, of hij nu wel of niet werkt. Het is niet het gevolg van de versobering, maar ik denk wel dat indien ouders die stap dan zetten, ze niet alleen de financiële vooruitgang maar ook de andere positieve effecten van aan het werk zijn zullen ervaren. In de erkenning van de complexiteit van de participatieafweging van de alleenstaande ouders denk ik dat het een positieve bijdrage zal leveren. De heer Elzinga heeft echter wel gelijk dat je niet een-op-een kunt zeggen: er is een financiële prikkel, dus komen ze allemaal aan het werk.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik vraag me toch af waarop de minister baseert dat deze maatregel ertoe zal leiden dat mensen aan de slag zullen gaan. Hij zegt: de versobering is nodig om de armoedeval te bestrijden, want juist omdat die armoedeval dreigt, kiezen mensen ervoor om thuis te blijven. Hij zegt: ze verkiezen het verblijf in een bijstandsuitkering boven het weer aan de slag gaan. Ik blijf dat een merkwaardige uitspraak vinden van een minister van Sociale Zaken, omdat hij daarmee impliciet de groep in de bijstand gewoon stigmatiseert, zeker in een tijd waarin zij zich hartstikke te pletter solliciteren, opgejaagd worden door de sociale diensten en ernstig belemmerd worden in hun positie door de wijziging in de Wet werk en bijstand, die we binnenkort in dit theater mogen behandelen. Alsof mensen er vrijwillig voor kiezen om te zeggen: ik zit in de bijstand, ik kan wel naar werk maar ik doe dat niet want dan ga ik erop achteruit! Ik vind dit soort uitspraken eigenlijk beschamend.
Minister Asscher:
Ik kan daar kennis van nemen, maar de heer Thissen vindt uitspraken beschamend die ik niet heb gedaan. Ik heb het volgende gezegd. Als je nu als alleenstaande ouder gaat werken tegen een laag inkomen, ga je er aanzienlijk op achteruit. Dat is dus ten nadele van je gezin. Dat is niet fair. Dat is niet rechtvaardig. Dat is beschamend, om dat woord maar te lenen. Straks, als het wetsvoorstel zal worden aanvaard, gaat diezelfde alleenstaande moeder of vader erop vooruit als zij of hij gaat werken. Dat is, ook voor de heer Thissen, in de moderne sociale zekerheid wat je wilt nastreven. Ik matig me geen enkel oordeel aan — en al helemaal zou ik het niet zo inkleuren zoals de heer Thissen deed — over de positie van bijstandsgerechtigde alleenstaande ouders. Het is echter een feit dat als iemand nu die moeilijke stap naar de arbeidsmarkt heeft gezet, hij of zij er aanzienlijk op achteruit gaat. Dat is niet wenselijk. Ik begrijp dat de heer Thissen de discussie aangaat over de vraag of dit gefinancierd had moeten worden ook uit de versobering. Dat begrijp ik, natuurlijk, maar ga nu niet stigma's plakken op uitspraken die ik niet eens heb gedaan.
De heer Thissen (GroenLinks):
De minister en ik zijn het erover eens dat arbeid moet lonen, zeker voor mensen, in een eenoudergezin of een tweeoudergezin, die nu in de bijstand zitten maar aan de slag willen. Dan moeten ze er financieel op vooruitgaan. Arbeid moet dus lonen. De minister wil dit nu bereiken door te zeggen: ik ga de sociale maatregelen die een armoedeval veroorzaken, versoberen omdat daarmee de armoedeval wordt bestreden, en dan komen ze vanuit een wat karigere situatie aan de slag, waardoor arbeid als vanzelf gaat lonen. Dan zeg ik: u zegt het misschien niet zo rechtstreeks, maar impliciet zegt u dus dat mensen in de bijstand de bijstand verkiezen boven aan de slag gaan omdat daarmee hun financiële positie achteruitgaat. Daarmee stigmatiseert u. U zegt dat mensen er niet voor kiezen om aan de slag te gaan als ze de mogelijkheid daartoe krijgen. Dat betwijfel ik. Dat bestrijd ik zelfs.
Minister Asscher:
Ik maak er bezwaar tegen, maar kan er weinig aan doen, dat de heer Thissen zijn aantijgingen herhaalt. In zijn pleidooi begint hij met een gemeenschappelijk doel: we willen dat arbeid loont. Hij wijst er terecht op dat dit deels wordt bereikt door het versoberen van het huidige regime, hoe pijnlijk dat ook is. Hij vergeet in zijn betoog te vermelden dat de alleenstaande-ouderkop wordt geïntroduceerd. Mensen die voor het minimumloon gaan werken en er nu aanzienlijk op achteruitgaan, zullen er dan op vooruitgaan. Dat maakt die afweging anders. Ik ben niet de steeg ingelopen om in het hoofd van iemand te gaan zitten en te zeggen: hij of zij wil niet werken. Ik heb simpel de feiten geconstateerd. Als je nu gaat werken voor het minimumloon, dan ga je er aanzienlijk op achteruit. Ga je straks werken, dan ga je er aanzienlijk op vooruit. Punt! Ik voel mij niet aangesproken door de inkleuring en de aantijgingen.
De heer Elzinga (SP):
De minister gelooft erin dat de bruto-arbeidsparticipatie, dus het aantal eenoudergezinnen dat zich meldt op de arbeidsmarkt, zal stijgen doordat de inkomens van de eenoudergezinnen in de bijstand worden verlaagd. Heb ik in zijn antwoorden goed gelezen dat hij van mening is dat de bruto-arbeidsparticipatie over de afgelopen tien jaar al enorm is gestegen tot ongeveer drie kwart momenteel?
Minister Asscher:
Dit is niet het eerste moment dat wij kijken naar de activerende werking van de sociale zekerheid.
De heer Elzinga (SP):
Dat heb ik dus goed begrepen? Heb ik ook goed gelezen dat de netto arbeidsparticipatie, dus het aantal eenoudergezinnen dat werkelijk een baan vindt, ook is gestegen in de afgelopen tien jaar, maar beduidend minder dan het aantal mensen dat zich meldt op de arbeidsmarkt?
Minister Asscher:
Ik voel mij nu niet meer in de positie om te corrigeren of de heer Elzinga goed kan lezen. Wij weten dat hij goed kan lezen. Misschien heeft hij een vraag aan de regering?
De heer Elzinga (SP):
Als de minister dat weet, is mijn vervolgvraag relevant. Hoeveel van de eenoudergezinnen boven de drie kwart waarvan een groot deel niet aan het werk komt doordat er geen banen voor hen zijn, zal werkelijk een baan vinden als zij zich melden? Worden de mensen die geen baan vinden gestraft door deze maatregel, door deze prikkel die zij moeten ervaren om naar de arbeidsmarkt te gaan? In het inkomen dat zij wel kunnen krijgen, namelijk van de sociale dienst, gaan zij er immers flink op achteruit.
Minister Asscher:
Nee, het zal ertoe leiden dat mensen in een vergelijkbare gezinssituatie met een laag inkomen, vergelijkbare inkomensondersteuning krijgen. Een alleenstaande ouder die tegen het minimumloon werkt, zal er aanzienlijk op vooruitgaan. Een alleenstaande ouder in de bijstand die nu niet werkt, zal er iets op achteruitgaan. Dat zijn de feiten.
Van verschillende kanten is gevraagd naar de visie van de regering op de problematiek van de alleenstaande-ouderkop en het partnerbegrip in het kader van de Wet Awir. Mij is ook gevraagd te reageren op de cijfers van Divosa. Dit is voor de heer Hoekstra één van de twee cruciale punten waaraan hij het wetsvoorstel mede zal toetsen. Ik probeer de inbreng op dit punt in samenhang te bespreken.
Om te beginnen is het opnieuw belangrijk het doel in het oog te houden. Het wetsvoorstel beoogt de kindregelingen eenvoudiger en effectiever te maken waarbij alleenstaande ouders met een laag inkomen, of ze nu werken of niet, via het kindgebonden budget dezelfde ondersteuning ontvangen volgens dezelfde criteria om vast te stellen of zij alleenstaand zijn. Dat is ook logischer, omdat de alleenstaande ouder wordt gecompenseerd voor het alleen zijn en niet voor het feit dat hij of zij werkt of een uitkering ontvangt. Werken wordt lonend.
Het kindgebonden budget is een toeslag die erop is gericht om een grote groep ouders een inkomensafhankelijke bijdrage te geven in de kosten van kinderen. Ongeveer 830.000 huishoudens hebben recht op dat kindgebonden budget. Meer dan 350.000 alleenstaande ouders zullen voor die alleenstaande-ouderkop in aanmerking komen. Omdat het om dit soort grote aantallen gaat, zijn de voorwaarden gebaseerd op formele en objectief toetsbare criteria die ook goed te automatiseren zijn. Het is misschien een prozaïsche en huiselijke redenering maar die is wel degelijk relevant. Een alleenstaande ouder is daarom gedefinieerd als een ouder die geen toeslagpartner heeft.
Dat geeft voor twee groepen ouders een bijzondere situatie. Ik wil die twee groepen hier kort bespreken. De eerste groep is de groep die behalve met het verschil in partnerbegrip, ook te maken krijgt met de kostendelersnorm. Voor die groep is een jaar langer overgangsrecht beschikbaar als gevolg van het amendement-Hamer dat in de Tweede Kamer is aanvaard. Voor hen vervalt de 20% aanvulling in de bijstand een jaar later, per 2016. Dat geeft deze mensen langer de tijd om zich op de inkomstenterugval voor te bereiden.
Het amendement ziet niet op de andere groep alleenstaande ouders waar vandaag ook aandacht voor is gevraagd: de ouders die voor het kindgebonden budget een partner hebben, maar voor de bijstand als alleenstaande worden aangemerkt, omdat hun echtgenoot of geregistreerd partner in een tehuis verblijft, gedetineerd is of met onbekende bestemming is vertrokken. Naar verwachting gaat het hierbij om een paar duizend ouders die nu nog als alleenstaande ouder worden aangemerkt in de bijstand. Door dat andere partnerbegrip komen zij straks niet in aanmerking voor de alleenstaandeouderkop. Ongeveer de helft van die groep wordt gevormd door de mensen over wie wij het nu hebben.
Verschillende leden vroegen of de door Divosa gepresenteerde getallen en inkomenseffecten juist zijn. Ik kan die cijfers in grote lijnen bevestigen. Hoewel het precieze inkomenseffect voor deze groep sterk afhankelijk is van de individuele situatie, kan het inkomenseffect daarmee zeer fors zijn. Dat erken ik. Dat is des te schrijnender omdat het gaat om een groep die al kwetsbaar is. Met gemeenten is daarom al afgesproken om twee keer een bestandskoppeling uit te voeren tussen de gemeente en de Belastingdienst/Toeslagen, waardoor ook op persoonsniveau duidelijk wordt om wie het gaat. Gemeenten kunnen die personen dan gericht benaderen en informeren. Gezien het hier breed gedragen gevoel, zoals betoogd door de heer Hoekstra, mevrouw Koning en de heer Ester, zal ik het extra overgangsrecht op basis van het amendement-Hamer zodanig aanpassen, dat de volledige groep ouders die nu voor de bijstand als alleenstaande ouder wordt aangemerkt en straks door dat andere partnerbegrip niet in aanmerking komt voor de alleenstaandeouderkop in het kindgebonden budget, onder dat overgangsrecht begrepen moet worden. Dat geeft deze groep een jaar langer de tijd om zich voor te bereiden. Dat jaar wil ik gebruiken om de situatie goed te monitoren. Het gaat om een relatief kleine groep ten opzichte van de getallen die ik noemde. In beginsel beschikken gemeenten over voldoende middelen om in het individuele geval bijzondere bijstand te verstrekken voor die personen die na dat jaar in de problemen geraken. Ik zal monitoren hoe vaak bijzondere bijstand verstrekt gaat worden. Zo nodig zal ik bezien of aanvullende middelen in het kader van het Gemeentefonds nodig zijn.
