Vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (beiden Groep Bontes/Van Klaveren) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over grote geldproblemen bij de recherche (ingezonden 25 augustus 2014).

Antwoord van Minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 10 september 2014)

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel: «Recherche op zwart zaad»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Klopt het dat het geld bij de recherche om dit jaar en volgend jaar overuren uit te betalen op is?

Antwoord 2

De politie is een organisatie die 24x7 moet kunnen inspelen op zich voordoende situaties. Dit vraagt om het tijdig afstemmen van de inzet van personeel op de vraag naar politiediensten en om de nodige flexibiliteit. Overuren maken daar onderdeel vanuit. Overuren zijn echter niet bedoeld om structureel extra capaciteit voor de organisatie te realiseren. Met het oog op gezondheid, veiligheid en welzijn van de medewerkers en hetgeen hierover is geregeld in de Arbeidstijdenwet, dienen overuren tot het noodzakelijke te worden beperkt.

Uitgangspunt van de werkgever is daarom dat overuren, binnen de daarvoor geldende rechtspositionele regels en zo veel mogelijk rekening houdend met de wensen van de medewerker, primair binnen het rooster worden gecompenseerd door vrije tijd (tijd voor tijd) en dat voor ieder uur overwerk een toeslag van € 6 wordt betaald. Compenseren in vrije tijd is niet altijd mogelijk. In dat geval worden de overuren in geld gecompenseerd. Hiervoor is er per eenheid budget beschikbaar.

In Amsterdam zijn dit jaar veel onderzoeken gestart naar aanleiding van onder andere liquidaties en was inzet nodig voor diverse grootschalige optredens. Op grond daarvan heeft politiechef Aalbersberg in reactie op het genoemde krantenartikel aangegeven dat een groot deel van het overurenbudget 2014 in Amsterdam al is aangesproken, waardoor nog zorgvuldiger moet worden omgegaan met het resterende budget.

Ik verwijs u tevens naar de beantwoording van de vragen over het beleid omtrent overuren van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 228) en van het lid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 229).

Vraag 3

In hoeverre deelt u de zorgen dat zowel observatie- als arrestatieteams dreigen het werk neer te leggen?

Antwoord 3

Politiemensen zijn zeer betrokken bij hun vak en zijn flexibel als het gaat om werktijden. Dat waardeer ik zeer. Ik begrijp daarom dat deze discussie de medewerkers raakt. Ik ga ervan uit dat leiding en medewerkers in deze gezamenlijk tot oplossingen komen.

Vraag 4

Hoe duidt u de alarmerende uitlating van politiechef Aalbersberg dat er een capaciteitstekort dreigt en politiewerk zal blijven liggen? Om welk soort onderzoeken gaat het dan?

Antwoord 4

Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie beschikbaar. De recherchecapaciteit is gestegen van 8.500 fte in 2002 naar 14.000 fte op dit moment. Ook is er de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de kwaliteit van de opsporing. De vraag naar politiecapaciteit en politiexpertise is echter divers en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit en expertise door het bevoegde gezag worden geprioriteerd. Waar nodig kan steun vanuit anderen eenheden worden verleend.

Vraag 5

Deelt u de visie dat er minimaal een miljard geïnvesteerd dient te worden in de capaciteit van de politiemacht? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Die visie deel ik niet. De politie beschikt over een adequate capaciteit en middelen. Prioritering daarvan zal altijd aan de orde zijn.

Naar boven