Blad gemeenschappelijke regeling van WerkSaam Westfriesland
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| WerkSaam Westfriesland | Blad gemeenschappelijke regeling 2025, 275 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| WerkSaam Westfriesland | Blad gemeenschappelijke regeling 2025, 275 | beleidsregel |
Beleidsregel verhaal, terug- en invordering en kwijtschelding WerkSaam Westfriesland
In de praktijk komt het helaas voor dat bijstand ten onrechte wordt verleend. De wet geeft dan aan wanneer deze bijstand moet of kan worden teruggevorderd. Ook voor kwijtschelding van vorderingen geeft de wet aan wat wel en niet mag. In de gevallen waarin het wel mag, laat de wetgever ruimte om dit beleid nader in te vullen. Bij het verhalen van bijstand hebben wij zelfs volledige vrijheid. Bij verhaal van bijstand wordt gekeken of de ex-partner en/of vader of moeder kan meebetalen in de kosten van bijstand.
In deze beleidsregel vult WerkSaam de ruimte in die de wetgever ons biedt.
Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland;
gezien het advies van de cliëntenraad van WerkSaam Westfriesland van 27 januari 2025;
gelet op de artikelen 1.3 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht;
gelet op de artikelen 58 tot en met 62 van de Participatiewet;
gelet op de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAW en de IOAZ;
gelet op het beleidsplan WerkSaam Westfriesland en de handhavingsverordening WerkSaam Westfriesland;
Artikel 2. Verhaal van bijstand
De verhaalsbijdrage wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin de eerste brief over ons verhaalsonderzoek is verzonden. Als een bijdrage wordt gevraagd als bedoeld in artikel 62 onder c van de Participatiewet, kan deze worden opgelegd met ingang van de eerste dag van bijstandsverlening.
Artikel 4. Gebruik maken van bevoegdheid tot opschorting, herziening en intrekking
WerkSaam maakt gebruik van de bevoegdheid tot het opschorten van het recht op uitkering op grond van artikel 54, lid 1 van de Participatiewet en artikel 17, lid 1 van de IOAW en de IOAZ als de cliënt de voor de verlening van uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en client dit te verwijten valt, of als cliënt anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Artikel 7. Betalingsverplichting
Bij uitstroom naar arbeid kan, zo lang de arbeid voortduurt, de cliënt ervoor kiezen dat wij in de eerste 12 maanden de vordering niet incasseren. Dit geldt voor alle vorderingen. De periode waarin wij op basis van dit lid niet incasseren, telt niet mee als een periode waarin aan de betalingsverplichtingen is voldaan.
Wanneer de debiteur een inkomen boven de bijstandsnorm heeft dan wordt met de debiteur op grond van de hoogte van zijn inkomen en zijn financiële situatie een betalingsregeling getroffen. Als een betalingsregeling niet tot stand kan komen dan wordt een draagkrachtberekening gemaakt. In dat geval bedraagt de aflossingsverplichting 50% van de draagkracht.
Als betalingen worden ontvangen in het jaar waarop de vordering betrekking heeft, wordt hiervan afgeweken en worden de ontvangsten in dat jaar op de vordering die is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht geboekt.
Artikel 9. Verrekening en executie
Als verrekening niet mogelijk is omdat geen uitkering meer wordt verstrekt en er geen betalingsregeling is getroffen of als deze niet wordt nagekomen, vindt executoriaal beslag plaats overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De terugvordering van uitkering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, of met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht en nog geen 10 jaar is verstreken.
Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van 13 februari 2025
De voorzitter,
Y.W. Nijsingh
De directeur,
D.G.H. Gelinck
Met deze beleidsregel geven wij invulling aan onze bevoegdheden op het gebied van:
- opschorting, intrekking en herziening van het recht op bijstand;
- terug- en invordering van ten onrechte verstrekte bijstand en van geldleningen;
- terugvordering van ten onrechte verstrekte loonkostensubsidie; en
- kwijtschelding van vorderingen.