Dat brengt mij op de motie van GroenLinks en de SP over deze groep. In de motie wordt de regering verzocht om de verschillen in de definities weg te nemen. Voor het partnerbegrip bij de toeslagen en in de fiscaliteit worden gehuwden en geregistreerde partners als partner aangemerkt. In die gevallen maakt het niet uit of echtgenoten of partners daadwerkelijk samenwonen. Dat is anders in de bijstand. Daar kan iemand nu nog als duurzaam gescheiden worden aangemerkt, ook al is …
De heer Hoekstra (CDA):
Kan de minister nog wat explicieter maken welk prijskaartje hij hieraan hangt? Naar mijn inschatting moet de minister een bedrag van iets tussen de 5 en 10 miljoen euro beschikbaar stellen om deze groep tegemoet te komen. Kan hij hier een nadere duiding aan geven, opdat wij weten waar wij het in concreto over hebben?
Wij hebben ook bijzondere zorgen over de groep van ouders met thuiswonende gehandicapten. Misschien dat de minister daar nog op komt. Ik zou het punt niet willen vergeten in deze termijn van de minister.
Minister Asscher:
De heer Hoekstra heeft twee fundamentele punten aangereikt. Ten eerste de Divosa-ouders, om het oneerbiedig maar even zo te noemen, en ten tweede de thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). Op dat tweede punt kom ik straks terug.
De berekening van de heer Hoekstra is correct. Wij moeten aan zo'n soort bedrag denken om het overgangsjaar te kunnen financieren. Ik heb die middelen nu niet bij mij. Met de toezegging die ik wil doen, gehoord het debat in de Kamer, verplicht ik mij om bij de begrotingsvoorbereiding in augustus ergens in mijn begroting een dekking te vinden voor dat bedrag. Dat realiseer ik mij terdege. Het is niet gratis. Ik ben gevoelig voor de argumenten die in de Kamer gewisseld zijn. Het wetsvoorstel streeft doelen na die je in meer of mindere mate kunt ondersteunen, maar het was geen doel om deze ouders in het bijzonder te treffen. Het is een onvermijdelijk gevolg van het andere partnerbegrip, maar dat wil niet zeggen dat ik niet gevoelig ben voor het argument dat de inkomensachteruitgang voor deze groep wel heel stevig is. Vandaar dat ik die toezegging wil doen. Verscheidene sprekers gaven aan daar groot belang aan te hechten.
Mevrouw Koning (PvdA):
Ik wil graag nog een vraag stellen ten aanzien van het monitoren tijdens het overgangsjaar. Ik denk dat aan de Kamer gerapporteerd moet worden wat dat monitoren oplevert, zodat we — gechargeerd gezegd — niet in december 2015 te horen krijgen dat het eigenlijk allemaal wel heel erg veel is en de gemeenten het met de bijzondere bijstand niet redden. Als u het monitoren daarom zo kunt inrichten dat dit voor de zomer van 2015 helder is, geeft dat in ieder geval meer zekerheid dat aan een uiteindelijke oplossing echt goed vormgegeven kan worden.
Minister Asscher:
Waar ik aangeef de situatie te zullen monitoren, ben ik zeker ook bereid daarvan beide Kamers op de hoogte te stellen. Dat zal ik ook tijdig doen, zodat aanvullende maatregelen en eventueel aanvullende middelen nog mogelijk gemaakt kunnen worden, mochten die nog nodig zijn.
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik dank de minister voor het feit dat hij meebeweegt. De bijzondere bijstand is echter een complexe regeling en juist de groep waar wij het over hebben, vindt in het algemeen vrij moeilijk toegang tot die regeling. Als de minister alles gaat monitoren en concludeert dat de aanspraak op die regeling gering is, wil dat niet zeggen dat die groep ook goed wordt bediend. Dit wil ik toch aan de minister meegeven.
Minister Asscher:
Zeker, dat maakt het ook hachelijk. Op de totale bevolking gaat het om een heel kleine groep. Het is overigens een groep die nu ook al bij de gemeenten aangeeft duurzaam gescheiden te leven, waardoor zij voor de bijstand als "alleenstaand" wordt aangemerkt. In dat opzicht is er ook nu al sprake van maatwerk, want of er sprake is van duurzaam gescheiden leven, is niet met een wiskundige formule te berekenen. Het zijn steeds verschillende situaties. Op zichzelf is er dus al sprake van maatwerk dat de gemeenten veel beter kunnen doen dan wij, zoals wel vaker het geval is. Ik zal echter contact met de gemeenten over dit onderwerp onderhouden en ik ben me terdege bewust van de haken en ogen die hieraan verbonden zijn.
Ik wilde betogen dat het in mijn ogen geen verstandig idee is om de definities te harmoniseren. Dat zou een gevolg kunnen zijn van de motie van Thissen en Elzinga. Ik hoop dat zij de motie willen intrekken, na de toezegging die ik net heb gedaan. Als dat niet zo is, geef ik nu al aan dat ik de motie niet verstandig vind. Dat doe ik ook al eerder dan normaal, nu in plaats van in de tweede termijn. De motie zou het massale proces van toeslagen aanzienlijk belasten en verzwaren. We hebben helaas door schade en schande onze lessen geleerd. De fiscale toeslagwetgeving is niet geschikt voor dat soort verfijningen. Dat zou dus tot nieuwe onwenselijke randverschijnselen leiden, terwijl je aan de andere kant de gemeente hebt, die bij uitstek geschikt is, geoutilleerd is, toegerust is, om in individuele gevallen maatwerk te creëren.
De heer Thissen (GroenLinks):
Waarom zou de gemeente, via de sociale dienst, in staat zijn om datgene te doen waartoe 's lands grootste sociale dienst, de afdeling Toeslagen van de Belastingdienst, niet in staat is? Dat is even een zijdelingse opmerking.
U zegt nu dat u een jaar lang ervoor zorgt dat de gemeenten in staat zijn om deze groep financieel tegemoet te komen. Dat gaat om een bedrag tussen de 5 miljoen euro en de 10 miljoen euro. Daarvan zegt u: ik ga me er sterk voor maken dat dat bedrag er komt in de begroting van 2015, maar zeker zijn we er niet van. Mijn tweede punt is dat het klinkt als uitstel van executie. U brengt deze groep onder de werking van het amendement-Hamer van de Tweede Kamer. Dat is maar voor een jaar. Punt drie: u financiert het toch via de bijzondere bijstand en zegt op voorhand dat het maar voor een jaar is. Als ik in die categorie "ouder" zou vallen, zou ik denken: en dan, na dat jaar? Kunt u niet wat meer zekerheid bieden? Dat is voor de heer Elzinga en voor mij van belang bij de overweging of wij deze motie handhaven.
Minister Asscher:
Ik heb al aangegeven dat voor een goede overdracht aan de gemeenten meer nodig is dan alleen zeggen: de gemeenten doen dit wel. Zo heb ik de kwestie ook niet willen afdoen. Daarom is er ook al met de gemeenten afgesproken dat er bestandskoppeling plaatsvindt. Het is belangrijk om te weten over welke personen het gaat, zodat de gemeente daar actief op af kan. Vervolgens hebben verscheidene leden, ook in eerste termijn, betoogd dat je dit niet zomaar aan de gemeenten kunt vragen omdat dat te abrupt, te bruusk, zou zijn en dat er een oplossing gezocht zou moeten worden. Om de tijd niet onze vijand te laten zijn, heb ik, gehoord de eerste termijn, gezocht naar mogelijkheden om te Kamer tegemoet te komen. Daarbij heb ik aansluiting gezocht bij het amendement dat gericht is op uitstel voor een jaar. Daar heb ik het niet bij gelaten. Ik heb ook toegezegd dat ik in dat jaar samen met de gemeenten zal bekijken hoe dit fenomeen zich ontwikkelt. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten voldoende middelen hebben om via de bijzondere bijstand die groep, die enkele duizenden personen omvat, van dienst te kunnen zijn in het licht van hun totale middelen voor bijzondere bijstand. Ik heb ook al aangegeven dat ik dit niet alleen wil monitoren en de Kamer daarover wil informeren, maar dat ik ook — als dat nodig zal zijn — wil terugkomen met voorstellen om de gemeenten daar ook financieel voor te compenseren. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen, maar dat kan in dat jaar besloten worden en dat kan hier dan aan de orde komen.
De motie die de heer Thissen in eerste termijn heeft ingediend, zou leiden tot een andere definitie dan de definitie die nu gebruikt wordt in het kader van de Awir. Dat zou het risico van fraude en weer nieuwe ongelijke behandeling met zich meebrengen in het kader van de belastingwetgeving. Bovendien zou dit een enorme belasting zijn voor het enorme apparaat dat die toeslagen moet bestieren voor miljoenen Nederlanders. Ik hoop dus dat de heren Thissen en Elzinga bereid zijn om hun motie in te trekken en ik vraag de Kamer om mij op mijn woord te geloven dat ik mijn toezegging, die inderdaad niet gratis is, zal waarmaken. Anders heb ik hier — en niet alleen hier — de komende tijd een rottijd. Ik realiseer mij dat dit geld kost en ik zal mij er dus voor inspannen om dat te regelen. Ik denk dat ik voor dat bedrag goed zou moeten worden geacht, ook al kan ik nu niet aanwijzen waar ik dat precies vandaan haal. Dat komt omdat je in zo'n debat ook moet luisteren naar de Kamer. De dag begon met de opmerking van de heer Thissen dat de Kamer soms overtuigd kan worden door de regering. Andersom gebeurt het ook weleens.
De heer Thissen (GroenLinks):
Het is mooi dat de minister beweegt in de richting van wat breed in de Kamer wordt gevoeld. Ik heb één keer gezegd dat de minister overtuigend is geweest. Behaalde resultaten in het verleden zijn echter geen garantie voor de toekomst. Ik vind het nog te vaag. Wij moeten de minister op zijn mooie ogen geloven dat hij zal zorgen voor de 5 miljoen of 10 miljoen euro extra in de bijzondere bijstand. Ik blijf het principieel wel een moeilijk punt vinden dat de minister iets wat door een landelijke regelgeving een bepaalde groep mensen treft, in de bijzondere bijstand bij de gemeenten neerlegt. Gemeenten hebben immers de autonome bevoegdheid om andere beslissingen te nemen. De minister kan die niet sturen. Hij probeert iedere keer wel om de gemeente het uitvoeringsloket te laten zijn van de rijksoverheid, zeker als het bijstand betreft, maar dat kan in dit geval niet. Het is mogelijk dat gemeenten om hun moverende redenen zeggen dat zij het niet doen. Dan hebben de mensen toch het nakijken. Ik wil dus wat meer garanties. De minister zal met iets meer moeten komen dan hetgeen hij nu zegt. Bovendien geldt het overgangsrecht dat de minister bepleit in het licht van amendement-Hamer, alleen voor de huidige, bestaande gevallen. Wat gebeurt met de mensen die zich in de loop van 2015 melden met een soortgelijk geval?
