Vragen van het lid Wassenberg (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de onduidelijke brief over de inzet voor het bijenrichtsnoer (ingezonden 22 februari 2021).

Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 22 februari 2021).

Vraag 1

Kunt u verduidelijken wat u verstaat onder «het meest conservatieve beschermingsniveau [voor honingbijen] conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013» in uw brief over het bijenrichtsnoer aan de Tweede Kamer?1

Antwoord 1

In de versie van het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013 is op basis van de destijds beschikbare wetenschappelijke informatie en een enquête onder imkers bepaald welk effect nog als verwaarloosbaar kon worden beschouwd. Dit is destijds bepaald op een maximaal effect op de omvang van een bijenkolonie van 7%.

Vraag 2

Kunt u bevestigen dat de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 uitging van een beschermingsniveau van maximaal 7% sterfte van honingbijen, hommels en solitaire bijen?

Antwoord 2

Het effect dat een gewasbeschermingsmiddel mag hebben op de omvang van een bijenkolonie is in de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 vastgesteld op maximaal 7%.

Vraag 3

Waarom neemt het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) dat beschermingsniveau niet mee in haar advies en noemt het Ctgb 12,8% honingbij-sterfte als «het meest conservatieve beschermingsniveau»?2

Antwoord 3

Op basis van het wetenschappelijke werk van EFSA concludeert het Ctgb dat de omvang van een bijenkolonie door het jaar heen varieert tussen de 12,8% en 47,1%. Met de uitgangspunten die het Ctgb heeft beschreven in het advies ziet het Ctgb daarom een beschermdoel van een maximaal effect op de omvang van een bijenkolonie van 12,8% als meest conservatieve optie.

Vraag 4

Kunt u bevestigen dat het voorstel van de European Food Safety Authority (EFSA) en het BEEHAVE-model uitgaan van de huidige landbouw, waar al sprake is van een dramatische achteruitgang in de insectenstand, en dat 7% of 12,8% sterfte daar dus bovenop komt? Zo ja, waarom spreekt u of het Ctgb daar in het geheel niet over?

Antwoord 4

Nee, dat kan ik niet bevestigen. De natuurlijke variabiliteit van de omvang van een bijenkolonie is bepaald op kolonieniveau. Dit staat in die zin los van de achteruitgang van totale insectenpopulaties. Daarnaast wordt bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen gekeken naar het effect van een middel ten opzichte van de situatie waarbij het middel niet wordt toegepast.

Vraag 5

Gaat u bij de Europese bijeenkomst van 23 februari uitvoering geven aan de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50) en pleiten voor een beschermingsniveau van maximaal 7% bijensterfte, ook voor hommels en solitaire bijen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Tijdens de bijeenkomst van 23 februari zal ik de EC oproepen om zo snel mogelijk met een voorstel te komen en om vervolgens ook voorstellen te doen voor de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. Ook zal ik tijdens de bijeenkomst er bij de EC op aandringen dat de EC met een voorstel komt uitgaande van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 (zie ook mijn antwoord op vraag 1). Ik vraag de EC zich rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die in de afgelopen tijd beschikbaar zijn gekomen.


X Noot
1

Europese bijeenkomt over specifieke beschermdoelen voor bijen van 23 februari (2021D07683)

X Noot
2

Ctgb-advies ter voorbereiding op bijeenkomst beschermdoel honingbijen d.d. 23 februari 2021 (2021D07691)

Naar boven