1 t/m 5
Navraag heeft mij geleerd dat de aangedragen casus een incident betreft
en geen probleem in algemene zin, waarop actie mijnerzijds noodzakelijk zou
zijn. Wel verdient een dergelijk incident zorgvuldige aandacht, gelet op de
verstrekkende gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor betrokkene.
Volgens opgave van het UWV blijkt dat in 90% van de gevallen waarin
een negatieve beslissing op een WIA-aanvraag volgt, wel sprake is van een
recht op een WW-uitkering. Ingeval er ook geen recht op WW bestaat, is een
WWB-aanvraag bij de gemeente mogelijk. Mij zijn, behoudens dit incident, geen
signalen bekend waaruit zou blijken dat bijstand wordt misgelopen, indien
het UWV negatief beslist op een WIA-aanvraag en verstrekte voorschotten terugvordert.
Het UWV verleent op reguliere basis voorschotten ingeval betrokkene tijdig
een aanvraag indient voor een WIA-uitkering en het recht hierop niet binnen
de wettelijke termijn kan worden vastgesteld. In casu wordt niet afgeweken
van die praktijk.
Een WIA-voorschot kan worden aangemerkt als een passende en toereikende
voorziening wanneer de hoogte van het voorschot overeenkomt met of hoger is
dan het bedrag aan bijstand waar iemand gelet op zijn omstandigheden recht
op zou hebben.
Door het bepalen achteraf dat iemand geen recht heeft op een WIA-uitkering
vervalt de rechtsgrond voor de verstrekking van het voorschot. Omdat het verstrekte
voorschot bovendien wordt teruggevorderd is er met terugwerkende kracht in
feite geen voorliggende voorziening geweest die bijstandsverlening in de weg
zou hoeven te staan.
Het is echter aan de gemeente om in casu te beoordelen of en vanaf welk
moment er recht op bijstand bestaat.
Naar inmiddels vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, over
de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB, wordt in beginsel geen
bijstand verleend voorafgaand aan een periode waarop de melding bij het CWI
heeft plaatsgevonden dan wel, in voorkomende gevallen, de bijstandsaanvraag
is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere
omstandigheden dat rechtvaardigen en geen beletselen voor bijstandsverlening
bestaan. Van beletselen voor bijstandsverlening kan in het bijzonder sprake
zijn indien een passende en toereikende voorziening voorhanden is en/of indien
vaststaat dat betrokkene anderszins over voldoende middelen heeft beschikt
om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien zonder dat daar
aantoonbare en verifieerbare schulden tegenover staan.
Klaarblijkelijk is de gemeente tot het oordeel gekomen dat er in casu
géén sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening
met terugwerkende kracht voor de datum van de uitkeringsaanvraag rechtvaardigen.
In hoeverre de gemeente op een juiste wijze heeft gehandeld in deze, mede
gelet op bovenstaande rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, is niet
aan mij ter beoordeling. Verlening van bijstand op grond van de WWB is een
bevoegdheid én verantwoordelijkheid van gemeenten. Ingeval de gemeente
naar het oordeel van betrokkene in casu tot een ander oordeel had moeten komen,
kan bezwaar- en beroep nog uitkomst bieden.