Minister Asscher:
Het is niet eenvoudig om de heer Thissen een compliment te maken. Dat probeerde ik natuurlijk te doen. In hem probeerde ik de hele Eerste Kamer te complimenteren, omdat zij mij indringend heeft verzocht om meer te doen dan ik tot nog toe had gedaan voor deze groep. Ik heb daar een poging toe gedaan, maar daar zitten ook allerlei nadelen aan. Ik erken dat dit nadelen heeft. Dit is een onbedoeld effect van een wet die verder, in mijn ogen, redelijk en verstandig is. Het is dus een onbedoeld effect. Ik volg echter niet de manier van de heren Thissen en Elzinga om dat effect weg te werken, omdat die manier weer andere, heel grote nadelen heeft. Daarom deed ik de gedane toezegging. Ik wacht natuurlijk in spanning af of die uiteindelijk voldoende zal blijken te zijn voor de Kamer.
De voorzitter:
Mijnheer Elzinga, kunt u kort interrumperen? Ik wil de minister namelijk de gelegenheid geven om zijn betoog te vervolgen.
De heer Elzinga (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik van mijn kant heb ook een vraag over dit onderwerp. Misschien kan de minister ons helpen door ons die motie nog even te laten aanhouden, althans … Wij gaan er sowieso pas volgende week over stemmen. Kan de minister ons misschien voor de stemming volgende week nog een brief sturen waarin hij nog even op een rij zet welke garanties er precies zijn? De minister maakt zich voor dit jaar hard voor het bedrag dat nodig is om te zorgen voor continuïteit voor deze mensen. Ik wil hem dat geloven op zijn mooie ogen. Gezien de autonomie van de gemeenten, vraag ik mij af welke garantie de mensen om wie het gaat, hebben voor ná dat ene jaar overgangsrecht. Daar zit mijn grote zorg. Als de minister dit alles nog even op een rij kan zetten voor deze Kamer, zou dat volgens mij helpen.
Minister Asscher:
Dat vind ik een waardevolle suggestie die ik nog even in beraad houd, omdat ik niet wil voordringen. In de tweede termijn hoor ik misschien ook van andere fracties hoe zij mijn toezegging waarderen. Misschien is daar wel helemaal geen behoefte aan en hoef ik dus helemaal niets op papier te zetten. Ik beschouw dit als een vooraankondiging van iets wat kan bijdragen aan de beslissing om de motie eventueel in te trekken. Daar kan ik mij dan alvast op concentreren.
Ik kom bij het punt van de LOK en de kinderalimentatie. De heer Ester heeft hiernaar gevraagd namens de ChristenUnie. De afschaffing van de LOK leidt immers bij huidige gescheiden ouders tot forse inkomensgevolgen. Daar mogen de kinderen niet de dupe van worden. De heer Ester vraagt of ik bereid om daar een speciale overgangsregeling voor te overwegen.
Ik deel de zorgen van de leden van de fractie van de ChristenUnie. Gescheiden ouders kunnen door de maatregelen in dit voorstel te maken krijgen met een wijziging in de koopkracht. De kinderen moeten daar niet de dupe van worden. De afschaffing van de LOK werkt door in de berekening van het alimentatiebedrag. De draagkracht van de alimentatieplichtige wordt hierdoor namelijk lager, terwijl het alimentatiebedrag ongewijzigd blijft. Dat heeft als gevolg dat het bedrag zwaarder drukt op het inkomen van de alimentatieplichtige dan nu het geval is. In dat geval is het logisch dat de alimentatieplichtige een herziening van het alimentatiebedrag kan aanvragen. Op zichzelf is het niet uniek dat het inkomen en daarmee de draagkracht van één van de ouders wijzigt. Alimentatiewijzigingen treden ook op bij baanwisselingen, baanverlies en allerlei andere wijzigingen in de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ouders. Ook in de huidige situatie kunnen ex-partners, ieder afzonderlijk, naar de rechter stappen om vanwege een wijziging in draagkracht, aanpassing van de alimentatie te vragen. De alimentatie kan door de rechter dan weer in overeenstemming worden gebracht met de daadwerkelijke verdeling van draagkracht tussen de ex-partners. Ik besef dat dit voor ex-partners kosten met zich brengt en dat het daarnaast ook nog emotioneel belastend is.
Een overgangsregeling voor bestaande situaties, waarbij de aftrek uitgaven levensonderhoud kinderen bijvoorbeeld stapsgewijs wordt afgebouwd, is niet nodig. Een dergelijke overgangsregeling zou betekenen dat de alimentatie jaarlijks zou moeten worden aangepast, met alle kosten en emotionele belasting van dien. Verder is van belang dat een overgangsregeling buitengewoon onwenselijk is, omdat in de uitvoering moeilijk onderscheid kan worden gemaakt tussen oude en nieuwe gevallen. Het is niet op voorhand bekend wanneer een echtscheiding is voltrokken en wanneer de alimentatievaststelling heeft plaatsgevonden.
Daarnaast kan een uitgestelde afschaffing van de aftrek uitgaven levensonderhoud kinderen ook geen soelaas bieden. Een rechter kan bij de alimentatieberekening namelijk geen rekening houden met toekomstige wijzigingen in draagkracht. In de reeks principiëlere argumenten is een ondergeschikt maar wel relevant argument dat dit tot budgettaire derving zou leiden.
De woordvoerder van GroenLinks wijst op het schrappen van de alleenstaande-oudertoeslag in de bijstand. Hij vraagt wat voor gevolgen dat heeft voor de kosten die gedekt worden, in het kader van de vaststelling van de kinderalimentatie. Hij wil graag tekst en uitleg over dit bijzondere nadeel voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders.
Op dit moment krijgen alleenstaande ouders in de bijstand die extra aanvulling voor de verzorging van het kind. Het wetsvoorstel leidt ertoe dat dit niet meer zal geschieden als aanvulling op de bijstand, maar als verhoging van het kindgebonden budget. In beide gevallen wordt voorzien in een en dezelfde behoefte, namelijk de behoefte van het kind. Het geld komt nu alleen via een andere route binnen bij alleenstaande ouders in de bijstand. Als gezinshoofd draagt de alleenstaande ouder de volledige zorg voor de tot zijn of haar last komende kinderen. De verstrekte bijstand is dan ook mede ten behoeve van het levensonderhoud van die kinderen. Deze bijstand en de alleenstaande-ouderkop laten onverlet dat de andere ouder dan degene die de volledige zorg op zich genomen heeft, onderhoudsplichtig is voor zijn of haar kinderen. Draagkracht en behoefte zijn de bepalende criteria voor die plicht.
Indien door zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget in de behoefte van het kind wordt voorzien, is er geen aanspraak op kinderalimentatie. Dat zal niet voor alle kinderen opgaan. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen via het stelsel van kindregelingen wordt ontvangen. Dan kan er ook in de toekomst sprake zijn van zo'n verplichting.
De heer Hoekstra vraagt of de TOG-groep er niet onevenredig op achteruitgaat, als gevolg van de integratie van de TOG in de kinderbijslag. Hij vraagt ook hoe deze in de toekomst vorm wordt gegeven. In mijn ogen is dit in het algemeen niet het geval, maar kan het tijdelijk wel zo zijn, afhankelijk van de leeftijd van het kind. Voor thuiswonende gehandicapte kinderen geldt dat ouders in de toekomst recht krijgen op twee maal het kinderbijslagbedrag, zoals nu het geval is bij uitwonende gehandicapte kinderen. Er gaat voor deze tegemoetkoming een leeftijdsdifferentiatie gelden, zoals wij ook kennen in de kinderbijslag.
De hoogte van de dubbele kinderbijslag is vergelijkbaar met de hoogte van de huidige TOG, maar niet identiek. Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen onder 6 jaar zullen er €24,15 per kwartaal op achteruitgaan. Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen van 6 tot en met 11 jaar en 12 tot en met 17 jaar gaan er respectievelijk €16,91 en €57,98 op vooruit. Het overgrote deel van de kinderen met recht op TOG is ouder dan 6 jaar, onder meer omdat er pas recht op TOG bestaat voor kinderen vanaf 3 jaar. In mijn ogen is er daarmee geen sprake meer van een onevenredige achteruitgang.
Wat betreft de doelgroep kan en wil ik de heer Hoekstra comfort bieden. Ik kom zeer binnenkort met een brief aan de Tweede Kamer, die ik ook aan de Eerste Kamer ter hand zal stellen, waarin ik uiteenzet hoe wij de doelgroep in stand houden. Ik zal voorstellen om een apart beoordelingskader te ontwerpen om de kinderen te kunnen indiceren. Dat kan dan fungeren naast de beperktere groep die in de Wet langdurige zorg blijft.
De heer Elzinga vroeg hoe ik erop wil toezien dat ieder kind in Nederland een toereikende levensstandaard heeft. Hier kom ik mijn belofte na om nog terug te komen op het armoedevraagstuk. Hij refereerde daarbij aan het Kinderrechtenverdrag, waarin staat dat kinderen recht hebben op een toereikende levensstandaard. Hij vroeg hoe ik daarop wil toezien. Hij citeerde bevindingen uit een rapport van de Kinderombudsman over armoede bij kinderen. Ik ben het met hem eens dat dit bevindingen zijn die je als ouder raken en dat het ongelofelijk belangrijk is om ervoor te zorgen dat kinderen het in de toekomst wel beter krijgen. Het is ingrijpend als kinderen geen goede voeding krijgen, zoals hij in zijn inbreng ook beschreef. Ik trek wel een andere conclusie dan de heer Elzinga. In mijn mening is dit wetsvoorstel wel degelijk een bijdrage aan het zorgen voor een toerekende levensstandaard voor gezinnen. Het oplossen van de armoedeval, waardoor het voor alleenstaande ouders in de bijstand lonender wordt om te gaan werken, draagt daaraan bij. Ook straks blijft werk de beste uitweg uit de armoede.
De heer Elzinga sprak onder andere in het debatje met de heer De Grave over de verschillende definities. In het Armoedesignalement presenteren het SCP en het CBS jaarlijks de meest actuele gegevens over de kans op armoede in ons land. Dat doen ze aan de hand van twee centrale indicatoren: de lage-inkomensgrens van het CBS en het niet-veel-maar-toereikendcriterium van het SCP. De lage-inkomensgrens van het CBS is gebaseerd op de hoogte van de bijstand in 1979, toen de bijstand op een relatief hoog niveau stond. Het CBS geeft daarmee aan hoe de kans op armoede wordt gemeten. De lage-inkomensgrens is de grens die beleidsmatig bij SZW wordt gebruikt, omdat die alleen wordt aangepast aan de inflatie. Daarmee wordt er een gelijkblijvend koopkrachtniveau in de tijd aangegeven.
Het SCP beschrijft armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Daarbij wordt het inkomen in feite langs een meetlat van benodigde uitgaven gelegd. Het gaat om een optelsom van normbedragen die in overleg met het Nibud worden vastgesteld. De benodigde uitgaven zijn gebaseerd op de volgens het SCP en het Nibud minimaal vereiste uitgaven voor voedsel, kleding, wonen en sociale participatie. In beide indicatoren wordt geen rekening gehouden met het gemeentelijke inkomensbeleid en vermogen, terwijl we wel weten dat dit juist voor die groepen ongelofelijk belangrijk is.