Wanneer teveel bijstand is verstrekt als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, dan moet deze in beginsel altijd verplicht worden teruggevorderd op grond van de wet. Onze beleidsvrijheid is in die gevallen beperkt. Anders is dit wanneer als gevolg van andere redenen teveel bijstand is verleend. Dan is op grond van de wet juist sprake van een grote mate van beleidsvrijheid. Deze wordt door ons ingevuld via deze beleidsregel. Omdat bij besluitvorming in deze gevallen sprake is van een discretionaire bevoegdheid, moet daarbij altijd een zorgvuldige en individuele belangenafweging plaatsvinden. In de recente rechtspraak heeft dit een steeds grotere betekenis gekregen. Bij deze belangenafweging kunnen de volgende overwegingen worden gemaakt:
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Dit artikel heeft geen nadere uitleg nodig.
Artikel 2. Toepassen verhaalsbevoegdheid
In lid 1 geven wij aan gebruik te maken van de bevoegdheid om bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige ex-partner of ouder. Wij maken gebruik van deze bevoegdheid omdat hiermee de uitgaven voor de bijstand zo laag mogelijk worden gehouden. Daarnaast zou ‘niet verhalen’ een onrechtvaardigheid betekenen ten opzichte van de personen die wel op een correcte manier de verplichtingen naar elkaar of naar de kinderen hebben geregeld, na een verbreking van de relatie.
Op grond van artikel 55 van de Participatiewet kunnen wij ook aan de uitkeringsgerechtigde de verplichting opleggen om een alimentatie te vorderen. De uitkeringsgerechtigde is namelijk verplicht om zelf zoveel mogelijk inkomen te verwerven. In lid 2 is aangegeven dat we ook hiervan gebruik maken. Zolang een procedure tegen de voormalige partner of vader van de kinderen, om een alimentatie te vragen nog loopt of als deze niet mogelijk of wenselijk is, gebruikt WerkSaam (tijdelijk) de verhaalsbevoegdheid.
Om de verhaalsbijdrage te kunnen bepalen, moet eerst de draagkracht van de onderhoudsplichtige worden berekend. Hiervoor worden de normen van de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (de Tremanormen) gehanteerd. Deze normen hanteren rechters ook bij het vaststellen van alimentatie. De Tremanormen helpen rechters om de hoogte te bepalen omdat dit niet in de wet staat genoemd.
In lid 5 is bepaald dat de verhaalsbijdrage wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin de eerste aanschrijving van de onderhoudsplichtige plaatsvindt. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarbij verhaal wordt gepleegd op de ouders van 18-, 19- en 20-jarigen aan wie aanvullende bijzondere bijstand wordt verstrekt voor levensonderhoud. In deze gevallen is het wenselijk om vanaf de eerste dag van de bijstandsverlening te kunnen verhalen.
Net als dit gaat bij alimentatie, verhogen wij een verhaalsbijdrage die door een rechter is vastgesteld, ieder jaar met het zogenaamde indexeringspercentage. Dit is benoemd in lid 6.
Eens per jaar of 2 jaar vinden er heronderzoeken plaats om te zien of de vastgestelde verhaalsbijdrage nog in verhouding is met de draagkracht van een onderhoudsplichtige. Er wordt dan beoordeeld of de verhaalsbijdrage moet worden aangepast. Bij een verhoging lager dan € 25,- per maand, blijft de oude bijdrage gehandhaafd. Tussentijds is een wijziging van de verhaalsbijdrage altijd mogelijk, als de onderhoudsplichtige hierom vraagt en met bewijzen aantoont dat zijn situatie is gewijzigd.
In lid 8 is bepaald dat we een verzoekschriftprocedure instellen bij de rechtbank, als de onderhoudsplichtige de verhaalsbijdrage niet betaalt.
Lid 9 gaat over situaties waarbij de rechtbank een alimentatie heeft opgelegd en de onderhoudsplichtige deze niet betaalt. Wij kunnen dan zonder te procederen loonbeslag leggen of een deurwaarder inschakelen.
Artikel 3. Afzien van verhaal van bijstand
Gebruik maken van de verhaalsbevoegdheid betekent niet dat WerkSaam altijd tot verhaal overgaat. WerkSaam kan vanwege dringende redenen ten aanzien van de onderhoudsplichtige ervoor kiezen om van (verder) verhaal af te zien. Hieraan kan worden gedacht als sprake is van ernstige bedreiging of ernstige mishandeling.
