Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over Kamerstuk 34 323, nr. 22 en het bericht «Verandering fiscale regels dochterbedrijf gaat jaren kosten» (ingezonden 1 maart 2018).

Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën) (ontvangen 23 april 2018). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1530.

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Verandering fiscale regels dochterbedrijf gaat jaren duren»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoeveel bedrijven worden direct of indirect getroffen door de uitspraak van het Hof over de fiscale eenheid? Herkent u het eerder genoemde getal van 100.000?2

Antwoord 2

In 2015 waren er circa 745.000 lichamen aangifteplichtig voor de vennootschapsbelasting. Hieronder vallen ongeveer 100.000 fiscale eenheden (moedermaatschappijen) met in totaal ongeveer 200.000 gevoegde dochtermaatschappijen. Tezamen zijn er dus 300.000 maatschappijen die gebruikmaken van het fiscale-eenheidsregime. In beginsel zal elke fiscale eenheid moeten nagaan of de als gevolg van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 februari 20183 in te voeren aangekondigde spoedreparatiemaatregelen gevolgen hebben. In hoeverre zij daadwerkelijk geraakt worden door de spoedreparatiemaatregelen is niet bekend.

Vraag 3, 4, 5 en 6

Wat is de gemiddelde omvang van de hogere lasten door de spoedwetgeving? Hoeveel gaat een gemiddelde mkb’er en een gemiddeld grootbedrijf meer betalen totdat u een nieuw, toekomstbestendig stelsel klaar heeft?

Wat is de omvang van de totale meeropbrengsten dankzij de spoedwetgeving?

Als de omvang van de lasten en de meeropbrengsten nog niet bekend zijn, bent u dan bereid dit met spoed te laten uitzoeken?

Hoe wordt ervoor gezorgd dat de hogere opbrengsten waar mogelijk terecht komen bij degenen die dit opgebracht hebben, zeker daar een hogere beleidsmatige opbrengst niet het doel is van uw spoedwetgeving? Hoe wordt met andere woorden voorkomen dat het bedrijfsleven «de rekening betaalt» en banen daarmee in het gedrang komen?

Antwoord 3, 4, 5 en 6

De omvang van de hogere lasten voor bedrijven die binnenlands gebruikmaken van voordelen van de fiscale eenheid hangt samen met de budgettaire opbrengst van het wetsvoorstel met de spoedreparatiemaatregelen. Dit wordt op dit moment onderzocht en zal met het wetsvoorstel dat naar verwachting in het tweede kwartaal aan uw Kamer ter behandeling zal worden aangeboden duidelijk worden. Het beeld is echter dat de lasten niet langdurig hoger zullen zijn, aangezien de gevolgen van de spoedreparatiemaatregelen in veel gevallen voorkomen kunnen worden, bijvoorbeeld door middel van een juridische fusie of het anders inrichten van de (interne) concernfinanciering. Mogelijk zijn aan het voorkomen van deze gevolgen administratieve lasten verbonden en is het niet mogelijk om onmiddellijk na 25 oktober 2017, 11.00 uur, deze wijzigingen door te voeren. Dit kan knellen en daarom wil ik voorzien in een tijdelijke overgangsmaatregel die de scherpste randjes van de aangekondigde spoedreparatiemaatregelen haalt. Voor een beschrijving van die overgangsmaatregel verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.

Vraag 7 en 9

Welke maatregelen neemt het kabinet om de lasten voor ondernemers te verlagen, naast de reeds in het Regeerakkoord afgesproken maatregelen?

Welke stappen zet u om het vestigingsklimaat aantrekkelijk te houden en bent u bereid hier een aparte, uitgebreide, brief over te sturen?