In dat kader vroeg de heer Kok hoe ik kan volhouden dat er slechts marginale effecten zijn in het kader van armoede en sociale uitsluiting. Dat hangt samen met de discussie over armoede. Hij vroeg ook hoe de positieve gevolgen zouden opwegen tegen de negatieve gevolgen. Het SCP heeft op verzoek, ook van deze Kamer, de maatschappelijke effecten van dit wetsvoorstel bekeken. Het heeft geconcludeerd dat de effecten op armoede en sociale uitsluiting marginaal zijn. De bevindingen van het SCP laten zien dat door de hervorming van de kindregelingen het armoedepercentage bij kinderen naar verwachting met 0,2% afneemt. Daarentegen stijgt het percentage volwassenen in armoede naar verwachting met 0,1%. De hervorming zal naar verwachting geen effect hebben op de totale armoede. Die analyse heeft het SCP gedaan voor het Begrotingsakkoord 2014, dat leidde tot een aanzienlijke verzachting van de bezuinigingsdoelstelling en daarmee van de inkomenseffecten. De effecten van het wetsvoorstel op armoede en sociale uitsluiting zullen dus naar verwachting zeer klein zijn. Het stelsel wordt niet alleen vereenvoudigd maar ook versoberd. Ouders zullen dat voelen. Daar heb ik in het begin van mijn betoog ook op gereageerd. Desalniettemin ontzien we de ouders die de financiële bijdrage het hardste nodig hebben zo veel mogelijk en wordt de inkomensondersteuning meer gericht op gezinnen met lage inkomens, door het kindgebonden budget voor hen te verhogen.
Mevrouw Scholten vroeg mij de deurwaarders tegemoet te komen door goede uitleg te geven over de wijze waarop de beslagvrije voet moet worden berekend, nu de beslagvrije voet zowel door het wetsvoorstel inzake kindregelingen als door de invoering van de kostendelersnorm verandert. Juist de vaststelling van de beslagvrije voet vraagt ook thans veel informatie over de situatie van betrokkenen. Dat houdt verband met het feit dat de hoogte van de beslagvrije voet is gekoppeld aan het in Nederland geldende sociaal minimum, dat is opgebouwd uit twee bestanddelen: de bijstandsnorm en de verschillende toeslagen. Door de beslagvrije voet te koppelen aan beide bestanddelen is een systeem ontstaan dat ervoor zorgt dat de beslagvrije voet is afgestemd op de specifieke situatie van betrokkenen. Er is dus sprake van maatwerk. De voorgestelde invoering van een kindgebonden budget past binnen dat systeem. Ik ben mij er echter wel van bewust dat door de huidige wetswijziging betrokkenen weer meer informatie zullen moeten leveren om tot een juiste vaststelling van de beslagvrije voet te komen. Het gaat om de hoogte van het te ontvangen kindgebonden budget en de leeftijd van de inwonende kinderen voor wie kinderbijslag wordt ontvangen. In de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel maatregelen Wet werk en bijstand heb ik aangegeven graag in samenspraak met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders te willen bekijken hoe we tot een voor betrokkenen begrijpelijke en zo eenvoudig mogelijke, juiste gegevensuitvraag komen om dat probleem op te lossen. Die toezegging geldt in gelijke mate voor de wijzigingen die naar aanleiding van dit wetsvoorstel in de berekening van de beslagvrije voet worden doorgevoerd.
De heer Thissen vroeg namens GroenLinks of er al meer is te zeggen over het toekomstbeeld en het eindperspectief rond de toeslagen. De toezegging was immers eind van de zomer. De vraag is of wij daar aan het begin van de zomer al meer over kunnen zeggen. Ik moet de heer Thissen helaas teleurstellen. We zijn er nog volop over in overleg. De beraadslagingen zijn bezig. Soms sijpelt er wel iets van naar buiten maar in ieder geval niet door mij. Mijn collega Wiebes heeft afgelopen vrijdag in een brief aan de Kamer aangegeven dat er van allerlei kanten behoefte bestaat aan een wat bredere beschouwing op ons belastingen- en toeslagenstelsel en niet alleen aan een reactie op de adviezen van de commissie-Van Dijkhuizen. Het is een veelomvattend en daardoor complex proces dat vraagt om zorgvuldige voorbereiding. Wij zijn voornemens om na de zomer met zo'n bredere beschouwing te komen. Het enige tipje van de sluier dat ik kan en wil oplichten — dat heb ik zojuist al even laten zien aan de heer De Grave — is dat arbeid, het verlagen van de lasten op arbeid, het lonend maken van werk en het creëren van werkgelegenheid in ieder geval een richtsnoer is voor het kabinet.
Mevrouw Scholten vraagt hoe belanghebbenden op de hoogte worden gebracht van de maatregelen die wij nu bespreken. Hoe breed kenbaar is het nu dat er belangrijke wijzigingen op stapel staan? Hoe breed kenbaar is het dat er voor minder draagkrachtigen een verruiming van het kindgebonden budget aan zit te komen? Ouders kunnen nu al informatie over de voorgenomen plannen vinden op rijksoverheid.nl. Ik realiseer me dat niet iedere ouder dat de hele dag aan het doen is. Wij voeren op dit moment overleg met de betrokken uitvoeringsorganisaties en VNG Divosa over de communicatie. De uitvoeringsorganisaties gaan ouders persoonlijk informeren. Wij zullen dat ook doen, niet alleen via de website maar ook via een toegesneden campagne. Er is ook budget voor gereserveerd. De communicatie met de ouders start nadat de Kamer met het wetsvoorstel heeft ingestemd. Een halfjaar voor de beoogde ingangsdatum, 1 januari 2015, zullen uitvoeringsorganisaties en gemeenten alleenstaande ouders met een aanvulling op hun uitkering of alleenstaande studerende ouders persoonlijk informeren over de effecten op hun inkomen. Eveneens een halfjaar te voren worden ouders geïnformeerd voor wie in het schooljaar 2015/2016 de WTOS 17- vervalt. Ouders die in plaats van de TOG of de TOG-plus extra kinderbijslag krijgen worden daarover ook een halfjaar van tevoren geïnformeerd. De Belastingdienst informeert bij de voorlopige aanslag voor 2015 over het vervallen van de alleenstaande ouderkorting, de ouderschapsverlofkorting en de aftrek van uitgaven levensonderhoud kinderen. De mensen die door de wijzigingen geen voorlopige aanslag 2015 meer krijgen, ontvangen uiterlijk begin 2015 een brief met informatie. Daarnaast worden eind december 2014 in het Eindejaarsbericht alle wijzigingen voor 2015 opgenomen. Ook ouders die door de gewijzigde afbouwgrens geen kindgebonden budget meer krijgen, worden door de Belastingdienst geïnformeerd. Kort nadat het wetsvoorstel is aangenomen, zal op rijksoverheid.nl een aparte pagina komen waarop informatie over alle wijzigingen en eventuele compensatie te vinden is. Die pagina wordt tot stand gebracht in samenwerking met de betrokken uitvoerders. De uitvoerders zullen in een brief aan de ouders en bij de informatie op hun websites ook naar deze pagina verwijzen. De campagne via online- en offline-media door het ministerie start halverwege dit jaar als de uitvoerders ouders gaan informeren. Het doel van de campagne is om meer bekendheid te geven aan de wijzigingen en vooral aan de wijzigingen waarover de Belastingdienst aan het eind van het jaar zal communiceren. De campagne zal nog geïntensiveerd worden in het najaar. Organisaties die communiceren over het vervallen van een regeling verwijzen daarbij ook naar de mogelijke compensatie via het kindgebonden budget. Ze wijzen er ook op dat mensen die nog geen toeslag ontvangen die kunnen aanvragen en verwijzen naar de site van de Belastingdienst, www.toeslagen.nl, waar dezelfde informatie ook te vinden is. Tot zover mijn antwoord in eerste termijn.
De voorzitter:
Dank. Wij zijn toe aan de tweede termijn van de Kamer.
Het woord is aan de heer Hoekstra.
De heer Hoekstra (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden in de eerste termijn. Wat ons betreft zijn er in ieder geval drie punten die nog gemarkeerd mogen worden. Op de eerste plaats: de minister heeft zich in de etymologie van het woord hervormingen verdiept. Wat langer geleden heb ik dat ook weleens gedaan. Als je er goed naar kijkt en uitzoekt waar het woord vandaan komt en sinds wanneer het in de taal voorkomt, denk ik dat je nog steeds de conclusie staande kunt houden die ik eerder getrokken heb, namelijk dat het toch wat optimistisch is om van een hervorming, een herschepping te spreken. Maar laten wij daarvan af zijn.
Mijn tweede punt is fundamenteler. De minister heeft daarover iets gezegd wat in ieder geval als positief nieuws van dit debat genoteerd kan worden. Ik doel nu op zijn opmerkingen over wat hij kan, wil en gaat doen ten aanzien van de groep die wij eerder hebben aangeduid als de Divosa-groep. De minister doet dit nu voor dit jaar en dat helpt, denk ik. Het biedt echter niet zo veel garanties voor de toekomst die wat verder weg ligt. Misschien kan hij daarover nog iets zeggen.
Het derde punt dat de minister en ik hebben gewisseld betrof eigenlijk meer een vraag dan een vraag om directe aanpassing. Het gaat om de ouders met thuiswonende gehandicapte kinderen. Dat is geen groep waarvan je denkt: die hebben het reuze gemakkelijk. Het is zeker een groep waar velen hier zich graag sterk voor zouden willen maken. Ik meen uit de woorden van de minister te kunnen opmaken dat die groep in deze regeling eigenlijk min of meer op hetzelfde niveau blijft. De minister noemde bedragen in euro's en centen die heel kleine variaties laten zien. Dat stelt eerlijk gezegd wel gerust.
De CDA-fractie blijft over met een mandje met best een paar goede dingen, maar zeker ook met een paar rotte appelen. Mijn fractie is daarover nog niet uitgedacht. Wij zullen daar de komende week voor benutten. Ik dank de minister nogmaals voor zijn antwoorden.
De heer Ester (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de minister en zijn ambtenaren voor de beantwoording van de vragen van mijn fractie. Wij hebben vandaag in dit huis over een belangrijk onderwerp gesproken, namelijk de hervorming van kindregelingen. Mijn partij, en dat geldt overigens ook voor vele andere partijen, heeft familie en gezin hoog in het vaandel. De ondersteuning van de jongste generatie in de groei naar volwassenheid is ook voor ons een basiswaarde. Kinderen en de gezinnen waarin zij opgroeien vormen de ruggengraat van een vitale samenleving. Het betreft als zodanig een kerninstitutie die het sociale kapitaal van onze samenleving weerspiegelt.
Mijn fractie is van mening dat met het nieuwe stelsel de kindregelingen transparanter en eenduidiger zijn geworden. Wij vinden dat winst. Met de oorspronkelijke versoberingsinzet hadden wij grote moeite. Ik heb dat ook met enige omhaal van woorden naar voren gebracht in de eerste termijn. Daarom prijzen wij ons gelukkig dat met het begrotingsakkoord de bezuinigingen op de kindregelingen fors zijn teruggedraaid. Voor mijn fractie was dat een kantelpunt in de beoordeling van dit voorstel, zoals ik heb aangegeven.
Ik wil in deze tweede termijn nog heel kort een paar resterende opmerkingen maken. De eerste betreft de rol van kinderen in de participatiesamenleving. Het is goed dat de minister hier zijn denkkracht heeft laten werken. De jongste generatie heeft een belangrijke rol in die participatiesamenleving. Ik heb het altijd heel merkwaardig gevonden dat in de befaamde notitie van onze minister-president over de participatiesamenleving helemaal nergens wordt ingegaan op de rol van jongeren en kinderen in diezelfde participatiesamenleving. Die onbalans is nu wat hersteld door de minister.
