Vragen van de leden Nijboer en Groot (beiden PvdA) aan de Minister van Financiën over het bericht dat de Rabobank heeft aangekondigd de Liborboete in mindering te brengen op de nettowinst van de bank (ingezonden 4 november 2013).

Antwoord van Staatssecretaris Weekers (Financiën) (ontvangen 13 november 2013)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Boete Rabobank kost schatkist 46 miljoen»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3 en 7

Klopt het dat de Rabobank de door Britse en Amerikaanse toezichthouders opgelegde boetes in mindering mag brengen op de nettowinst en op die manier minder winstbelasting hoeft te betalen?

Hoe verhoudt dit zich tot de staande praktijk waar geldt dat boetes in welke vorm ook niet aftrekbaar zijn voor de belasting?

Bestaat een verschil in fiscale behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse boetes? Zo ja, ziet u mogelijkheden dit aan te passen?

Antwoord 2, 3 en 7

Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. In het algemeen geldt op grond van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 dat geldboetes en schikkingen niet aftrekbaar zijn voor de winstbelasting als die zijn betaald aan de Nederlandse overheid. Hetzelfde geldt voor boetes die zijn opgelegd door een instelling van de EU. Artikel 3.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de vennootschapsbelasting.

Geldboetes en schikkingen die zijn betaald aan een buitenlandse overheid, zijn op grond van de Nederlandse wet in beginsel wel aftrekbaar. Echter, voordat tot aftrekbaarheid van een buitenlandse boete of schikking kan worden gekomen, moet wel vaststaan of deze boete of schikking niet kan worden toegerekend aan een buitenlandse dochtermaatschappij of aan een buitenlandse vaste inrichting (filiaal). Immers, als de boete in het buitenland thuishoort, kan er geen sprake zijn van aftrek in Nederland.

De wetgever heeft destijds bij de parlementaire behandeling in 19902 om de volgende redenen afgezien van het uitbreiden van de niet-aftrekbaarheid tot boetes die aan een buitenlandse overheid zijn betaald:

  • 1. Voor buitenlandse (niet EU-) boetes geldt dat er geen inbreuk op de Nederlandse rechtsorde is geweest. Bij boetes die door de Nederlandse overheid zijn opgelegd, is de niet-aftrekbaarheid ingevoerd om te voorkomen dat de in Nederland opgelegde straf wordt uitgehold doordat de boete ten laste van de winst kan worden gebracht.

  • 2. Uitbreiding tot buitenlandse boetes zou kunnen inhouden dat ook de aftrekbaarheid wordt uitgesloten voor vergrijpen die het Nederlandse rechtsbestel niet kent of indien bij de berechting van een gedraging niet de algemeen aanvaarde beginselen van een behoorlijk strafrechtspleging in acht zijn genomen.

  • 3. Een meer praktisch bezwaar is dat het voor toetsing van de aftrekbaarheid van de in het buitenland opgelegde boetes de fiscus zou moeten kunnen beschikken over adequate informatie omtrent de veroordelingen tot deze geldboetes. Indien de niet-aftrekbaarheid zich zou uitstrekken tot buitenlandse boetes en de Belastingdienst steeds zou moeten toetsen of een buitenlandse boete voldoet aan de Nederlandse maatstaven, zou dat leiden tot meer uitvoeringslasten.

Ik vraag me echter sterk af of een onderscheid in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse boetes in het huidige tijdsgewricht nog wenselijk is. Ik overweeg daarom voor te stellen ook buitenlandse boetes niet langer in aftrek toe te laten. Ik zal daarover zo mogelijk dit jaar nog of anders begin volgend jaar een brief aan de kamer sturen. Daarin zal ik de gevolgen van een eventuele wijziging, onder andere voor de uitvoerbaarheid daarvan, tegen het licht houden. Daarbij wil ik ook bekijken hoe voorkomen zou kunnen worden dat het in het buitenland actieve Nederlandse bedrijfsleven onevenredig zwaar zou worden getroffen door in het buitenland opgelegde geldboetes die in een vergelijkbaar geval nooit in Nederland zouden kunnen worden opgelegd.

Vraag 4

Deelt u de mening dat een onwenselijke situatie zou ontstaan als de Rabobank de opgelegde boetes in mindering brengt op de nettowinst, terwijl deze mogelijkheid voor andere Nederlandse bedrijven niet bestaat?

Antwoord 4

Het is niet juist dat andere Nederlandse bedrijven en de Rabobank op verschillende wijze worden behandeld. Ook voor andere Nederlandse bedrijven gelden de wettelijke bepalingen ten aanzien van de aftrekbaarheid van boeten en schikkingen, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2 en 3.

Vraag 5

In welke gevallen mag een reservering in mindering worden gebracht op de nettowinst?

Antwoord 5

Voor fiscale doeleinden kan een voorziening worden getroffen ten laste van de fiscale winst indien op de balansdatum duidelijk is dat een toekomstige betaling moet worden gedaan die zijn oorsprong vindt in feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan. Daarbij geldt dat er een redelijke mate van zekerheid moet bestaan dat de uitgaven zich ook daadwerkelijk materialiseren en bovendien toerekenbaar zijn aan het onderhavige jaar. Wellicht ten overvloede merk ik op dat vorming van een voorziening niet aan de orde kan zijn indien de gemaakte uitgaven niet voor aftrek in aanmerking komen op grond van een wettelijke bepaling.

Vraag 6

Bestaat een verschil in fiscale behandeling van een opgelegde boete of het aangaan van een schikking of een schadevergoeding van punitieve aard? Zo ja, ziet u mogelijkheden dit aan te passen?

Antwoord 6

Er bestaat geen verschil in fiscale behandeling van een opgelegde boete of het aangaan van een schikking. Deze worden fiscaal op een gelijke wijze behandeld. Schadevergoedingen daarentegen vloeien voort uit een privaatrechtelijke rechtsbetrekking en kunnen als kosten die samenhangen met het drijven van een onderneming in mindering worden gebracht bij de bepaling van de belastbare winst. Overigens kent het Nederlandse burgerlijk recht als zodanig geen schadevergoedingen van punitieve aard.


X Noot
1

Algemeen Dagblad, 1 november 2013

X Noot
2

Handelingen II, 10 mei 1990, blz. 3644–3645.

Naar boven