Ook wanneer het verhaal onredelijk of niet rechtvaardig is door het gedrag van de cliënt, kan worden afgezien van verhaal. Het is bijvoorbeeld niet redelijk om bijstand te verhalen als de cliënt niet of onvoldoende meewerkt aan een re-integratietraject en hierdoor langer in de bijstand zit.
Tot slot kan worden afgezien van verhaal als de onderhoudsplichtige in een schuldsanerings-regeling zit. Als de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering (WSNP) bestaat overigens de mogelijkheid om de rechter te vragen bij de vaststelling van de financiële ruimte rekening te houden met de lopende alimentatie- of andere onderhoudsverplichtingen. Houdt de rechter hier geen rekening mee, dan kan de bijdrage op nihil worden vastgesteld voor de duur van de schuldsanering. Ook als de onderhoudsplichtige met het inkomen onder 95% van de bijstandsnorm komt, kan verhaal achterwege blijven. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij onderhoudsplichtigen met een (zeer) laag inkomen, waarvan een minimale bijdrage (van € 25,- per kind per maand) wordt gevraagd.
Artikel 4. Gebruik maken van bevoegdheid tot opschorting, herziening en intrekking
Soms moet een terugvorderingsbesluit worden voorafgegaan door een herziening of een intrekking van het recht op uitkering. Er is dan sprake van een onzelfstandig terugvorderingsbesluit. Dit is geregeld in artikel 54, lid 3, van de Participatiewet en artikel 17, lid 3, van de IOAW en IOAZ. De wetgever heeft bewust een onderscheid gemaakt tussen situaties die zijn ontstaan doordat de inlichtingenplicht niet (goed) is nagekomen en die door andere redenen zijn ontstaan. In de gevallen dat sprake is van een schending van de inlichtingenplicht zijn wij verplicht om het recht op uitkering te herzien of in te trekken. Als om een andere reden minder of geen recht op uitkering bestaat, zijn wij bevoegd om te herzien of in te trekken. In dit artikel geven wij aan dat we hier in beginsel altijd toe overgaan.
In situaties waarin het nodig is om eerst nader onderzoek te doen voordat kan worden besloten tot een herziening of intrekking, of waarin onvoldoende duidelijk is of recht op uitkering bestaat, kan het recht op uitkering worden opgeschort. Dit is geregeld in artikel 54, lid 1, van de Participatiewet en artikel 17, lid 1, van de IOAW en IOAZ. In de situaties waarin dit nodig is, zal WerkSaam gebruik maken van de bevoegdheid om het recht op uitkering op te schorten. Als de cliënt in dit geval het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, dan maken wij gebruik van de bevoegdheid om het recht op uitkering in te trekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Omdat het opschorten, herzien en intrekken van het recht op uitkering op grond van dit artikel een discretionaire bevoegdheid betreft, moeten wij hierbij een belangenafweging maken.
Artikel 5. Gebruik maken van bevoegdheid tot terugvordering uitkering
In de Participatiewet is terugvordering opgenomen in de artikelen 58, 59 en 60. Voor de IOAW en IOAZ gelden de artikelen 25 tot en met 30. Net als bij herziening en intrekking (zie artikel 4) heeft de wetgever bewust een onderscheid gemaakt tussen vorderingen die zijn ontstaan doordat de inlichtingenplicht niet (goed) is nagekomen en vorderingen die door een andere reden zijn ontstaan. In de gevallen dat de vordering is ontstaan door een schending van de inlichtingenplicht, zijn wij op grond van de wet verplicht om de teveel betaalde uitkering terug te vorderen.
Als de vordering om een andere reden is ontstaan, zijn wij op grond van de wet bevoegd om terug te vorderen. In dit artikel geven wij aan dat we in beginsel altijd tot terugvordering overgaan. Omdat dit een discretionaire bevoegdheid betreft, moeten wij hierbij een belangenafweging maken.
In lid 3 is bepaald dat het afzien van terugvordering mogelijk is bij een benadeling die niet is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarbij de uitvoeringskosten van het incasseren van de vordering, niet in verhouding staan tot de opbrengst daarvan.