Het lukte de minister wat minder om de voordelen van keuzevrijheid wat breder uit te meten. Mijn fractie wil de groep ouders die een eigen balans vinden in de relatie van arbeid en zorg, met een eigen waardering van onbetaalde zorgarbeid, mantelzorg en vrijwilligerswerk in een wat zonniger daglicht plaatsen. Ook zij nemen hun verantwoordelijkheid in de participatiesamenleving.
De minister wilde helaas niet meegaan in het verzoek van mijn fractie om een overgangsregeling rond de niet-aftrekbaarheid van de alimentatie. Wij vinden dat jammer. Hier kan de minister ons niet echt overtuigen. Wij zullen afwachten met welke standaardrekenregel de Raad voor de rechtspraak komt, in het verlengde van de motie-Heerma in de Tweede Kamer.
Mijn fractie is blij dat de minister de Kamer tegemoet wil komen rond wat hij de Divosa-ouders heeft genoemd. Hij biedt in het verlengde van het amendement-Hamer uit de Tweede Kamer overgangsrecht en staat garant voor de kosten van een jaar, zo begrijpen wij. Wij zien dat als een concrete toezegging en vertrouwen erop dat die wordt nagekomen. De minister gaat het gebruik door deze groep van de bijzondere bijstand monitoren. Ik wil nogmaals onderstrepen dat uit veel onderzoek bekend is dat die groep heel moeilijk toegang vindt tot de bijzondere bijstand. Als hij dat gaat monitoren, krijgt hij daar dus een onderwaardering van die hem zomaar zou kunnen verleiden tot de verkeerde conclusies. Dat wilde ik hem nog even meegeven. In het verlengde daarvan dringen wij aan op een heel zorgvuldige communicatie met de doelgroep over de toezegging die hier aan de orde is geweest.
Mijn fractie kan zich, alles afwegend, vinden in dit voorstel en zal volgende week voor dit wetsvoorstel stemmen.
Mevrouw Scholten (D66):
Voorzitter. Wat mijn fractie betreft, zijn er geen punten meer die gemarkeerd moeten worden. Eigenlijk heb ik ook geen behoefte aan een tweede termijn. De vragen die mijn fractie heeft gesteld, zijn naar grote tevredenheid beantwoord. Dank daarvoor. Nu ik hier toch sta, wil ik graag vermelden dat mijn fractie verheugd is over de toezegging ten aanzien van het extra overgangsjaar voor de zogenaamde "Divosa-ouders" en de toezegging dat de effecten van die wetgeving in dat overgangsjaar zullen worden gemonitord. Wij zullen het wetsvoorstel steunen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Voorzitter. Het spreekgestoelte wordt wat hoger gezet, om het gevoel bij de heer De Grave weer in te wrijven dat hij toch wat kleiner is dan ik. Maar goed, hij is wel lid van een grotere fractie. Hij woont bovendien in een grotere stad, zoals hij nog een keer zei. Dat wil overigens niet zeggen dat die stad niet af en toe dorpse kenmerken heeft.
Iedereen kan zich optimaal ontwikkelen om maximaal mee te doen. Dat is het uitgangspunt van deze regering, en volgens mij van de hele Kamer, om de verzorgingsstaat in dit land op moderne leest te schoeien. De vraag is of dit wetsvoorstel daar nu ook voluit aan bijdraagt. De vraag is overigens ook wat de samenhang is tussen dit wetsvoorstel en de toekomstige wetsvoorstellen die wij in deze Kamer nog voor het zomerreces moeten behandelen: de wijziging van de Wet werk en bijstand, de Participatiewet en vooral ook de Wmo 2015. Juist op het punt van de samenhang vind ik de bewindspersonen die namens de regering in het sociale domein met voorstellen komen tot decentralisatie- en hervormingskwesties erg karig in de onderbouwing daarvan. Ik heb al eerder in een debat — dat was volgens mij vorige week in het debat over de Wet werk en zekerheid — gevraagd naar een sociale-effectrapportage van de verschillende maatregelen die ertoe moeten leiden dat mensen meer mee kunnen doen in deze samenleving. Wat is nu het gevolg van de cumulatie van al die maatregelen die het kabinet afkondigt? Het is eigenlijk nog heel erg stil gebleven van de zijde van het kabinet.
Over de armoedeval en wat het beste werkt om mensen meer te laten meedoen op de arbeidsmarkt, zou langzamerhand wel eens een beleidsdebat in deze Kamer moeten worden gevoerd. Want ik blijf, in de woorden van de minister en van een aantal collega's, horen dat dit punt vooral geprikkeld wordt door de voorzieningen die we met z'n allen in de verzorgingsstaat hebben opgebouwd en waarvoor onze voorouders vaak geknokt hebben. Die voorzieningen zouden we moeten versoberen, omdat die nou juist verhinderen dat mensen gaan meedoen op de arbeidsmarkt. Alsof mensen er vrijwillig voor kiezen om in een sociale regeling te verblijven. Alsof mensen er vrijwillig voor kiezen om in de WW te gaan. Alsof mensen er vrijwillig voor kiezen om in de bijstand te blijven. Mensen willen verschrikkelijk graag aan de slag. Volgens mij was het de collega van deze minister, minister Dijsselbloem, die heeft gezegd dat hij er als minister van Financiën van uitgaat dat mensen liever gisteren dan vandaag willen meedoen op de arbeidsmarkt. Hij erkent het probleem van de armoedeval als een blokkade op dit punt.
De heer De Grave (VVD):
Ik gun de geachte collega zijn emotie. Maar er is ook een grens. Nou heeft de heer Thissen er met mij een discussie over gevoerd en ik heb hem gezegd: nee, mijnheer Thissen, dat is mijn emotie niet, mijn emotie is dat werken moet lonen en dat er verschil moet zijn tussen een uitkering en loon. De minister heeft omstandig uitgelegd dat het niet zijn emotie is. De collega van de Partij van de Arbeid heeft gezegd: nee, ik heb een woord gebruikt dat die indruk zou kunnen wekken, maar dat is niet mijn bedoeling. Wat wil de heer Thissen nou nog meer? Welk spook staat hij te bestrijden? Doe dat niet, we zijn het op dit punt eens. Nee, die emotie is er niet, althans niet in dit huis, laten we ons richten op wat ons bindt en op hoe we het voor elkaar kunnen krijgen dat werk loont, waardoor meer mensen aan de onderkant aan het werk gaan. Dat moet de gezamenlijke inzet zijn. Laten we ophouden met het bevechten van windmolens. Don Quichot zou de heer Thissen niet passen.
De heer Thissen (GroenLinks):
Hoera, we zijn het eens; mooi. Toch hoor ik hier door de verschillende woordvoerders en ook uit de mond van de minister, dat er prikkels nodig zijn om mensen te verleiden naar de arbeidsmarkt te komen. Het spijt me, maar het zijn uw woorden. Ik hoor de minister vaak zeggen dat mensen weer van de bank af moeten komen. Daar zeg je naar mijn stellige overtuiging mee dat mensen ervoor kiezen liever op de bank te zitten dan mee te doen op de arbeidsmarkt. Het is geen emotie, maar een constatering van woordgebruik. We zitten weer in een ideologische fase, waarin we mensen in een uitkering een bepaald stigma meegeven. Daarom zou ik het erg fijn vinden om eens een beleidsdebat te voeren over deze kwestie. Hoe je het ook wendt of keert, de fractie van GroenLinks wil alles uit de kast halen om ervoor te zorgen dat we kansen bieden aan de anderhalf miljoen mensen die nu in allerlei vormen van uitkeringen zitten, zodat ze naar vermogen mee kunnen doen op de arbeidsmarkt. De vraag is of dat met de huidige hervormingen die het kabinet voorstelt — de Wet werk en zekerheid, hervorming kindregelingen, wijzigingen Wet werk en bijstand, Participatiewet en Wmo-2015 — gaat lukken of niet. Ik daag het kabinet uit om daarover eindelijk eens een samenhangend verhaal te houden.
Ik kom toe aan de kwestie waarover Kamerbrede overeenstemming bestaat dat er wat gebeuren moet voor de alleenstaanden in de Bijstandswet en voor de niet-alleenstaanden in de Awir, die er flink op achteruitgaan. Ze zijn aangemerkt door een brief van Divosa, waarvoor een oplossing moet komen. Bij interruptie heb ik al met de minister gewisseld dat je, wanneer je dat via de bijzondere bijstand gaat oplossen, wat nu een recht is voor mensen eigenlijk, vanuit de ogen van de gemeente bekeken, het maakt tot een gunst voor mensen, omdat gemeenten zelf in de bijzondere bijstand kunnen afwegen of ze een tegemoetkoming doen, ja dan nee. Ik snap het dilemma van de minister en ik prijs hem dat hij de Kamer tegemoetkomt met een regeling voor in ieder geval een jaar, overeenkomstig het amendement van mevrouw Hamer, dat overigens slechts geldt voor de bestaande gevallen en dus niet, is mij gebleken, voor de nieuwe gevallen na 1 januari 2015.
Dat overgangsrecht is mooi. De minister zegde toe dat hij zal zorgen voor het nodige budget via de bijzondere bijstand. We vertrouwen erop dat hem dat lukt. Het gaat om 5 à 10 miljoen. Toch zijn alleenstaande ouders, zonder partner of met een partner die niet vindbaar of die ergens anders verblijft, overgeleverd aan de autonome afweging van de gemeente. Ik vraag de minister om het met zijn collega Klijnsma, die toch flink bezig is om de Wet werk en bijstand stevig te wijzigen, op te lossen via een wijziging in de Wet werk en bijstand. Dat zou volgens ons meer rechtszekerheid bieden aan deze groep en beter borgen wat onze gezamenlijke inzet en die van de minister is.
Echter, een overgangsregeling is geen structurele oplossing, maar bedaart de gemoederen in de Kamer in relatie tot het voorstel van de minister enigszins. Over een jaar zitten we echter waarschijnlijk met eenzelfde discussie als het niet structureel geregeld is. Bovendien had ik de minister in eerste termijn gevraagd om een volledig antwoord te geven op de brief van Divosa. Vooral op pagina 2 staan een aantal behartigenswaardige zaken. Er staat dat het voor veel mensen een moeilijk te vinden weg is wanneer het naar de bijzondere bijstand gaat. Tevens staat er dat de alo-kop — het blijft een vreselijk woord, de alo-kop: de alleenstaande-ouderkopregeling — een voorschotregeling is, die bij onterecht toekennen weer terugvordering tot gevolg heeft. Kortom, er staan een aantal belangwekkende opmerkingen in de Divosa-brief over zaken die eerder fraudegevoelig zouden kunnen worden dan dat ze beter geregeld zijn via de nieuwe partnerdefinitie.
Het eind van de zomer is nog niet in zicht. Ik denk dat alle mensen die op vakantie gaan, het toejuichen dat de minister van Sociale Zaken ons dat in ieder geval toezegt. In dat kader heb ik de minister nog gevraagd of hij wil nadenken over een inkomensafhankelijke kinderbijslag.
De heer De Grave (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording, die naar mijn taxatie in alle opzichten adequaat was. Ik dank hem zeker voor de toezegging aan de VVD-fractie, waarmee we kunnen vaststellen dat we de gezamenlijke worsteling om te komen tot een nog verdere verbetering als het gaat om het mogelijk maken van werk, aangaan op het moment dat er verder gesproken gaat worden over de implementatie van het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen. Ik noteer daarbij dat de minister zegt dat we dat niet gaan doen door een verdere verlaging van het minimumniveau. Dat is ook niet mijn inzet, zoals ik nadrukkelijk heb gezegd. Wat de minister formuleert, is de inzet van de VVD-fractie. Het moet vooral worden gedaan door te kijken in welke mate de lasten op het punt van het sociaal minimumloonniveau verder kunnen worden verlaagd, waardoor hetzelfde kan worden bereikt zonder het sociaal minimum te verlagen.