Antwoord 7 en 9

Op 23 februari 2018 heb ik uw Kamer mijn Fiscale beleidsagenda aangeboden. Een van de vijf beleidsprioriteiten in deze Fiscale beleidsagenda is het vestigingsklimaat. In die brief is uiteengezet op welke wijze ik de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat voor reële economische activiteiten wil waarborgen en daar waar mogelijk vergroten. Een separate brief in aanvulling hierop voegt naar mijn mening niet veel toe. Dat laat onverlet dat ik graag met uw Kamer het debat aanga over het Nederlandse vestigingsklimaat. De Fiscale beleidsagenda is daarvoor naar mijn mening bij uitstek een goede aanleiding.

Vraag 8

Welke handreiking doet u naar het bedrijfsleven, dat slechts beperkt de tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op deze aanpassing?

Antwoord 8

Ik ben me ervan bewust dat met de gekozen spoedreparatiemaatregelen in beginsel elke bestaande fiscale eenheid na zal moeten gaan of de spoedreparatiemaatregelen gevolgen hebben. Ik erken en herken de hardheid van dat standpunt en zie, mede naar aanleiding van uw vragen alsmede de signalen uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de advieswereld rondom het mkb, mogelijkheden voor een tegemoetkoming. Daarom wordt een hierna omschreven overgangsmaatregel voorgesteld waarmee belastingplichtigen, met name in het mkb, de gelegenheid krijgen om binnen een tijdelijke overgangsperiode bepaalde gevolgen van de spoedreparatiemaatregelen, indien van toepassing, te voorkomen. Meer exact wordt met deze overgangsbepaling beoogd te bewerkstelligen dat de spoedreparatiemaatregel ten aanzien van de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage (artikel 10a Wet Vpb 1969) tot en met 31 december 2018 met betrekking tot renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – onder voorwaarden geen toepassing vindt. Belangrijkste voorwaarde is dat het moet gaan om een op 25 oktober 2017, 11.00 uur, bestaande schuld die rechtens dan wel in feite direct of indirect verschuldigd is aan een verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon. Daarnaast dient die schuld rechtens dan wel in feite direct of indirect verband te houden met één van de in artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb 1969 bedoelde rechtshandelingen, die vóór 25 oktober 2017, 11.00 uur, is verricht. Ten slotte mag het bedrag van die renten op al die schulden tezamen zonder toepassing van artikel 10a, derde lid, Wet Vpb 1969 per twaalf maanden € 100.000 niet te boven gaan.

Met deze maatregel krijgen belastingplichtigen, met name in het mkb, de gelegenheid om te zorgen dat de groepsschuld binnen deze overgangsperiode verdwijnt en om de gevolgen van de spoedreparatiemaatregelen, indien van toepassing, daarmee te voorkomen. Indien de in deze overgangsmaatregel bedoelde renten op al die schulden tezamen het totaal van € 100.000 (per twaalf maanden) overschrijden, vindt de toepassing van de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage (artikel 10a Wet Vpb1969) als ware er geen fiscale eenheid in de zin van artikel 15 Wet Vpb 1969 op alle renten volledig toepassing. Dus ook voor de eerste € 100.000 aan renten.

In de overgangsmaatregel wordt overigens wel bepaald dat deze overgangsmaatregel geen toepassing vindt indien de inspecteur aannemelijk maakt dat aan de schuld of aan de daarmee verband houdende rechtshandeling niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Hiermee wordt beoogd ongewenste toepassing van deze overgangsregeling tegen te gaan.

Zoals onder andere in de Kamerbrief van 25 oktober 2017 is aangegeven zullen de spoedreparatiemaatregelen binnen afzienbare termijn moeten worden opgevolgd door een concernregeling die – uitvoeringstechnisch en juridisch – toekomstbestendig is. Over de vormgeving en het moment van invoering van die definitieve oplossing zal, mede met het oog op een goed fiscaal ondernemingsklimaat, in overleg worden getreden met het bedrijfsleven, belangengroeperingen en de wetenschap. Op die manier wil het kabinet met (direct) betrokkenen alternatieven onderzoeken.

Vraag 10

Wanneer komt de volgende versie van de Monitor Vestigingsklimaat naar de Kamer?

