Blad gemeenschappelijke regeling van Samenwerking De Bevelanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Samenwerking De Bevelanden | Blad gemeenschappelijke regeling 2025, 45 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Samenwerking De Bevelanden | Blad gemeenschappelijke regeling 2025, 45 | beleidsregel |
Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2024
Besluit van het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden tot vaststelling van beleidsregels voor de uitvoering van de artikelen 1 t/m 29 van de ‘Beleidsregels
Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek
van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2024’.
Het dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking de Bevelanden;
gelezen het voorstel van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg met nummer Z24.209493;
het gewenst is om nieuwe beleidsregels vast te stellen betreffende Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek.
Besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:
“Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2024”
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het Dagelijks bestuur af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, brutering, vestiging krediethypotheek en verhaal
Het Dagelijks Bestuur maakt geen gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 62, onderdeel c van de Participatiewet, om de kosten van bijstand te verhalen op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt tegenover zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.
Artikel 2a Moment van terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal
Het Dagelijks Bestuur vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz 2004 terug als belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet.
Artikel 2b Verwijtbare bedrijfsbeëindiging
Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als bedoeld in artikel 43 Bbz bij:
De lening wordt gecontinueerd tegen dezelfde condities als het bedrijfskapitaal is verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.
Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b, vordert het Dagelijks Bestuur een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het Dagelijks Bestuur de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het Dagelijks Bestuur af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING Artikel 4 Reikwijdte
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen
Artikel 5 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.
2. In principe wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.
Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:
Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Paragraaf 2.2 Afzien van terugvordering
Artikel 7 Afzien van terugvordering
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel b, ziet het Dagelijks Bestuur af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van €125,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat. Deze bepaling is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen ontstaan door het schenden van de inlichtingenplicht.
Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
de terugvordering van uitkering ontstaan is na 1 januari 2013 het gevolg is van het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht; en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht; voor zover de medewerking gericht is op volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering;
a. niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;
b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing niet nakomt; dan wel
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting
Artikel 9 Algemeen (De betalingsverplichting)
Het Dagelijks Bestuur start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ, en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het Dagelijks Bestuur indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.
Artikel 11 Betalingsregeling of Uitstel van betaling
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het Dagelijks Bestuur, indien het een vordering ontstaan door het schenden van de inlichtingenplicht betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende, indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen volledig - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm – aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.
Artikel 12 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of IOAW/IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de grondslag, per maand inclusief vakantietoeslag.
2. De aflossingsverplichting bedraagt nooit meer dan het bedrag dat voor beslag in aanmerking zou komen, zijnde de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d, eerste en tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.
Artikel 13 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op eerdergenoemde uitkeringen.
1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.
2. Na afloop van de termijn van 6 maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit naar draagkracht individueel vastgesteld, rekening houdend met het gestelde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. Indien op het moment van het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW of IOAW/IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit van aanvang af vastgesteld op het bedrag genoemd in het tweede lid.
4. In afwijking van het tweede en derde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.
Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel
Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.
Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting
Artikel 15 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting door het Dagelijks bestuur
Artikel 16 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 17 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Indien belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Indien een belanghebbende verwijtbaar de opgelegde betalingsverplichting niet nakomt dan wordt er - nadat éénmalig kosteloos een herinnering is gestuurd - een vergoeding in de kosten van een aanmaning, als bedoeld in artikel 4:113 Awb, in rekening gebracht evenals de kosten van een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:120 Awb.
HOOFDSTUK 4 KREDIETHYPOTHEEK EN PANDOVEREENKOMST Artikel 19 Recht op bijstand in de vorm van een geldlening
Indien bijstand als bedoeld in artikel 50 PW wordt verleend aan de eigenaar van een woning die door de eigenaar of zijn gezin wordt bewoond, wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek voor zover het betreft een registergoed of in de vorm van een pandovereenkomst voor zover het betreft een niet-registergoed.
Artikel 21 Aflossing eerste tien jaar
Artikel 22 Aflossing na tien jaar
Indien belanghebbende naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
De aan de geldlening verbonden voorwaarden als bedoeld in de artikelen 24 en 25 worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte dan wel de akte van pandrecht.
Bij verkoop van de woning kan het Dagelijks Bestuur wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening, eveneens onder verband van hypotheek of pandrecht, voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de in overeenstemming met het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, eerste lid onder a en tweede lid onder d van de Participatiewet bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering gebracht.
Artikel 25 Hernieuwde bijstandsverlening
Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of het laatst gevestigde pandrecht.
HOOFDSTUK 5 OVERIGE BEPALINGEN Artikel 27 Hardheidsclausule
Het Dagelijks Bestuur kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.
Artikel 28 Overeenkomstige toepassing overige vorderingen
Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op alle vorderingen die het gevolg zijn van de overige wet- en regelgeving binnen het sociaal domein, zoals die door het Dagelijks Bestuur wordt uitgevoerd, voor zover in deze wetten en regelingen terugvordering is opgenomen en niet dwingend anders is bepaald.
Artikel 29 Inwerkingtreding en Citeertitel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/bgr-2025-45.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.