Ik dank de minister verder voor de adequate reactie op wat ik voor het gemak de Divosa-casus noem. Dat lijkt mij een zeer adequate oplossing. Voor de duidelijkheid — dat zal GroenLinks en de SP niet echt verbazen — lijkt deze toezegging ons genoeg. De VVD-fractie heeft geen behoefte aan een motie.
De heer De Lange (OSF):
Voorzitter. Allereerst wil ik de minister danken voor zijn uitgebreide beantwoording, die in het licht van de schriftelijke gedachtewisseling die hieraan vooraf is gegaan, betrekkelijk weinig nieuws bevatte. Veel zinsneden en meningen waren al veel eerder aan de orde gekomen. Ik heb één toezegging beluisterd, namelijk over de alleenstaande ouders in de bijstand. De minister doet de toezegging dat de regeling die achteruitgang brengt in koopkracht en inkomen, een jaar uitgesteld wordt. Nu weet iedereen in Nederland dat uitstel geen afstel is, dus wat mijn fractie betreft is dit misschien goed, maar in elk geval niet goed genoeg. Erg vaak horen we dat de minister hoop heeft en vertrouwen in de goede afloop van diverse maatregelen. Dat zij de minister natuurlijk gegund, maar hij zal het mij niet kwalijk nemen dat ik die hoop niet heb, althans de hoop heb ik misschien nog wel, maar het vertrouwen deel ik in elk geval niet. Daar lopen onze meningen drastisch uiteen.
Samenvattend, het betoog van de minister heeft weinig, te weinig gedaan om het scepticisme van mijn fractie weg te nemen. Dat zal zich hoogstwaarschijnlijk uiten in ons stemgedrag van volgende week.
De heer Kok (PVV):
Voorzitter. Dank aan de minister voor zijn als altijd uitvoerige beantwoording. Deze overtuigt echter niet, want hij blijft toch te veel hangen in geïdealiseerde beelden over ontwikkeling en participatie, begrippen die wij zeker delen, maar ook plaatsen in een meer realistisch kader voor wat betreft de negatieve uitkomsten voor specifieke groepen. Deze groepen worden niet ontzien, maar betalen in feite de rekening van de versobering, mede gelet op het feit dat de werkgelegenheid alleen maar zal afnemen. Cumulatieve effecten zullen dit beeld later verder versterken. Overigens laat een versobering met een half miljard zich naar mijn bescheiden mening niet rijmen met een indicatie van marginale effecten.
De hausse aan lopende wetsvoorstellen als de Wet werk en zekerheid biedt geen soelaas, en zoals Krugman terecht stelt, zal de reeks wetsvoorstellen de economische positie van gezinnen hard raken, met een averechts effect op onze economie zelf, terwijl we het daar juist voor doen. Henry Ford begreep dat in ieder geval beter. De realiteitsperceptie van het kabinet zet het paard achter de wagen in een race to the bottom, en de kennelijke noodzaak tot versobering is misplaatst en dient geen zinnig doel.
Dat laat onverlet het bieden van helderheid in het woud van regelingen en de doelstelling dat werk moet lonen. De aanname dat werk beschikbaar is, is ongefundeerd. De realiteit gebiedt te zeggen dat zelfs bij een aantrekkende economie banen niet gegarandeerd zijn, behalve wegwerp- en flexbanen zonder enige vorm van inkomenszekerheid en zonder enige vorm van pensioenopbouw. Een jobless recovery dreigt op zijn best. Het creëren van een goedbedoelde prikkel is geen garantie voor werk.
Mijn fractie concludeert dat er, ondanks de minieme tijdelijke Divosa-concessie, op termijn een verarmde onderklasse zal ontstaan en sprake zal zijn van de tweedeling die door dit kabinet nodeloos is opgeroepen. De minister noemt dit kennelijk "een pijnlijke keuze". Dit wetsvoorstel is contraproductief en bijt in de eigen staart. Ik zal mijn fractie dan ook negatief adviseren.
Mevrouw Koning (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige beantwoording, ook van de verschillende typen casussen die wij hem hebben voorgelegd. Namens de Partij van de Arbeid heb ik vooral onze zorg over de inkomensgevolgen voor ouders op het minimum, en dan met name alleenstaande ouders op het minimum, aan de minister voorgelegd. Dat deden wij, omdat telkens uit onderzoek blijkt dat opgroeien in armoede een slechtere start in het leven geeft. Zeker mijn woorden over de groep die net de Divosa-groep genoemd is, oftewel de mensen die te maken krijgen met het begrip van toeslagpartner, werden heel breed gedeeld in deze Kamer. Wij constateren dat de minister daar goed notie van genomen heeft.
Ik had zelf in eerste termijn al aangegeven dat wij een optie zagen om eerst een jaar tijd te regelen, om zo de mogelijkheid te scheppen, een echte oplossing te gaan zoeken. Ik maakte daarbij inderdaad de vergelijking met de motie-Hamer uit de Tweede Kamer.
Uit de bijdrage in tweede termijn van de heer Thissen is de vraag overgebleven: stel je voor dat pas op 3 januari 2015 je man met de noorderzon vertrekt, of welke andere vervelende situatie dan ook aan de orde is, wat dan? Klopt het dat als je het regelt via de bijzondere bijstand, zoals de minister voorstelt, de gemeente juist kan zeggen: dit is een nieuwe situatie waarvoor wij toch deze oplossing willen bieden; wij willen die forse inkomensachteruitgang van zo'n 14% tot 15% compenseren? Wij dachten dat dit klopt, maar horen het liever helder van de minister. Wij dachten dus dat er een voordeel zat in de door de minister geschetste oplossingsrichting.
Natuurlijk blijft het belangrijk dat mensen weten dat zij kunnen aankloppen bij de gemeente. De minister heeft een uitvoerig antwoord gegeven aan mevrouw Scholten, over de manier waarop informatie wordt verstrekt. Dat is natuurlijk voor de huidige gevallen. Maar zeker als gemeentes ook mensen aanschrijven, kan de compensatie voor deze specifieke groep daarin wel meegenomen worden. Informatie blijft echter ook na 1 januari 2015 heel erg belangrijk.
De minister gaf op een interruptie van de heer Elzinga aan dat hij eerst wil kijken of er meer fracties zijn die nu al bredere informatie over de verschillende oplossingsrichtingen op prijs zouden stellen of dat wij de monitor willen afwachten. Ik ben altijd voorstander van meer informatie, dus ik ondersteun hierbij graag de oproep van de heer Elzinga. Een brief over alle mogelijke manieren, vooruitlopend op de monitor, zou ons best welkom zijn. Dat helpt ook om later goede afwegingen te maken.
Ik was al bezig om een motie op te stellen waarin de Kamer zou uitspreken een jaar overgangstermijn te regelen en vervolgens te kijken hoe je het structureler kunt oplossen. Maar zo'n motie hebben wij nu helemaal niet meer nodig, want de minister heeft het gevraagde gewoon toegezegd.
Wat ons betreft was het een heel goede en fijne behandeling van het voorstel. Ik heb nog een enkele vraag gesteld in tweede termijn, maar wij zijn positief.
De heer Elzinga (SP):
Voorzitter. Ik dacht even dat het vertrekpunt van de minister echt heel anders was dan dat van de SP-fractie. Voor zover mensen en geen regelingen of bezuinigingsdoelstellingen centraal stonden in het betoog van de minister, ging het om ouders die met deze hervorming en versobering naar de arbeidsmarkt gelokt moeten worden, door het verkleinen van de armoedeval. Gelukkig echter kwam de minister toch ook nog te spreken over de armoede onder kinderen en de ondersteuning van kinderen. Hij noemde het rapport van de Kinderombudsman ook ingrijpend en de bevindingen in dit rapport raakten ook hem. De conclusie van de minister was: de armoedeval moet worden opgelost. De inkomensgevolgen van al deze regelingen en veranderingen in de regelingen zijn gering, benadrukte de minister, maar wel een versobering en dat zullen de mensen dus wel voelen.
In eerste termijn wees ik al op de grote verschillen tussen de groepen. Er zijn groepen die erop vooruitgaan, maar andere groepen gaan erop achteruit. Natuurlijk juicht ook mijn fractie toe dat de werkende eenoudergezinnen — dus mensen die werken voor het minimumloon tot modaal — erop vooruitgaan. Ook wij juichen toe dat werken daardoor meer loont. Tegelijkertijd weten we echter dat het aantal eenoudergezinnen dat wel werk zoekt maar niet vindt, groeiende is. We weten ook dat de arbeidsmarkt op korte termijn niet substantieel zal verbeteren. De verkleining van de armoedeval zal hier dus niet helpen. Een nog immer grote groep van eenoudergezinnen in de bijstand gaat er in dit voorstel op achteruit.
Een derde van deze groep gaat er zelfs 2% tot meer dan 5% op achteruit. Dat is dus de groep waarin de kans op opgroeien in armoede het grootst is. Deze kinderen zijn dus het kind van de rekening; dat was mijn hamvraag, zo kondigde ik aan het begin van mijn eerste termijn aan. Deze kinderen zijn straks in een volgend rapport van de Kinderombudsman aan het woord om over hun psychische en fysieke klachten te vertellen. Over deze groep en over een deelgroep hiervan die extra zwaar wordt getroffen, zijn de zorgen in deze Kamer breder gedeeld. Vooral de zorgen rondom de Divosa-groep, zoals ik die nu ook maar even noem, zijn Kamerbreed. Ik had er bij interruptie al een brief over gevraagd, want ik vind de toezegging nog niet voldoende garantie bieden. Een recht dat mensen nu hebben, dreigt een mogelijke voorziening van de gemeente te worden, maar elke garantie ontbreekt. Ik hoop dat een brief, die nu ook door andere fracties wordt gevraagd, daarover meer zekerheid kan bieden.
De voorzitter:
Bent u in de gelegenheid om meteen te antwoorden, minister? Dan geef ik het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Minister Asscher:
Voorzitter. Ik dank u voor uw deskundige leiding in voor mij een achtdaagse in deze Kamer met een groot aantal wetten en een buitengewoon aangename manier van debatteren. Dat bedoel ik natuurlijk niet als recensie van de Kamer, want dat past een minister niet. Wel wil ik u deelgenoot maken van mijn ervaring dat de inhoudelijke en precieze manier van debatteren mij in ieder geval veel leert. Dat motiveert.
Ik zeg ook dank aan die woordvoerders die hebben aangegeven dat zij na onze uitwisseling in eerste termijn geneigd zijn hun fractie positief te adviseren over het wetsvoorstel. Dat is belangrijk voor het kabinet. Dat geeft duidelijkheid, dat geeft richting en dat is ook nog op tijd om de vele communicatieactiviteiten die ik heb aangekondigd te kunnen inzetten, zodat mensen die erdoor geraakt worden op tijd op de hoogte zijn.
In het bijzonder zeg ik dank aan de heer Hoekstra voor zijn open en constructieve houding ten opzichte van dit cluster aan wetsvoorstellen. Ik laat mij graag in zijn interpretatie van het woord "hervorming" meenemen. Het zou best kunnen dat hij vanuit zijn achtergrond meer recht van spreken heeft om die definitie te kunnen formuleren. Ik waardeer het dat hij in ieder geval op zijn minst een aantal positieve elementen in het wetsvoorstel heeft aangetroffen.