Artikel 5a. Gebruik maken van bevoegdheid tot terugvordering loonkostensubsidie
De juridische basis voor het verstrekken van loonkostensubsidie ligt in de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) en in de Participatiewet. Het doel van loonkostensubsidie is om werkgevers te stimuleren om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen. Hierdoor kunnen werkgevers een deel van de loonkosten vergoed krijgen, afhankelijk van de arbeidsproductiviteit van de werknemer.
Ook loonkostensubsidie kan soms ten onrechte (onverschuldigd) worden betaald. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt dan een algemeen kader voor de terugvordering van deze onverschuldigd betaalde bedragen door het bestuursorgaan. Dit is een bevoegdheid. In dit artikel geven wij aan dat wij in beginsel altijd tot terugvordering overgaan.
Omdat het terugvorderen van loonkostensubsidie een discretionaire bevoegdheid betreft, moeten wij hierbij altijd een belangenafweging maken.
Artikel 6. Brutering van de vordering
Bijstand wordt netto uitgekeerd. WerkSaam draagt hier loonbelasting en premies
volksverzekeringen en Zorgverzekeringswet over af aan de belastingdienst. WerkSaam kan op grond van de wet bijstand bruto terugvorderen. Dit is geregeld in artikel 58, lid 5, van de Participatiewet en artikel 25, lid 4, van de IOAW en IOAZ. De hoogte van het bruto terugvorderingsbedrag wordt berekend aan de hand van de verstrekte netto bijstand plus de afgedragen loonbelasting en premies. WerkSaam kiest ervoor om bij vorderingen waarbij de inlichtingenplicht is geschonden, de ten onrechte verstrekte bijstand bruto terug te vorderen. Bij terugvordering in het lopende jaar heeft de cliënt of debiteur er baat bij om over de bruteringsmethode te worden geïnformeerd. Hierdoor heeft hij immers nog de keuze en een financieel voordeel als hij nog in het jaar waarin teruggevorderd wordt, de gehele vordering aflost.
Brutering van een vordering is een discretionaire bevoegdheid van het uitvoerende orgaan. Dat betekent dat wij hiervoor een belangenafweging moeten maken. Dit is gebaseerd op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2020:2689). Bij de belangenafweging kijken we onder meer of de gedraging uitsluitend te wijten is aan cliënt en of wij tijdig hebben gereageerd op het signaal en tijdig een terugvorderingsbesluit hebben genomen.
Omdat de ‘uitwisseling’ van uitkeringen met het UWV op basis van bruto uitkeringen gaat, wordt in deze gevallen ook bij vorderingen die niet zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht, de bruto uitkering gedeclareerd.
Artikel 7. Betalings verplichting
In het terugvorderingsbesluit noemen wij de termijn van 6 weken waarbinnen de ten onrechte ontvangen uitkering moet worden terugbetaald. Als de debiteur de vordering niet ineens kan betalen, kan hij binnen 2 weken een betalingsregeling treffen.
Betaalt de debiteur niet binnen 6 weken of komt hij/zij een betalingsregeling niet na, dan treedt het executietraject in werking. Er wordt dan eerst een aanmaning verstuurd, daarna een dwangbevel en vervolgens wordt de vordering geëxecuteerd (beslaglegging).
Omdat we uitstroom naar werk willen stimuleren en dit niet willen laten belemmeren door het regelen van schuldenproblemen, bieden we cliënten de mogelijkheid om bij uitstroom naar arbeid, de incasso te bevriezen gedurende maximaal een jaar. Dit is geregeld in lid 4 van dit artikel. Dit geldt voor alle vorderingen, dus ook voor de vorderingen die op grond van artikel 58, lid 1 van de Participatiewet zijn ontstaan. De cliënt hoeft zich gedurende dit jaar geen zorgen te maken over hoe de vordering bij WerkSaam moet worden voldaan. Hierdoor krijgt de cliënt een adempauze waarin hij/zij kan wennen aan de gewijzigde financiële situatie. Denk aan mogelijke terugval in toeslagen en andere inkomensafhankelijke ondersteuning. Na dit jaar gaan wij ervan uit dat cliënt zaken op orde heeft, dat er stabiliteit is ontstaan in de nieuwe financiële situatie en dat er gelegenheid zou moeten zijn om tot een redelijke terugbetalingsafspraak te komen. De periode waarin wij hierdoor niet incasseren, telt niet mee als een periode waarin aan de betalingsverplichtingen is voldaan, bij de beoordeling van een eventueel recht op kwijtschelding.
