Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over tekortkomingen in de bestuursstructuur van de rechterlijke organisatie (ingezonden 30 juni 2016).

Mededeling van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 12 juli 2016).

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het kritische artikel over de bestuursstructuur van de rechterlijke organisatie?1

Vraag 2

Wat was voor de herziening van de gerechtelijke kaart de ervaring met een gerechtsbestuur dat was samengesteld uit een president, een niet-rechterlijk lid en de sectorvoorzitters? Wat is in vergelijking daarmee de ervaring met de wijze waarop het gerechtsbestuur op dit moment is samengesteld?

Vraag 3

Klopt het dat door het verkleinen van het gerechtsbestuur ook de werkvloer verder van dat bestuur is komen te staan en dat het contact met de werkvloer niet meer voorop staat? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Kunt u uiteenzetten op welke manier voor en na de herziening van de gerechtelijke kaart door het gerechtsbestuur rekening gehouden werd en wordt met het belang van rechters? Kun u daarbij de verschillen en de overeenkomsten noemen?

Vraag 5

In hoeverre vindt u dat u op voldoende afstand staat van de rechterlijke macht, aangezien u de bevoegdheid hebt om af te wijken van het begrotingsvoorstel van de rechtspraak, toezicht houdt op de uitvoering van de bedrijfsvoeringstaken door de Raad voor de Rechtspraak, belangrijke zeggenschap hebt over de bekostiging en een aantal benoemingsbevoegdheden hebt?

Vraag 6

Wat is uw reactie op de suggestie van de heer Bovend» Eert dat u onterecht de suggestie heeft gewekt op meer afstand te staan van de rechterlijke macht en dat zelfs het tegendeel waar is?2

Vraag 7

Hoe zijn volgens u de gezagsverhoudingen binnen de rechterlijke organisatie te rijmen met de rechterlijke onafhankelijkheid, met name waar het risico bestaat dat overlap kan ontstaan tussen bedrijfsvoering en rechtspraak en het gerechtsbestuur en de Raad voor de Rechtspraak geen aanspraak kunnen maken op onafhankelijkheidswaarborgen? Kunt u in uw antwoord tevens ingaan op de zorg dat de juridische beslissingen niet meer primair afhangen van inhoudelijke afwegingen, maar van overwegingen die te maken hebben met prestatiedruk?

Vraag 8

Wat is uw reactie op de bewering dat de huidige bestuursstructuur reeds tot zeer ongewenste praktijken in het functioneren hebben geleid?3

Vraag 9

Wat is uw reactie op de verschillende aanbevelingen van de heer Bovend’Eert ten behoeve van een verbetering van de bestuursstructuur van de rechterlijke organisatie?4 Kunt u per aanbeveling reageren?

Mededeling

Op 23 juni 2016 vond het wetgevingsoverleg over de jaarverantwoording 2015 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie plaats. Tijdens dat overleg zijn door de heer Van Nispen (SP) vragen gesteld over de financiering van de rechtspraak. Hij heeft daarbij ook verwezen naar vragen die hierover zijn gesteld in kader van het wetsvoorstel Comptabiliteitswet 2016. Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg geconstateerd dat verschillende vragen rond het thema financiering en positionering van de Rechtspraak bij elkaar komen en dat die een bredere afweging vergen. Ik heb uw Kamer na het zomerreces een brief over dit onderwerp toegezegd. In deze brief worden ook deze schriftelijke vragen betrokken.


X Noot
1

«Wat is er mis met de rechterlijke organisatie?», Paul Bovend’Eert, Ars Aequi, mei 2016, pagina 406–410.

X Noot
2

«Wat is er mis met de rechterlijke organisatie?», Paul Bovend’Eert, Ars Aequi, mei 2016, pagina 408 e.v.

X Noot
3

«Wat is er mis met de rechterlijke organisatie?», Paul Bovend’Eert, Ars Aequi, mei 2016, pagina 410.

X Noot
4

«Wat is er mis met de rechterlijke organisatie?», Paul Bovend’Eert, Ars Aequi, mei 2016, pagina 410, paragraaf 7 «Aanpassing van de bestuursstructuur van de rechterlijke organisatie».

Naar boven