Wat betreft de drie punten die hij heeft genoemd, laat ik de taalkwestie sowieso graag aan het CDA, niet alleen voor vandaag, maar ook voor toekomstige debatten die ik hier zal voeren. Ik heb genoteerd dat hij positief is over de toezegging rond de Divosa-groep. Ik bevestig nogmaals dat in die groep van ouders met gehandicapte kinderen, kwetsbare kinderen, kwetsbare ouders en kwetsbare gezinnen men in verreweg de meeste gevallen erop vooruitgaat. In een aantal gevallen met kinderen onder de 6 en boven de 3, in ieder geval een periode, gaat men €24 per kwartaal erop achteruit, maar kijkend naar het geheel is dat zeer verdedigbaar. Bovendien zal ik de Eerste Kamer een afschrift doen toekomen van de brief over hoe wij ervoor zorgen dat de toekomstige instroom in die regeling aansluit bij wat we er nu onder verstaan, zodat daarover geen zorgen hoeven te bestaan bij deze Kamer.
Ik ben het zeer eens met het pleidooi van de heer Ester voor ondersteuning van de jongste generatie. Ik kan mij ook heel veel voorstellen bij zijn beschrijving van het gezin als ruggengraat, hoeksteen of wat de woorden daarvoor ook zijn, van onze samenleving. Hij vindt dat ik zelfs in eerste termijn onvoldoende de loftrompet heb gestoken over de keuzevrijheid van ouders. In mijn ogen heb ik dat gedaan. Ik denk dat de zuivere keuzevrijheid met zich meebrengt dat ouders niet in die keuze worden beperkt door financiële arrangementen, door schooltijden of door gebrekkige kinderopvang. Als ouders een keuze maken in vrijheid en voor hun zorgtaak kiezen, dan staat ze dat vrij en brengt dat ook allerlei moois met zich mee. In het belang van Nederland is het dat die vrijheid zo onbeperkt mogelijk is en dat we onze arrangementen zo inrichten dat ouders die keuze niet voor hun hele leven hoeven te maken, dat het mogelijk is om een poosje wat minder te werken en daarna weer wat meer, zoals veel moderne gezinnen daarmee omgaan.
Ik snap dat de heer Ester teleurgesteld is over het uitblijven van een toezegging op het punt van de LOK, maar ik moet er wel eerlijk in zijn. Ik heb hem dus willen informeren over het feit dat ik daar geen mogelijkheden voor zie.
Ik zeg dank aan mevrouw Scholten. Ik ben verheugd over haar aangekondigde stemadvies aan haar fractie.
De heer Thissen ontwaart dorpse kenmerken in de stad waarin de heer De Grave woont. Dat kan ik niet bestrijden. De mooiste wereldsteden kennen die dorpse kenmerken. Het heeft ook niets met lengte te maken of je van zo'n grote stad kunt genieten of niet. Dat deel ik met de heer De Grave.
Een serieuzer punt is de vraag van de heer Thissen naar de cumulatie van en de samenhang tussen de maatregelen. Dat is een heel belangrijk punt. Er komt veel op mensen af. Er wordt veel overhoop gegooid. Er wordt veel veranderd. We staan hier al een week of zes iedere week met grote wetten op het gebied van sociale zaken. Ieder jaar worden de maatregelen en de effecten van die maatregelen op de koopkracht in beeld gebracht voor verschillende groepen. Dat is traditie. Dat geeft een goed beeld van de effecten van die maatregelen van de afgelopen en van de komende jaren. Daarnaast zie je ook een wijziging in voorzieningen, rond de zorg, de AWBZ en wat dies meer zij, die je niet terugziet in het koopkrachtbeeld. Daar wordt het spannender. Daarom heb ik in de Tweede Kamer toegezegd, op verzoek van de heer Heerma, om te komen met een specifieke stapelingsmonitor om te bezien hoe de verschillende maatregelen op elkaar inwerken. Dan kom je dus buiten het kader van het vertrouwde koopkrachtplaatje. Dan kijk je veel specifieker naar groepen die kwetsbaar zijn en die door verschillende veranderingen tegelijk worden geraakt. Dat stelt ons ook in staat om ons af te vragen of aanvullende compensatie nodig is en op welke manier dat zou moeten. In die monitor zie je inderdaad een aantal groepen met een mogelijke stapeling, die zorgelijk is. 65-plussers, intramuraal in instellingen verblijvenden, chronisch zieken en Wajongers kunnen, doordat ze van verschillende overheidsregelingen en -voorzieningen tegelijk gebruikmaken, te maken krijgen met zo'n cumulatie. Dat zie je niet in het koopkrachtplaatje, omdat de groep te klein is of omdat de voorzieningen daarin niet meetellen, maar je ziet dat wel in de stapelingsmonitor. Dat stelt ons ook in staat om daarvoor iets te verzinnen. Vaak zal dat opnieuw via maatwerk van gemeenten moeten gaan, omdat nu eenmaal een deel van de taken wordt gedecentraliseerd en omdat het ook maatwerk vergt om op een goede manier te reageren. Het is echter wel heel erg van belang dat we ook op centraal niveau inzichtelijk hebben welke groepen het betreft. Dan kun je toch weer bijsturen. Dat laat onverlet de rode draad van de combinatie van de wetsvoorstellen, namelijk het bevorderen van participatie, het zo goed en eerlijk mogelijk spreiden van de inkomenseffecten en het ervoor zorgen dat het stelsel van sociale voorzieningen op de lange termijn houdbaar is en blijft.
Ik kom zo nog terug op de vraag over de staatssecretaris en de gemeenten.
Ik stel met een zekere droefenis vast dat, ondanks de interventie van ook de heer De Grave, de heer Thissen nog steeds in mijn woorden allerlei dingen hoort die ik niet zeg en ook niet bedoel. Hij geeft aan te citeren als hij zegt: ik heb deze minister horen zeggen dat mensen liever op de bank blijven zitten. Ik nodig hem beleefd uit om aan te wijzen waar ik dat gezegd zou hebben. Als ik het gezegd zou hebben, dan zou ik het nooit zo bedoeld hebben. Volgens mij heb ik het niet gezegd. Dat beoog ik ook niet. Ik heb zuiver geconstateerd dat mensen die nu gaan werken, erop achteruitgaan en gezegd dat dat niet wenselijk is en dat zij er na aanneming van dit voorstel op vooruitgaan. Ik heb niets afgedaan van de negatieve effecten voor alleenstaande ouders in de bijstand. Puur op die feiten heb ik het wetsvoorstel verdedigd. De heer Thissen kan naar mijn mening niet meer in mijn woorden hebben gehoord dan dat. Ik hoop dus ook dat dit niet meer zal leiden tot een strijd tegen gevoelens die ik niet heb en ook niet heb uitgesproken. Dat is niet nodig. De energie van GroenLinks zou zich moeten richten op andere problemen.
Ik heb gehoord dat de toezegging die ik heb gedaan, wordt gewaardeerd en als adequaat wordt beschouwd door diverse fracties. Daar ben ik blij mee, want dit betekent dat ik daarmee aan de slag kan gaan. Ik heb ook gehoord dat sommige fracties dit graag op papier willen zien. Daar zit een zekere getraptheid in, want bij de afspraken hoort ook dat wij in 2015 kijken hoe een en ander zich ontwikkelt. Ik zal op zijn minst de toezegging die ik vanavond heb gedaan, nog eens op papier zetten. Dat is ook het verzoek van de heer Elzinga. Ik zal die waar mogelijk verrijken. Ik kan geen volledigheid garanderen of beloven. Ik heb ook niet uitvoerig kunnen reageren op alles wat in de Divosa-brief staat, omdat ik die pas vandaag heb ontvangen en ik voorzichtig wil zijn met de reactie van de gewaardeerde partner.
Ik zal dus een brief sturen met de portee van de toezegging, waar mogelijk wat verrijkt. Ik zal dan zien of dit effect heeft op het stemgedrag. Ik verwacht dit niet onmiddellijk van de SP of GroenLinks, maar je weet maar nooit. Dit doet niets af aan het belang dat ik hecht aan een goed verkeer met de Kamer op dat punt.
Ik dank de VVD voor de gedeelde visie op de wens om werk weer lonender te maken en het aantrekkelijk te maken om mensen in dienst te nemen, zonder dat dit hoeft te leiden tot aantasting van het sociaal minimum. Daarover zijn wij het roerend eens. Ik voel mij zeer verplicht om die toezegging op een goede manier uit te voeren met de collega's in het kabinet.
De woordvoerder van OSF vraagt mij het hem niet kwalijk te nemen dat hij sceptisch blijft. Dat neem ik niemand kwalijk. Iedere partij moet zijn eigen afweging maken. Ik houd er voorzichtig rekening mee dat OSF misschien niet voor de wet zal stemmen. Ik zal geen drastische besluiten nemen als dat inderdaad zo zal zijn.
De woordvoerder van de PVV haalt Krugman aan als reden om hiertegen te zijn. Dat is interessant, maar het brengt de regering niet tot intrekking van het voorstel.
De woordvoerder van de fractie van de Partij van de Arbeid heeft ook gevraagd of de toezegging nog eens schriftelijk kan worden vastgelegd. Dat zal ik doen.
Zij stelt een casus voor van een vrouw waarvan de man op 3 januari plotseling vertrekt. Dan is er niet onmiddellijk sprake van een inkomensachteruitgang, want zij had op 2 januari ook geen alleenstaandentoeslag, niet volgens de oude regels van de bijstand en ook niet via de nieuwe regels van het kindgebonden budget. Overigens is het in het oude geval ook niet zo dat de gemeente als je man op 3 januari vertrekt, op 4 januari stelt dat je duurzaam gescheiden leeft. Dit laat zien dat er ook in het huidige recht maatwerk moet worden geleverd en dat het complex is. Ik denk dat de uitvoering van mijn toezegging niet via de bijzondere bijstand zal moeten plaatsvinden, want wij kennen het bestand en wij kunnen dat voor het overgangsjaar op die manier aan de gemeenten overdragen. Juist bij nieuwe toekenningen op grond van de bijzondere bijstand kun je met de gemeenten leren en kijken hoe groot de groep nog is na dat jaar en wat daarop een adequate reactie is.
Mevrouw Koning (PvdA):
Ik dank de minister voor zijn uitleg. Hij heeft gelijk dat mijn voorbeeld een beetje mank gaat. Ik begrijp uit zijn woorden dat nieuwe toekenningen mogelijk zijn indien het in het overgangsjaar via de bijzondere bijstand wordt geregeld. Ik vind dat eigenlijk nog belangrijker dan mijn ietwat ongelukkige voorbeeld.
Minister Asscher:
Niet op grond van de bestandskoppeling en het overgangsjaar, want dat is het bevriezen van de huidige gevallen. Maar een gemeente kan bijzondere bijstand toezeggen, juist aan nieuwe gevallen. Daarvan kun je leren. Na dat jaar, of zo vroeg mogelijk als je daarvan iets relevants kunt zeggen, kun je zien of het storm loopt, of de gemeenten ook van mening zijn dat je het zou moeten toekennen, en of dat nog in de begroting voor 2016 zou moeten leiden tot een accres in het Gemeentefonds dat daar specifiek op ziet. De bestaande gevallen kun je hiermee bevriezen conform het amendement-Hamer. Eventuele nieuwe gevallen kun je goed in de gaten houden. Het zal dan altijd om een kleinere en veel diversere groep gaan dan nu wordt aangenomen. In nauw overleg met gemeenten en andere partners kan ik aan de Kamer verslag uitbrengen over de uitkomsten van het monitoren daarvan.