Onder uitstroom naar werk beschouwen wij ook het starten als zelfstandige. Ongeacht of dit met of zonder financiële ondersteuning is (denk bijvoorbeeld aan ondersteuning via het Bbz 2004).
WerkSaam hanteert een aantal uitgangspunten bij het vaststellen van de aflossingscapaciteit. In lid 2 is bepaald dat bij cliënten maandelijks een bedrag gelijk aan 5% van de geldende bijstandsnorm wordt ingehouden op de uitkering. Hiervoor is aangesloten bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, die op 1 januari 2021 geldt. Deze verrekening met de uitkering is gebaseerd op artikel 60, lid 3 en 4, van de Participatiewet en artikel 28, lid 2 en 3, van de IOAW en IOAZ.
Het uitgangspunt bij niet-uitkeringsgerechtigden is dat iedereen in staat moet zijn om een minimuminkomen te verwerven. De minimale aflossingscapaciteit is daarom gelijk aan 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. In lid 3 is bepaald dat bij geschillen over de hoogte van het aflossingsbedrag, bij debiteuren met een inkomen boven bijstandsniveau, er een draagkrachtberekening wordt gemaakt en dat in dat geval 50% van de draagkracht wordt aangewend voor de aflossing. Onder draagkracht wordt verstaan het inkomen van de debiteur boven de voor hem of haar geldende bijstandsnorm.
Het vastgestelde aflossingsbedrag geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Na een
schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de debiteur kan de hoogte van de aflossing verlaagd worden. Dit is alleen mogelijk als het inkomen/draagkracht daar aanleiding toe geeft. Bij dit verzoek wordt dezelfde procedure gevolgd als bij een heronderzoek. Bij een heronderzoek wordt ook gekeken of het aflossingsbedrag nog in overeenstemming is met de persoonlijke en financiële omstandigheden van de debiteur.
In lid 5 is een volgorde bepaald waarin ontvangsten worden geboekt, als er meerdere vorderingen zijn. Er wordt eerst geboekt op de boete, omdat dit een concurrente en geen preferente vordering is. Een preferente vordering gaat bij beslaglegging voor op een concurrente vordering. De terugvordering is wel een preferente vordering. Als nog betalingen worden ontvangen in het jaar waarop de terugvordering betrekking heeft, wordt tijdelijk van deze volgorde afgeweken en wordt eerst op de vordering die is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht geboekt. De reden hiervan is dat de belanghebbende hiermee kan voorkomen dat de vordering wordt gebruteerd.
Artikel 9. Verrekening en executie
Als de cliënt van wie uitkering is teruggevorderd een uitkering van WerkSaam ontvangt, bestaat soms een verplichting en soms een bevoegdheid om deze vordering te verrekenen met die uitkering.
Net als bij terugvordering en bij intrekking/herziening heeft de wetgever onderscheid gemaakt tussen situaties die zijn ontstaan doordat de inlichtingenplicht is geschonden en die door een andere reden zijn ontstaan. In de gevallen dat sprake is van een schending van de inlichtingenplicht zijn wij verplicht om de vordering (en eventuele boete) te verrekenen met een eventuele uitkering. Als om een andere reden minder of geen recht op uitkering bestaat, zijn wij bevoegd om de vordering te verrekenen met de uitkering. In dit artikel geven wij aan dat we hier in beginsel altijd toe overgaan.
Als een mogelijkheid om te verrekenen ontbreekt en de debiteur weigert mee te werken aan een minnelijke regeling, gaan wij over tot executie van de vordering. Dit betekent dat er beslag op het loon of de uitkering wordt gelegd. Ook kan een deurwaarder worden ingeschakeld. De inning wordt overgedragen aan de deurwaarder als WerkSaam zelf geen mogelijkheden heeft om een vordering te innen.
