Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
3451
Vragen van het lid Arib (PvdA) aan de minister van Justitie
over seksueel misbruik van kinderen binnen de kerk. (Ingezonden
25 juni 2009)
1
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Zembla over seksueel misbruik
van kinderen binnen de kerk?
2
Wat vindt u ervan dat kerkgenootschappen in Nederland in geval van klachten
van seksueel misbruik van kinderen deze klachten zelf behandelen? Deelt u
de mening dat dergelijke klachten onder de aandacht van de politie zouden
moeten worden gebracht? Zo ja, waarom gebeurt dat dan niet altijd? Zo nee,
waarom niet?
3
Welke wettelijke of andere verplichtingen kennen kerkgenootschappen ten
aanzien van meldingen of klachten betreffende seksueel misbruik van minderjarigen?
Gelden hier dezelfde verplichtingen bepalingen als voor andere instellingen
of hebben kerkgenootschappen een andere positie in deze? Zo ja, welke andere
positie genieten de kerkgenootschappen?
4
Deelt u de mening dat instellingen, waaronder kerken, slachtoffers van
seksueel misbruik actief moeten wijzen op de mogelijkheid van het doen van
aangifte bij de politie? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze instellingen
die rol op zich nemen? Zo nee, waarom niet?
5
Hoe ziet u de rol van kerken in het algemeen als het gaat om het behandelen
van mogelijk strafbare feiten?
6
Wat vindt u ervan dat kerken een geestelijk leider schorsen die zich aan
seksueel misbruik schuldig maakt, maar zelden uit het ambt zetten? Vindt u
dit aanvaardbaar?
7
Deelt u de mening dat het strafrecht in het kader van ontzetting uit het
ambt ook voor kerkelijke functionarissen een rol zou moeten spelen? Zo ja,
hoe vaak heeft een strafrechter een dergelijk iemand uit het ambt gezet na
een veroordeling? Zo nee, waarom niet?
8
Ziet u aanleiding om een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar
het fenomeen seksueel misbruik binnen kerken, zoals door professor Nissen
in de genoemde uitzending werd gesuggereerd? Zo ja, hoe en wanneer gaat u
dit onderzoek entameren? Zo nee, wanneer ziet u dan wel aanleiding tot een
dergelijk onderzoek?
9
Deelt u de mening dat het delict «ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen»(artikel
249 van het Wetboek van Strafrecht, met name lid3 ook voor
het plegen van ontucht door iemand die in het kader van kerkelijke zorg misbruik
met pleegt, zou moeten gelden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 17 augustus 2009)
2
Het ligt in het algemeen in de rede dat klachten over een organisatie
of haar werknemers primair worden behandeld door de organisatie zelf. Dat
ligt anders indien de klacht betrekking heeft op ernstige strafbare feiten
zoals het seksueel misbruik van kinderen.
Op grond van artikel 160 van het Wetboek van Strafvordering is een ieder
die kennis draagt van een begaan strafbaar feit bevoegd hiervan aangifte te
doen bij de politie. In een aantal gevallen, bijvoorbeeld verkrachting, bestaat
een verplichting, op grond van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering,
tot het doen van aangifte. Overigens kan de politie, wanneer zij kennis draagt
van een dergelijk feit, ook zonder aangifte een opsporingsonderzoek starten.
3
Zie het antwoord op vraag 2. Kerkgenootschappen hebben hierin geen andere
verplichtingen of een bijzondere positie.
4
Ik deel deze mening. De Protestantse Kerk in Nederland en het Rooms-Katholiek
Kerkgenootschap in Nederland hebben mij laten weten zich bewust te zijn van
hun wettelijke, maatschappelijke en morele verantwoordelijkheid in deze en
dienovereenkomstig te handelen.
5
Wanneer onder «behandelen» tevens wordt verstaan het doen
van aangifte, dan hebben kerken de rol zoals genoemd in antwoord 2. Voor de
kerken is geen rol weggelegd in het verdere proces van strafvordering.
6
De scheiding tussen kerk en staat biedt mij geen ruimte een mening te
uiten over interne disciplinaire maatregelen die de kerken zelf nemen.
7
Het vijfde lid van artikel 28 Wetboek van Strafrecht (Sr) biedt de rechter
de mogelijkheid om een schuldige, in de bij wet genoemde gevallen, te ontzetten
uit het recht op de uitoefening van bepaalde beroepen. Uit de rechtsgeleerde
literatuur en de jurisprudentie kan worden afgeleid dat kerkelijke en geestelijke
ambten het karakter van beroep in de zin van artikel 28 Sr kunnen dragen.
Het is aan de rechter om hieraan invulling te geven, toegespitst op het concrete
geval dat voorligt. Uit de mij thans beschikbare gegevens blijkt dat het tot
nu toe één keer is voorgekomen dat iemand bij veroordeling voor
een zedenmisdrijf door de rechter uit zijn geestelijk ambt werd ontzet.
8
In aanmerking genomen de antwoorden op bovenstaande vragen zie ik daar
op dit moment geen aanleiding toe.
9
Artikel 249 Sr. ziet op situaties waarin sprake is van een ongelijkwaardige
situatie, waarin de afhankelijke partij extra bescherming geniet. Misbruik
in het kader van pastorale zorg kan daar in voorkomende gevallen onder vallen,
doch dit is aan de rechter ter beoordeling.
XNoot
1 Zembla, 21 juni 2009.