Antwoord 10

In zijn brief van 20 december 2017 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat medegedeeld dat hij zich de komende maanden zal bezinnen op de wijze waarop het Nederlands vestigingsklimaat verder kan worden ontwikkeld met als doel de Nederlandse economie te versterken en de werkgelegenheid te stimuleren. De monitor vestigingsklimaat wordt in dat proces meegenomen. Minister Wiebes zal uw Kamer nader informeren over de uitkomst.

Vraag 11 en 12

Waarom komt de spoedwetgeving pas in het tweede kwartaal naar de Kamer? Waarom is het ministerie niet eerder begonnen met het opstellen van de wetgeving, zeker daar een negatief uitvallende uitspraak al breder verwacht werd? Waarom is niet vast begonnen met het uitwerken van de door de Staatssecretaris genoemde spoedwetgevingsopties?

Deelt u de mening dat een snellere parlementaire behandeling van de spoedwetgeving duidelijkheid kan scheppen wat precies van het bedrijfsleven verwacht wordt in plaats van slechts de enkele Kamerbrief?4

Antwoord 11 en 12

Op 25 oktober 2017 heeft advocaat-generaal (A-G) Campos Sanchéz-Bordona van het HvJ EU in deze twee zaken over de verenigbaarheid van het Nederlandse fiscale-eenheidsregime in de Wet Vpb 1969 met de uit het EU-recht voortvloeiende vrijheid van vestiging conclusie genomen.5 De Eerste6 en de Tweede Kamer7 zijn op diezelfde dag geïnformeerd over de inhoud van de conclusie van de A-G. Tevens achtte het vorige kabinet het geboden direct aan te kondigen op welke wijze in spoedreparatiemaatregelen zal worden voorzien als het HvJ EU de voor Nederland negatieve conclusie in deze zaak volgt. Naar aanleiding van de aankondiging van deze spoedreparatiemaatregelen heeft met de Eerste8 en Tweede9 Kamer een schriftelijk overleg plaatsgevonden waarin onder meer de toepassing van de aangekondigde spoedreparatiemaatregelen is verduidelijkt.

Bij de ambtelijke voorbereiding van het wetsvoorstel is rekening gehouden met verschillende alternatieven, afhankelijk van de uitspraak van het HvJ EU in de twee Nederlandse gevoegde zaken. Op 22 februari 2018 heeft het HvJ EU uitspraak gedaan in deze zaken.10 De eerste zaak betreft de weigering van de aftrek van een valutaverlies, waarin het HvJ EU een voor Nederland positieve uitspraak heeft gedaan, waarbij de Nederlandse regeling dienaangaande niet in strijd komt met het EU-recht. De tweede zaak betreft de weigering van de aftrek van rente vanwege de toepassing van de renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet Vpb 1969, waarin het HvJ EU heeft geoordeeld dat de Nederlandse regeling wel in strijd is met het EU-recht. Na de uitspraak van het HvJ EU op 22 februari 2018 is onmiddellijk gestart met de afronding van het wetsvoorstel en is gestart met de uitvoeringstoets van dit wetsvoorstel door de Belastingdienst. Dit alles ter voorbereiding op besluitvorming daarover in de ministerraad. Nadat besluitvorming in de ministerraad heeft plaatsgevonden, wordt de Raad van State om spoedadvies gevraagd. Het wetsvoorstel wordt vervolgens zo spoedig als mogelijk is na het advies van de Raad van State aan uw Kamer ter behandeling aangeboden. Daar waar mogelijk onderneemt het kabinet stappen om de periode tussen uitspraak van het HvJ EU en indiening van het wetsvoorstel bij uw Kamer zo kort mogelijk te laten zijn, zonder daarmee geweld te willen doen aan een ordentelijke voorbereiding van en besluitvorming over het wetsvoorstel.

Vraag 13

Kan u toezeggen dat u de, door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) genoemde, «wetgeving per persbericht» tot het absolute minimum zal beperken?