In lid 3 tot en met 5 zijn bepalingen opgenomen over het verrekenen van vorderingen met een toegekende uitstroompremie. Omdat de uitstroompremie een re-integratievoorziening is met als doel de cliënt te stimuleren aan het werk te gaan en te blijven, achten we het niet redelijk om deze altijd te verrekenen. We laten dit afhangen van de bereidheid van de cliënt om zijn verplichtingen naar ons (lees: betaling van schulden) na te komen. Als de cliënt hier geen of slecht invulling aan geeft, acht wij het redelijk om zonder toestemming van de cliënt de uitstroompremie te verrekenen met onze vordering. Als de cliënt wel zijn verplichtingen nakomt, zal verrekening alleen plaatsvinden met instemming van de cliënt.
Artikel 10. Invorderingskosten en rente
Op het moment dat de debiteur niet tijdig (binnen 6 weken) aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een aanmaning verzonden met het verzoek de achterstand binnen 14 dagen alsnog te voldoen. Dit gebeurt op grond van artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als hij/zij na deze aanmaning nog steeds niet aan zijn/haar betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel verzonden (volgens art. 4.119 en 4.120 Awb) en wordt het executietraject gestart. Op grond van de Awb mogen wij voor het sturen van de aanmaning en het dwangbevel een vergoeding (invorderingskosten) in rekening brengen die bij de hoofdsom geteld kunnen worden. WerkSaam kiest ervoor om alleen bij loonbeslag het betreffende tarief in rekening te brengen. Overige invorderingskosten brengt WerkSaam niet in rekening, dit vanuit administratieve overwegingen.
Door de cliënt of de debiteur kan een kwijtscheldingsverzoek worden ingediend waarin wordt verzocht om van verdere terugvordering van de nog openstaande schuld(en) af te zien. In dit artikel is aangegeven wanneer aan zo’n verzoek kan worden tegemoet gekomen. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht en vorderingen die door een andere reden zijn ontstaan. Bij de beoordeling spelen ook de hoogte van de restvordering en of aan de opgelegde betalingsverplichtingen is voldaan, een rol.
Als het kwijtscheldingsverzoek betrekking heeft op een openstaande schuld in het kader van verhaal/onderhoudsplicht, wordt de vordering gelijkgesteld aan een vordering die niet is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht.
Als er meer dan één vordering bestaat, wordt elke vordering afzonderlijk beoordeeld met betrekking tot de vraag of kwijtschelding mogelijk is, dan wel tot afkoop kan worden overgegaan.
In lid 1 wordt verwezen naar het artikel in de wet dat gaat over kwijtschelding. In dit artikel is wel een termijn genoemd voor vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht (10 jaar), maar niet voor vorderingen die door een andere reden zijn ontstaan. WerkSaam heeft hiervoor de termijn bepaald op 3 jaar.
In lid 2 is bepaald dat het afzien van (verdere) invordering van vorderingen die niet zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht mogelijk is. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarbij de uitvoeringskosten van het incasseren van de resterende vordering, niet in verhouding staat tot de opbrengst hiervan. Dit betekent niet dat wanneer door ontvangsten het saldo van de vordering onder het grensbedrag komt, we het restant van de vordering automatisch kwijtschelden. Dan is het uitgangspunt dat we dit volledig invorderen.
Door in lid 3 op te nemen dat niet met terugwerkende kracht kwijtschelding kan worden verleend, wordt voorkomen dat reeds betaalde aflossingsbedragen moeten worden terugbetaald. De kwijtschelding vindt dus maximaal plaats voor het bedrag dat op het moment van besluitvorming nog openstaat.
In lid 4 is aangegeven dat bestuurlijke boetes en vorderingen die gedekt zijn door een krediethypotheek of pandrecht, niet voor kwijtschelding in aanmerking komen.
In lid 5 wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid om bij uitzichtloze schuldensituaties of situaties waarbij de schuldenlast een terugkeer op de arbeidsmarkt bemoeilijkt, een schuldregeling tot stand te brengen. Een schuldregeling is ook mogelijk tijdens de periode van 3 jaar (geen schending) of 10 jaar (schending) als bedoeld in lid 1.