Mevrouw Koning (PvdA):
Ik dank de minister graag nog een keer. Het is een heldere toelichting. In lijn met wat de heer Ester zei, is het voor ons zaak om ervoor te zorgen dat onze partijgenoten op lokaal niveau mensen wijzen op de mogelijkheden waar zij recht op hebben. Dan kunnen zij het werk doen.
Minister Asscher:
Mevrouw Koning verwees ook naar het antwoord dat ik gaf aan mevrouw Scholten. Er zullen na aanvaarding van dit wetsvoorstel nog vele communicatie-inspanningen moeten worden gepleegd. Daar hoort bij dat mensen die menen een beroep te moeten doen op de gemeenten, daar de weg voor weten te vinden. Ik zie dan nog af van alle mogelijkheden rond toeslagen en wat dies meer zij.
De heer Thissen vraagt mij voorstellen mee te nemen dan wel te ontwikkelen voor een inkomensafhankelijke kinderbijslag. In de Tweede Kamer heb ik al aangegeven dat ik daar geen voorstander van ben. In onze verzorgingsstaat is er ook het belang van een beperkt aantal niet inkomensafhankelijke regelingen voor bijzondere groepen, namelijk mensen met kinderen en pensioengerechtigden. Over de hoogte van de kinderbijslag kun je van mening verschillen. Ik vond het heel verdedigbaar dat in een eerdere versie de kinderbijslag lager was ten gunste van het kindgebonden budget, maar ik ben er geen voorstander van om de kinderbijslag als geheel inkomensafhankelijk te maken. Voor het draagvlak voor de sociale voorzieningen en de verzorgingsstaat is het ook belangrijk dat er regelingen zijn waar iedereen die behoort tot de doelgroep van kan profiteren, ongeacht het inkomen. Het is een onderwerp waarover van mening verschild wordt in de partij waar ik lid van ben. Dat geldt overigens ook voor de partij waar de heer Thissen lid van is. Dat gaat echt over de vraag: wat vind je een goede, bestendige toekomst van de verzorgingsstaat? Moet daarin het streven zijn om zo veel mogelijk regelingen inkomensafhankelijk te maken of moet je daar juist keuzes in maken? Dat allemaal gezegd zijnde, is ook los hiervan de kans dat het kabinet met zo'n voorstel zou komen niet vreselijk groot.
De SP geeft aan dat haar zorg er met name op gericht is dat bij uitblijven van verbeteringen op de arbeidsmarkt, de kinderen van alleenstaande bijstandsmoeders de kinderen van de rekening zullen zijn. Daarop geef ik twee reacties. In de eerste plaats heb ik de dynamiek op de arbeidsmarkt geschetst. Die is groter dan het lijkt wanneer je er alleen in absolute termen naar zou kijken. In de tweede plaats beginnen, naast berichten over het verbeteren van de economie als geheel, ook de berichten over de arbeidsmarkt voor 2015 te verbeteren. Het aantal vacatures stijgt. Het aantal uitzenduren is al een aantal kwartalen aan het stijgen. De werkgelegenheid loopt op en de werkloosheid daalt volgens de meest recente ramingen. Ook in de arbeidsmarktprognoses is er eindelijk licht aan het einde van de tunnel. Ik geef grif toe dat het veel te laat is, maar er is wel degelijk perspectief. Ik begrijp heel goed dat de SP aangeeft dat deze versobering voor haar niet had gemoeten, maar ik hou staande dat er kansen komen en dat het dan mooi is als mensen die kansen grijpen en er dan ook op inkomen op vooruitgaan. Als het specifiek gaat over het kunnen deelnemen aan de samenleving, richt het beleid van de regering er zich ook op om dat mogelijk te maken.
Het gaat niet altijd om inkomensvoorzieningen voor ouders, maar ik wijs ook op de mogelijkheid om deel te nemen aan sport via het Jeugdsportfonds en aan cultuur via het Jeugdcultuurfonds. Ik noem maar twee voorbeelden uit de portefeuille van de staatssecretaris. Kinderen die opgroeien in dit land moeten kunnen deelnemen aan de samenleving, ongeacht de vraag of hun ouders werk hebben en ongeacht de hoogte van het inkomen van hun ouders. Deze kinderen moeten ook hun talenten kunnen ontplooien. Ook zij moeten een plek in Nederland kunnen vinden. Met respect voor mijn vermoeden dat wij het hierover niet eens zullen worden, hecht ik eraan om dit te benadrukken. Het is een streven dat mij zeer aan het hart gaat.
Ten slotte de vraag om samen met staatssecretaris Klijnsma op te trekken, omdat zij toch met de gemeenten bezig is rond de Wet werk en bijstand. Ik zal zeker met haar optrekken. Ik zal geen additionele wijziging van de Wet werk en bijstand voorstellen — in dat opzicht wil ik geen valse hoop wekken bij de heer Thissen — maar ik zal wel degelijk nauw met de staatssecretaris samenwerken voor een goede monitoring, voor een goed contact met Divosa, de VNG en de gemeenten, zodat ook deze Kamer tijdig van de juiste informatie voorzien kan worden.
Daarmee beëindig ik mijn betoog in tweede termijn.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik deed de suggestie, omdat u de oplossing van de problematiek waar de Divosa-brief aandacht voor vroeg, ten principale wilt zoeken in de bijzondere bijstand van de gemeenten, in ieder geval voor een jaar. Huidige rechten veranderen daarmee mogelijk in een gunst van de gemeente. Ik hoorde dat ook in uw woordgebruik, bij de interruptie van mevrouw Koning. Daar ging het over de "kanbepaling", niet over "gemeenten moeten". Dat was heel terecht, want het past ook niet in het onderlinge verkeer tussen de rijksoverheid en de gemeentelijke overheid dat u voorschrijft wat gemeenten in dat geval moeten doen. Daarmee verwordt het recht van die alleenstaande ouders — met een partner die onvindbaar is, dan wel in een verzorgingshuis verblijft, dan wel in detentie — tot een mogelijkheid die gemeenten hun bieden, om hun tegemoet te komen middels de bijzondere bijstand. Omdat er toch nogal wat wijzigingen worden gedaan via de Wet werk en bijstand, vroeg ik u of u daarom met al uw creativiteit, en die van de staatssecretaris, en met de juridische intelligentie van uw ministerie, zou kunnen kijken of dit op een of andere manier vertaald kan worden in een wetswijziging binnen de Wet werk en bijstand. In die wijziging zou dan niet alleen voor een jaar het recht van deze mensen geborgd moeten worden, maar structureel. Met alle respect, uw toezegging vinden we prachtig en we zijn blij dat u ons tegemoetgekomen bent, maar het werkt maar voor een jaar. Vandaar dat ik u de suggestie deed om te kijken naar de werking van de Wet werk en bijstand.
Minister Asscher:
Kortheidshalve merk ik op dat ik zojuist al in de richting van mevrouw Koning heb aangegeven dat bevriezen en overdragen van het huidige bestand aan de gemeenten met zich meebrengt dat de huidige gevallen niet via de bijzondere bijstand hoeven te lopen. De nieuwe gevallen komen daar echter wel in terecht. Daarnaast ben ik niet van mening dat je hier een structurele oplossing voor zou moeten vinden via de Wet werk en bijstand. Dan kom je immers in de definitiekwestie terug, die ik als bezwaar beschouwde van de motie-Thissen/Elzinga. Ik denk dat dat veel nadelen met zich meebrengt voor de uitvoerbaarheid van het geheel, voor de fraudebestendigheid en ook voor de kosten daarvan, terwijl de problematiek zich naar zijn aard juist leent voor maatwerk van gemeenten. Dat zie je aan de casus van 3 januari 2015 en de man die met de noorderzon vertrok. Ik heb de Kamer echter goed gehoord. Ik wil daar tijd voor creëren in goed overleg, maar een wijziging van de Wet werk en bijstand ligt niet in het verschiet.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Thissen.
De heer Thissen (GroenLinks):
De minister is volgens mij ook de minister van Emancipatie. Ook een vrouw kan met de noorderzon vertrekken.
Minister Asscher:
In de casus van mevrouw Koning ging het over een man.
Mevrouw Koning (PvdA):
Het zijn ook meestal mannen, hoor!
De heer Thissen (GroenLinks):
Ja, dat kan best zo zijn. Toch wil ik de minister verzoeken hiernaar te kijken. De definitiekwestie over deze groep is volgens mij veel makkelijker te vertalen in de Wet werk en bijstand dan in de fiscaliteit, maar nogmaals: ik ben geen wet-technische jurist. Impliciet geef ik, mede namens de SP, daarmee aan dat wij bereid zijn, als we de motie al deel willen laten uitmaken van de beraadslagingen, deze aan te passen op dat punt, omdat we overtuigd zijn van de redenering van de minister dat die definitie in de Awir zo moet zijn om fraude uit te sluiten. Daar zijn we het over eens. Ik snap niet dat u zegt: het structureel borgen in de Wet werk en bijstand van de rechten van mensen die deze toeslag nu ontvangen, dat gaan we gewoon niet doen. Zoals we nu met elkaar praten, vind ik niet de manier waarop we met elkaar moeten omgaan.
Minister Asscher:
Van dat laatste schrik ik mij natuurlijk een hoedje. Ik ben hier de afgelopen acht dagen juist zo enthousiast over de beleefde manier waarop hier met de regering wordt omgegaan. Dat maak ik weleens anders mee. Ik doe mijn best om dat vice versa ook zo te doen. Blijkbaar slaag ik daar onvoldoende in. Ik denk echter dat de Kamer er ook recht op heeft dat ik duidelijk ben. Daarom heb ik tot twee maal toe aangegeven dat ik niet van plan ben de Wet werk en bijstand te wijzigen. Ik heb hier immers betoogd dat de bijzondere bijstand het middel is voor dit soort maatwerk. Of het nou een man of een vrouw is die met de noorderzon vertrekt, je zult toch even moeten bekijken wat er aan de hand is. Dat regel je niet in de wet voor misschien 2.000 personen, in een wet waarin straks geen sprake meer is van een tegemoetkoming voor alleenstaanden in de bijstand. Dat zou betekenen dat je dat voor die 2.000 moeilijk te definiëren gevallen alsnog doet. Dat zou volgens mij ook geen recht doen aan de verantwoordelijkheid en de taak van de Kamer om juist de kwaliteit van de wetgeving in de gaten te houden. Ik heb echter wel toegezegd dat ik het bestaande bestand wil bevriezen en op een eenvoudige manier een jaar lang wil sauveren, zodat je in dat jaar kunt bekijken welke nieuwe gevallen zich voordoen. Naar aanleiding daarvan kan ik verslag uitbrengen aan beide Kamers en kan worden overwogen of aanvullende maatregelen nodig zijn in het kader van een toevoeging aan het Gemeentefonds. Het is dus geen uiting van onwil of van onvriendelijkheid en al helemaal niet van onbeleefdheid dat ik hetzelfde antwoord geef als eerder. Dat is consistent en ik ga ervan uit dat, als ik die consistentie niet zou vertonen, de heer Thissen mij zou gispen over een gebrek aan consistentie.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Ik constateer dat er behoefte is aan stemming over het wetsvoorstel. Ik stel voor, volgende week dinsdag over het wetsvoorstel en over de motie te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20132014-33-15.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.