Antwoord 13

Omtrent de terugwerkende kracht in de fiscale regelgeving is de beleidslijn weergegeven in een brief aan de Tweede Kamer van 25 juni 1997.11 Dit is nader toegelicht bij brief aan de Eerste Kamer van 7 december 2009.12 Voor wat betreft die beleidslijn is kenbaar gemaakt dat aan belastende fiscale maatregelen, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht zal worden toegekend. Daarbij is er ook op gewezen dat het beleid er bovendien op gericht is dergelijke uitzonderlijke gevallen te voorkomen. Voor de vraag of terugwerkende kracht gerechtvaardigd is, wordt de opvatting van de Raad van State ter zake gevolgd, zoals geformuleerd in het advies van de Raad van State bij wetsvoorstel 24 172.13 De Raad van State is daarin van oordeel dat aan belastingmaatregelen die een verzwaring van de belastingheffing betekenen geen (formele) terugwerkende kracht gegeven mag worden, tenzij bijzondere omstandigheden een afwijking van deze regel rechtvaardigen. In ieder geval kan, aldus de Raad van State, geen terugwerkende kracht worden gegeven aan maatregelen die voor de belastingplichtigen vóór het tijdstip waarop het regime zal gaan gelden niet of niet voldoende kenbaar zijn. De bovenbedoelde bijzondere omstandigheden die een terugwerkende kracht van een bezwarende fiscale maatregel kunnen rechtvaardigen, kunnen, volgens de Raad van State, bijvoorbeeld worden gevormd door aanmerkelijke aankondigingseffecten of een omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik van een wettelijke voorziening.

Naar de mening van het kabinet is bij de aangekondigde spoedreparatiemaatregelen sprake van een uitzonderlijk geval, waarbij sprake is van een naar verwachting omvangrijk oneigenlijk gebruik. Daarbij is de voorgenomen maatregel voldoende kenbaar gemaakt door het verzenden van een persbericht, alsmede een brief aan uw Kamer en de Eerste Kamer. De terugwerkende kracht is derhalve noodzakelijk en past naar de mening van het kabinet binnen het afgesproken beleidskader.14

Vraag 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20

Welke stappen zet u nu om na de spoedwetgeving zo snel mogelijk over te stappen op een nieuw en duurzaam fiscaal concernregime? Deelt u de mening dat het in het belang van het vestigingsklimaat is om dit zo snel mogelijk te doen?

Waarom moet het opstellen van het nieuwe regime jaren duren?

Is al eerder in overleg getreden met het bedrijfsleven of andere relevante partijen om te komen tot een nieuw regime? Zo nee, waarom niet en betreurt u dit? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen?

Waarom is de termijn van «enkele jaren», zoals u heeft gemeld aan het Financieele Dagblad, niet genoemd in uw Kamerbrief, waar u het houdt op «binnen afzienbare termijn»? Deelt u de mening dat dit ook voor de Kamer relevante informatie was?

Vindt u «enkele jaren» een juiste uiting van uw melding aan de Kamer dat «binnen afzienbare termijn» een nieuw concernregime in werking zal moeten treden?

Deelt u de mening dat, zeker nu er nog geen nieuw regime is, noch de spoedwetgeving naar de Kamer is gestuurd, het niet verstandig is om mogelijke denkrichtingen nu al af te wijzen, zoals u lijkt te doen in het voorgenoemde krantenartikel?

Deelt u de mening dat een toekomstig regime net zo zeer voordelen zou moeten bieden aan het mkb als aan het grotere bedrijfsleven?