In lid 6 worden een aantal vorderingen van een schuldregeling uitgesloten. Hierbij moet worden opgemerkt dat de wetgever vanaf 1 januari 2017 de mogelijkheid om boetes kwijt te schelden heeft versoepeld. In artikel 18a, lid 13, van de Participatiewet is opgenomen dat als er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld en geen recidive heeft plaatsgevonden binnen een jaar nadat de boete is opgelegd, er kan worden meegewerkt aan een schuldregeling. Daarnaast heeft de wetgever vanaf november 2021 ook de mogelijkheid om vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht kwijt te schelden, versoepeld. In artikel 60c van de Participatiewet is opgenomen dat als er geen sprake is geweest van het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, er kan worden meegewerkt aan een schuldregeling. Lid 6 van dit artikel is hierop aangepast.
Daarnaast is het in situaties die de wet uitsluit soms toch wenselijk om aan een schuldregeling mee te werken. Lid 7 voorziet hierin. Hierin is bepaald dat toch medewerking kan worden verleend aan een (buitengerechtelijke) schuldregeling, om zo een regeling met alle schuldeisers mogelijk te maken. De terugbetaling van onze vordering ‘loopt dan mee’ in de betreffende regeling. Het kwijtschelden van de resterende vordering bij WerkSaam is dan echter niet mogelijk. Zie ook wat de staatssecretaris hierover schrijft in de kamerbrief van 30 april 2015.
Lid 8 en lid 9 behoeven geen nadere uitleg.
In lid 10 is geregeld dat wanneer een cliënt leenbijstand in de vorm van bijzondere bijstand heeft ontvangen en gedurende een periode van 36 maanden het voor hem/haar maximale bedrag heeft afgelost, het restant van de lening kan worden kwijtgescholden. Na het verstrijken van deze periode is kwijtschelding ook mogelijk, als cliënt 60% van de lening heeft afgelost.
Het kan voorkomen dat de lening aan 2 partners is verstrekt, maar (bijvoorbeeld na een echtscheiding) van de beide partners afzonderlijk wordt geïncasseerd. Dan is het mogelijk dat één van de partners voor kwijtschelding in aanmerking komt, maar de andere nog niet.
Omdat de andere partner ook hoofdelijk aansprakelijk is voor terugbetaling van de lening, kunnen we dan (formeel) niet tot kwijtschelding van de lening overgaan. Wel kunnen we dan besluiten dat de partner/debiteur die aan de verplichtingen heeft voldaan, niet langer hoeft af te lossen op de geldlening en dat hij/zij hiervan dus wordt vrijgesteld.
Tot slot achten we het wenselijk om bij duurzame uitstroom naar arbeid (voor deze regeling betekent dat langer dan 12 maanden), in een aantal gevallen in het geheel van incasso te kunnen afzien bij vorderingen die niet zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht. In lid 11 zijn daarom de situaties benoemd waarbij het mogelijk is om kwijtschelding te kunnen verlenen na 12 maanden uitstroom naar arbeid. Naast een aantal duidelijk afgebakende groepen (sub a. en sub b.) waarvoor op voorhand duidelijke regels mogelijk zijn, is dit voor andere groepen vorderingen veel lastiger door de veelheid aan varianten die daarbij mogelijk zijn. Op voorhand worden de vorderingen op grond van artikel 58, lid 2, onder b, c, d en f, met een saldo hoger dan € 250,- dus uitgesloten van kwijtschelding op grond van dit lid. Maar in een situatie waarin het verlenen van kwijtschelding niet onredelijk wordt geacht en dit niet in strijd is met het complementaire karakter van de wet, is ook daar ook ruimte voor gegeven. Een situaties waarbij kwijtschelding in strijd wordt geacht met het complementaire karakter van de wet, is bijvoorbeeld een terugvordering die is ontstaan (of nog steeds bestaat), door het niet direct terugbetalen van een dubbel inkomen (denk bijvoorbeeld aan een UWV-uitkering of een transitievergoeding die met terugwerkende kracht is betaald). Of een terugvordering die is ontstaan (of nog steeds bestaat), door het niet direct terugbetalen van het teruggevorderde deel van een ontvangen erfenis.
Ook hier geldt dat wanneer is besloten niet tot kwijtschelding over te gaan, en door ontvangsten het saldo van de vordering onder het grensbedrag komt, we voor het restant van de vordering niet alsnog kwijtschelding verlenen. Dan is het uitgangspunt dat we dit volledig invorderen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/bgr-2025-275.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.