Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
1720
Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de staatssecretaris
van Financiën over grondwaterbelasting. (Ingezonden
29 januari 2010)
1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schaf grondwaterbelasting
af»?1
2
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de grondwaterbelasting in
andere EU-lidstaten?
3
Hoe denkt u over de in voornoemd artikel geponeerde stelling dat de grondwaterbelasting
in Nederland gevestigde bedrijven op een concurrentieachterstand zet? Ziet
u mogelijkheden en noodzaak om deze achterstand weg te nemen?
4
In hoeverre geeft de huidige stand van het grondwater naar uw mening nog
aanleiding tot het heffen van deze belasting, aangezien de achtergrond van
de grondwaterbelasting het ontmoedigen van het onttrekken van grondwater is?
5
Hoe groot is de opbrengst van de grondwaterbelasting, door hoeveel belastingplichtigen
wordt deze opgebracht, en hoe groot is de uitvoeringslast?
6
Wanneer wordt de grondwaterbelasting geëvalueerd en wordt de grondwaterbelasting
expliciet meegenomen door de Studiecommissie Belastingstelsel?
Antwoord
Antwoord van staatssecretaris De Jager (Financiën) (ontvangen 23 februari 2010)
2
In juli 2007 heeft het kabinet aan uw Kamer de rapportage van een interdepartementale
werkgroep grondwaterbelasting toegezonden waarin diverse aspecten van de grondwaterbelasting
aan de orde komen.1 In deze evaluatie is onder meer aangegeven
dat de grondwaterbelasting in Nederland duidelijk hoger is dan elders in Europa
en dat in veel landen (onder meer in de Scandinavische landen, Oostenrijk,
Spanje en Portugal) geen heffing zoals de grondwaterbelasting verschuldigd
is. Dit beeld is voor zover bekend sindsdien niet wezenlijk gewijzigd.
3 en 4
Op zichzelf is het begrijpelijk dat in deze economisch moeilijke tijden
vanuit het bedrijfsleven aandacht wordt gevraagd voor de grondwaterbelasting
als mogelijkheid om de lasten voor bepaalde bedrijven te verlagen. Ook de
Tweede Kamer heeft in het verleden aandacht gevraagd voor het concurrentienadeel
dat de grondwaterbelasting kan opleveren voor in Nederland gevestigde bedrijven
die zelf grondwater onttrekken voor hun productieproces. Dit zijn met name
bedrijven in de papier-, voedingsmiddelen-, beton- en chemische industrie.
De prijs van water, inclusief belastingen en heffingen, zal inderdaad een
rol spelen bij de concurrentie tussen internationaal opererende bedrijven.
Daarnaast spelen echter allerlei andere factoren een rol, zoals de beschikbaarheid
van kwalitatief goed water, beschikbaarheid en kwaliteit van andere grondstoffen,
hoogte en systematiek van de diverse belastingen, beschikbaarheid en kwaliteit
van infrastructuur en nutsvoorzieningen, sociaal klimaat, beschikbaarheid
van vakkundig personeel, enzovoorts. De weging van de verschillende factoren
zal van geval tot geval verschillen. Het belang van de grondwaterbelasting
moet in dit geheel niet worden ontkend maar ook niet worden overschat.
Wat betreft het belang van de grondwaterbelasting voor het milieu heeft
het kabinet in 2007 al aangegeven dat deze betekenis beperkt is en in de loop
van de tijd nog beperkter is geworden.2 Zoals daarbij ook werd
aangegeven kan op dit punt echter de kanttekening worden geplaatst, dat de
grondwaterbelasting deel uitmaakte van de verschuiving aan het begin van de
jaren negentig van belastingen op arbeid naar verbruiksbelastingen. Daarbij
werden de verbruiksbelastingen niet alleen verbreed, maar werden de lasten
ook gespreid over burgers en bedrijven door invoering van een verbruiksbelasting
op grondwater en een verbruiksbelasting op afval. Het milieuaspect werd daarbij
onderkend maar was secundair; het verwerven van algemene middelen stond voorop.
Zoals uit het voorgaande moge blijken kunnen er bij bepaalde aspecten
van de grondwaterbelasting niettemin kanttekeningen worden gezet. Het kabinet
heeft dit in 2007 ook erkend, en aangegeven dat te gelegener tijd en binnen
een passend budgettair kader wellicht een afschaffing van deze belasting zou
kunnen worden overwogen.3 Volledigheidshalve merk ik in dit
verband op dat het niet voor de hand ligt om op dit moment separaat verdere
stappen op dat pad te overwegen, nu binnen enkele maanden de rapportage wordt
verwacht van de Studiecommissie belastingstelsel over mogelijke vernieuwingen
van het belastingstelsel in den brede.
5
De opbrengst van de grondwaterbelasting beweegt zich de laatste jaren
rond de € 170 miljoen per jaar, met een uitschieter in 2007:
2005: € 168 miljoen
2006: € 169 miljoen
2007: € 185 miljoen
2008: € 172 miljoen
2009: € 174 miljoen
De belasting wordt voor ongeveer 80% opgebracht door de waterleidingbedrijven,
circa 5% is afkomstig van bronbemaling en de overige circa 15%
wordt opgebracht door ongeveer 4000 bedrijven, waarbij het leeuwendeel afkomstig
is van enkele tientallen grote onttrekkers. De uitvoeringskosten van de grondwaterbelasting
bedragen ongeveer € 1,5 miljoen.
6
De grondwaterbelasting is geëvalueerd in het kader van de evaluatie
van de Wet belastingen op milieugrondslag in 1997, en opnieuw tegen het licht
gehouden in het kader van de eerder genoemde interdepartementale werkgroep
grondwaterbelasting in 2007. In de opdrachtbrief voor de Studiecommissie belastingstelsel
is de milieuvriendelijkheid van het stelsel een van onderwerpen die aan de
commissie is meegegeven. Daarnaast is er ook aandacht gevraagd voor de eenvoud
van het Nederlandse belastingstelsel. Vanuit deze onderwerpen ligt het in
de rede dat de commissie ook zal kijken naar de diverse belastingen op milieugrondslag.
Tegelijkertijd is de commissie binnen haar taakopdracht vrij haar onderzoek
naar eigen inzichten in te richten. De rapportage van de Studiecommissie belastingstelsel
wordt verwacht in het tweede kwartaal van dit jaar.
XNoot
1 Forum, 2 oktober 2009.
XNoot
1 «Grondwaterbelasting nader bezien», bijlage bij de nota
naar aanleiding van het verslag van de wet Wijziging van de Wet belastingen
op milieugrondslag, TK 2006–2007, 30 887, nr 7.
XNoot
2 Nota naar aanleiding van het verslag van de wet Wijziging van de
Wet belastingen op milieugrondslag, TK 2006–2007, 30 887, nr 7, blz.
9.