Vragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Financiën over de mogelijke wijziging van het Sportbesluit. (ingezonden 17 juli 2014).

Mededeling van Minister Schippers (Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 23 juli 2014).

Vraag 1

Klopt het dat het kabinet als ambitie heeft om te streven naar een sportieve samenleving waarin voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod aanwezig is, waarin uitblinken in sport wordt gestimuleerd, en om de sportparticipatie met 10% te verhogen?

Vraag 2

Op welke wijze is invulling gegeven aan de toezegging van de Minister van VWS tijdens het Algemeen overleg sportbeleid van 2 juli 2014 om het belang van het overeind blijven van het Sportbesluit aan de Staatssecretaris van Financiën duidelijk te maken en er bovenop te zitten?1

Vraag 3

Klopt het dat het laten vervallen van de woorden «aan hun leden» in artikel 11, eerste lid, sub e, Wet op de omzetbelasting 1968 ertoe leidt dat sportstichtingen en gemeenten het recht op vooraftrek over de investering in een sportaccommodatie verliezen?

Vraag 4

Deelt u de analyse van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het laten vervallen van de woorden «aan hun leden» in bovengenoemd artikel leidt tot een financieel nadeel voor gemeenten van vermoedelijk € 200 miljoen? Zo nee, op welk bedrag schat u de financiële gevolgen van deze wetswijziging voor gemeenten?

Vraag 5

Bent u voornemens om gemeenten voor deze extra btw-last te compenseren, bijvoorbeeld via het btw-compensatiefonds, indien bovengenoemde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 doorgaat? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6

Op welk bedrag schat u de financiële gevolgen van de in vraag 3 genoemde wetswijziging voor sportverenigingen?

Vraag 7

Deelt u de mening dat een extra btw-last van vermoedelijk € 200 miljoen voor gemeenten en een extra btw-last voor sportverenigingen de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de sport in het geding brengen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 8

Deelt u de mening dat sprake is van oneerlijke concurrentie wanneer rechtspersonen die geen winst beogen geen btw moeten berekenen over hun prestatie bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening en commerciële ondernemingen wel btw moeten berekenen over hun prestatie bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening?

Vraag 9

Acht u een vrijstelling voor niet-commerciële instellingen en btw-plicht voor commerciële instellingen die dezelfde prestatie verrichten strijdig met het beginsel van de fiscale neutraliteit van de btw? Zo nee, waarom niet?

Vraag 10

Kunt u aangeven hoe er in andere Europese landen met het arrest Bridport2 wordt omgegaan?

Vraag 11

Klopt het dat in het arrest gesproken wordt over natuurlijke personen (leden en niet-leden) en niet over verenigingen en stichtingen? Zo ja, waarom moeten het Sportbesluit en de Wet op de omzetbelasting 1968 dan gewijzigd worden vanwege dit arrest?

Vraag 12

Is de in vraag 3 genoemde voorgenomen wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 uitsluitend bedoeld om de wettekst te repareren naar aanleiding van het arrest Bridport?

Vraag 13

Deelt u de mening dat het arrest Bridport wordt gebruikt om «gekunstelde verhuurconstructies» aan te pakken?3

Vraag 14

Ziet u in het algemeen bij de aanpassing van de Nederlandse wettekst naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie EU mogelijkheden tot overgangsrecht of compensatie indien de gevolgen voor de praktijk zeer groot zijn?

Mededeling

De vragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) over de mogelijke wijziging van het Sportbesluit (ingezonden 17 juli 2014) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord.

De reden van het uitstel is de vakantieperiode.

Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op deze Kamervragen doen toekomen.

Ik streef er naar u deze voor het einde van het zomerreces toe te sturen.

Naar boven