Vragen van de leden Vermeij (PvdA) en Omtzigt (CDA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over bijstorting in de pensioenpolis (ingezonden 28 januari 2011).

Antwoord van minister Kamp (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 22 maart 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1617.

Vraag 1

Kunt u bevestigen dat uw beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt en Van Hijum over bijstorting in de pensioenpolis zo moet worden begrepen, dat in voorkomende gevallen het mogelijk is dat (nieuwe) werkgevers een terugstorting van hun verzekeraar kunnen ontvangen?1

Antwoord 1

Ja. In de beantwoording is inderdaad opgenomen dat (nieuwe) werkgevers mogelijk een terugstorting ontvangen van hun verzekeraar.

Vraag 2

Kunt u bevestigen dat de toelichting op artikel 19 van Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling2 als volgt luidt; «Op basis van een in deze regeling voorgeschreven methode berekent de ontvangende pensioenuitvoerder welke pensioenaanspraken na waardeoverdracht ontstaan voor de nieuwe deelnemer. Vervolgens berekent de nieuwe pensioenuitvoerder op basis van zijn eigen tarieven hoe hoog het bedrag is dat nodig is voor de financiering van deze pensioenaanspraken. De overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken kan meer of minder bedragen dat dit benodigde bedrag. De totale overdrachtswaarde wordt aangewend voor het inkopen van pensioenaanspraken in de pensioenregeling ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder. Wanneer de overdrachtswaarde lager is dan het benodigde bedrag, bijvoorbeeld omdat de overdrachtswaarde exclusief een kostenopslag is, komt het verschil ten laste van de nieuwe werkgever of van het pensioenfonds bij wie deze de pensioenregeling heeft ondergebracht»?

Antwoord 2

Ja.

Vraag 3, 4

Deelt u de mening dat uw antwoord aan de leden Omtzigt en Van Hijum op gespannen voet staat met (de toelichting op) artikel 19 Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling? Zo nee, waarom niet?

Zo ja, kunt u uiteenzetten welke van de onderstaande beweringen de juiste interpretatie is:

  • a) Wordt het totale bedrag aan overdrachtswaarde gebruikt voor het inkopen van pensioenaanspraken in de pensioenregeling van de ontvangende pensioenregeling, zoals uit de toelichting op artikel 19 lijkt te volgen en is er dus geen sprake van een terugstorting door de verzekeraar bij de nieuwe werkgever? Of:

  • b) Wordt het gedeelte van de overdrachtswaarde dat noodzakelijk is om de op basis van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling berekende pensioenaanspraken in te kopen, gebruikt om deze aanspraken in te kopen en wordt het restant uitgekeerd aan de nieuwe werkgever, zoals uit uw antwoord op de vragen van de leden Omtzigt en Van Hijum lijkt te volgen?

Antwoorden 3, 4

Ik ben van mening dat mijn eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Omtzigt en Van Hijum (2010Z15681) niet op gespannen voet staan met de toelichting op artikel 19 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

De door de leden aangehaalde passage uit de toelichting bij artikel 19 van de Regeling PW en WVB is inhoudelijk hetzelfde als artikel 71, tweede lid, van de Pensioenwet (PW). Dat artikel houdt in dat de overdrachtswaarde moet worden aangewend ter verwerving van pensioenaanspraken voor de deelnemer die om waardeoverdracht heeft verzocht. Hoewel in artikel 19 van de Regeling PW en WVB niet expliciet is geregeld hoe gehandeld moet worden als de overdrachtswaarde hoger is dan het bedrag benodigd voor de financiering van de toe te kennen pensioenaanspraken, vloeit uit artikel 71, tweede lid, van de PW voort dat het totale bedrag van de overdrachtswaarde moet worden aangewend ter verwerving van pensioenaanspraken. Daaruit volgt dat als de overdrachtswaarde hoger is dan de inkoopwaarde, ook dat verschil ten goede komt aan de pensioenaanspraken van de deelnemer. Er is dus geen sprake van een uitbetaling aan de «nieuwe» werkgever. Het is ook niet logisch als dit verschil zou toekomen aan de nieuwe werkgever. Daarmee zou een partij die niet betrokken is geweest bij de opbouw van pensioenaanspraken tot het moment van waardeoverdracht, financieel voordeel kunnen hebben van de waardeoverdracht.

Ik wil er voorts op wijzen dat het in de praktijk voorkomt dat de «oude» werkgever feitelijk bijbetaalt voor additionele pensioenaanspraken voor de werknemer die naar een andere werkgever is vertrokken. De werknemer ontvangt dan mogelijk meer dan wat het oogmerk is van de regels waardeoverdracht, namelijk actuarieel gelijkwaardige pensioenaanspraken vóór en na waardeoverdracht. Dat meerdere komt ten laste van zijn oude werkgever. Dat acht ik een ongewenst effect van de regels waardeoverdracht.

Ik zal de zojuist geschetste consequentie meenemen in mijn onderzoek naar de bijbetalingsproblematiek, zoals ik in mijn planningsbrief over pensioenonderwerpen van 1 december 2010 heb aangekondigd. Ik meld u dat het ambtelijk overleg hierover met de koepels van pensioenuitvoerders gaande is. Thans worden mogelijke oplossingen geïnventariseerd, welke ook met de Stichting van de Arbeid zullen worden besproken.

Vraag 5

Kunt u de antwoorden op deze vragen voor het Algemeen Overleg Pensioenonderwerpen (d.d. 3 februari 2011) aan de Kamer doen toekomen, zodat deze kunnen worden meegenomen tijdens dit overleg?

Antwoord 5

Het Algemeen Overleg op 3 februari jl. is niet doorgegaan.


X Noot
1

2010Z15681, beantwoording vraag 2 onderdeel 4.

Naar boven