Antwoord 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20

Zoals hiervoor is aangegeven zullen de spoedreparatiemaatregelen binnen afzienbare termijn moeten worden opgevolgd door een concernregeling die – uitvoeringstechnisch en juridisch – toekomstbestendig is. Vrijwel elke regeling in de vennootschapsbelasting kent een samenloop met de huidige fiscale-eenheidsregeling. Een nieuwe concernregeling zal eveneens van groot belang zijn voor het systeem van de vennootschapsbelasting. Daarbij moet oog zijn voor alle belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting, dus voor zowel het grootbedrijf als het mkb. Bovendien moet rekening worden gehouden met de overgang van het huidige fiscale-eenheidsregime naar een nieuwe concernregeling. Het op zorgvuldige wijze komen tot een alternatieve concernregeling neemt daarom tijd in beslag. Er moet immers worden onderzocht welke alternatieve concernregelingen tot de mogelijkheden behoren. Er moet na een keuze voor een alternatief een conceptwetsvoorstel worden uitgewerkt. Dit conceptwetsvoorstel zal worden geconsulteerd bij het bedrijfsleven, belangengroeperingen en de wetenschap, en naar aanleiding daarvan zal een definitief wetsvoorstel worden uitgewerkt. Het is desondanks mijn ambitie om een toekomstbestendige concernregeling nog voor het einde van deze kabinetsperiode aan te bieden aan uw Kamer. Gegeven de omvangrijkheid van dat traject ben ik van mening dat dat binnen afzienbare tijd is.

Bij het onderzoek naar een toekomstbestendig alternatief ligt het voor de hand om aan te sluiten bij bestaande concernregelingen in andere landen. De huidige fiscale eenheid is door het consolidatie-element (toerekening werkzaamheden en vermogen van dochtermaatschappij aan moedermaatschappij) een unieke concernregeling, die zijn gelijke in andere landen niet kent. Het kabinet betreurt het dat met de aanvaarding van de per-elementbenadering door het HvJ EU een einde komt aan het unieke element van de Nederlandse fiscale eenheid, de consolidatiegedachte. Bij een toekomstige concernregeling lijkt dat consolidatie-element (in zijn huidige vorm) dan ook niet terug te kunnen komen. Het belangrijkste element van de fiscale eenheid, het verrekenen van onderlinge winsten en verliezen van maatschappijen die deel uitmaken van de fiscale eenheid, zal naar verwachting wel terugkomen in een nieuwe concernregeling. Over de vormgeving en het moment van invoering van die definitieve oplossing zal, mede met het oog op een goed fiscaal ondernemingsklimaat, ruimte worden ingeruimd om bijvoorbeeld in overleg met het bedrijfsleven, belangengroeperingen en de wetenschap binnen dit kader alternatieven te onderzoeken.

Vraag 21

Kunnen deze vragen uiterlijk voor het aangevraagde plenaire debat over deze kwestie beantwoord worden?

Antwoord 21

Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk van een antwoord te voorzien.


X Noot
3

HvJ EU 22 februari 2018 in de gevoegde zaken X BV (C-398/16) en X NV (C-399/16) tegen Staatssecretaris van Financiën, ECLI:EU:C:2018:110.

X Noot
4

Kamerstuk 34 323 nr. 20

X Noot
5

Conclusie van A-G Campos Sanchéz-Bordona van 25 oktober 2017 in de gevoegde zaken C-398/16 en C-399/16, X BV (C-398/16), X NV (C-399/16) tegen Staatssecretaris van Financiën, ECLI:EU:C:2017:807.

X Noot
6

Kamerstukken I 2017/18, 34 323, F.

X Noot
7

Kamerstukken II 2017/18, 34 323, nr. 20.

X Noot
8

Kamerstukken I 2017/18, 34 323, F.

X Noot
9

Kamerstukken II 2017/18, 34 323, nr. 21.

X Noot
10

HvJ EU 22 februari 2018 in de gevoegde zaken X BV (C-398/16) en X NV (C-399/16) tegen Staatssecretaris van Financiën, ECLI:EU:C:2018:110.

X Noot
11

Kamerstukken II 1996/97, 25 212, nr. 2.

X Noot
12

Kamerstukken I 2009/10, 25 212, A.

X Noot
13

Kamerstukken II 1994/95, 24 172, A.

X Noot
14

Zie ook Kamerstukken I 2017/18, 34 323, G.

Naar boven