Wijziging Gemeenschappelijke Regeling Historisch Centrum Limburg

Wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Historisch Centrum Limburg 2020 in verband met de implementatie van de Wet van 15 december 2021 tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enige andere wetten in verband met het versterken van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen

 

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Maastricht en Heerlen;

 

Gelet op de hoofdstukken I, II en IX van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

Besluiten: De Gemeenschappelijke regeling Historisch Centrum Limburg 2020 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I  

 

A

In artikel 4, negende lid, wordt na 'dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld,' ingevoegd 'of wiens aanwijzingstermijn op grond van het vijfde of zesde lid is geeindigd,'.

 

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding '1.' geplaatst. 2. Het eerste lid wordt vernummerd tot tweede lid. 3. Voor het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, dat luidt: 1. Het algemeen bestuur geeft de raden van de gemeenten en de Minister schriftelijk alle inlichtingen die de raden onderscheidenlijk de Minister nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

 

C Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 12a

Het dagelijks bestuur geeft de raden van de gemeenten en de Minister schriftelijk alle inlichtingen die de raden onderscheidenlijk de Minister nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

 

D Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

7. De voorzitter geeft de raden van de gemeenten en de Minister schriftelijk alle inlichtingen die de raden onderscheidenlijk de Minister nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

 

E Onder vernummering van de Hoofdstukken IX tot en met XIV tot X tot en met XV wordt een hoofdstuk ingevoegd, dat luidt:

Hoofdstuk IX. Inspraak en zienswijzen

Artikel 14a

1. Ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden kunnen via de reguliere procedures bij de colleges B&W en de raden van de gemeenten betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

2. In aanvulling op het eerste lid kan het dagelijks bestuur besluiten dat bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid met ingrijpende gevolgen een apart participatietraject wordt doorlopen.

3. Het tweede lid vindt ook toepassing wanneer ten minste twee raden van de gemeenten, respectievelijk de Minister en een gemeenteraad het dagelijks bestuur hierom verzoeken.

4. Het dagelijks bestuur informeert de colleges B&W en de Minister zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak als bedoeld in het tweede of het derde lid en de wijze waarop deze inspraak voor ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden zal worden vormgegeven.

 

Artikel 14b

1. Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden van de gemeenten en de Minister om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste twee gemeenteraden, respectievelijk de Minister en een gemeenteraad het dagelijks bestuur hierom verzoeken. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de gemeenten en de Minister hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

2. Indien het eerste lid wordt toegepast, hebben de raden van de gemeenten en de Minister twaalf weken de tijd om hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijze gegeven is, stelt het dagelijks bestuur de raden van de gemeenten en de Minister, alsmede het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

 

F

1. Het derde en vierde lid van artikel 17 komen te luiden:

3. Het dagelijks bestuur zendt het ontwerpbeleidsplan en de ontwerpmeerjarenbegroting aan het algemeen bestuur.

4. De Minister en de colleges B&W maken, binnen twee maanden na ontvangst van de in het derde lid genoemde stukken, gezamenlijk afspraken met het Historisch Centrum Limburg over te behalen resultaten voor de komende vier jaren. 2. Aan artikel 17 worden twee leden toegevoegd, die luiden:

5. Het algemeen bestuur besluit niet tot het vaststellen van het vierjarig beleidsplan en de meerjarenbegroting dan nadat de raden van de gemeenten en de Minister gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk hun zienswijzen op het concept bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen.

6. Het algemeen bestuur zendt het beleidsplan en de meerjarenbegroting ten minste dertien maanden voorafgaand aan de periode waarop deze stukken betrekking hebben, aan de Minister en de raden van de gemeenten.

 

G

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt '15 april' vervangen door '30 april'.

2. In het tweede lid wordt ten minste acht weken voor de in artikel 18a, eerste lid, bedoelde vaststelling,' vervangen door 'uiterlijk 30 april aan' en wordt na 'begroting met toelichting van' ingevoegd 'het'.

4. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

7. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de gemeenten en de Minister voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het zesde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

 

H

In artikel 18a, derde lid, wordt 'voor 1 augustus' vervangen door 'uiterlijk 15 september'.

 

I

In artikel 21, eerste en derde lid, wordt '15 april' telkens vervangen door '30 april'.

 

J

Artikel 26 komt te luiden:

1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg.

2. De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

3. Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg die niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

4. Voor de bewaring van de overgebrachte archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg wordt aangewezen de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie.

5. Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast een door het algemeen bestuur aan te wijzen archivaris.

6. De archivaris, bedoeld in het vijfde lid, brengt tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

7. Het dagelijks bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg.

 

K

In artikel 29, tweede lid, vervalt 'overeenkomstig de arbeidsvoorwaardenregeling, bedoeld in artikel 33'.

 

L

Artikel 33 vervalt.

 

M

De artikelen 34 en 35 worden vernummerd tot 33 en 34.

 

N

In artikel 34 (nieuw) komen het tweede tot en met zevende lid te luiden:

2. De Minister of het college B&W zenden het besluit tot uittreding aangetekend aan het algemeen bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van een jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de Minister en de colleges B&W unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen.

3. Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding en de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan, en legt deze vast in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan.

4. Het uittredingsplan bevat een omschrijving van de juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding.

5. Het algemeen bestuur onderzoekt met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Dit hoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

6. Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uitredingsplan vast.

7. Als uittreding door de Minister plaatsvindt onder gelijktijdige voortzetting van de financiering van het beheer van het rijksarchief, zijn het derde tot en met het zesde lid niet van toepassing op de uittreding door de Minister.

 

O

Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 35

1. De uittreedsom wordt als volgt bepaald: de uittredende deelnemer betaalt in het eerste kalenderjaar na de uittreding 100%, in het tweede jaar 80%, in het derde jaar 60%, in het vierde jaar 40% en in het vijfde jaar 20% van de bijdrage die de uittredende deelnemer in het laatste jaar van zijn deelname heeft betaald.

2. Als uittreding door de minister plaatsvindt onder gelijktijdige voortzetting van de financiering van het beheer van het rijksarchief, is het eerste lid niet van toepassing op de uittreding door de Minister.

 

P

Artikel 38 komt to luiden:

1. De werking van deze regeling zal geevalueerd worden indien de colleges B&W, respectievelijk de Minister en een college B&W hierom verzoeken. Het dagelijks bestuur zal dan een onderzoeksvoorstel aan de colleges B&W en de Minister voorleggen.

2. Het college B&W van de gemeente Maastricht maakt een volledig ondertekend exemplaar van deze regeling alsmede van besluiten tot wijziging, uittreding van, van toetreding en tot opheffing van deze regeling tijdig bekend in het door Maastricht uitgegeven Gemeenteblad.

3. Het dagelijks bestuur is belast met de registratie van de regeling overeenkomstig artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

4. De Minister maakt de wijziging van de regeling bekend in de Staatscourant.

 

Q

In artikel 39 vervalt '2020'.

 

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

 

 

Naar boven