14. Artikel 14. Tenuitvoerlegging van het dwangbevel
Artikel 14 van de wet gaat over de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
In aansluiting op artikel 4:116 van de Awb en artikel 14 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- •
de algemene regels over tenuitvoerlegging;
- •
beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn;
- •
beslag op onroerende zaken;
- •
- •
14.1 Tenuitvoerlegging algemeen
Het dwangbevel levert een executoriale titel op. Na betekening aan de belastingschuldige, kan de belastingdeurwaarder het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen (zie artikel 14, eerste lid van de wet).
Als het dwangbevel per post is betekend moet de belastingdeurwaarder een hernieuwd bevel tot betaling betekenen, voordat hij tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaat (artikel 14, tweede lid van de wet).
Als de betekening van het hernieuwd bevel tot betaling plaatsvindt conform artikel 47 Rv, dat wil zeggen door achterlating van het bevel in een gesloten envelop of door terpostbezorging van het bevel, gaat de belastingdeurwaarder pas na twee dagen na betekening van het hernieuwde betalingsbevel over tot tenuitvoerlegging.
In de overige gevallen kan de belastingdeurwaarder onmiddellijk tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaan. Betekening van een hernieuwd bevel tot betaling hoeft overigens niet plaats te vinden als het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de wet, terstond ten uitvoer kan worden gelegd (artikel 14, derde lid van de wet).
14.1.1 Keuze van invorderingsmaatregelen
Vervallen
14.1.2 Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen tegen dezelfde belastingschuldige gebeurt zoveel mogelijk tegelijkertijd. Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden. Ook wordt de nodige soepelheid betracht. Dit brengt met zich mee dat de formeel voorgeschreven handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk of tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de belastingschuldige op te nemen.
In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot beslaglegging overgaat of deze onderbreekt of beëindigt, als hij vermoedt dat de Ontvanger de beslagopdracht niet zou hebben gegeven als alle omstandigheden bekend waren geweest.
Dit geldt ook als de belastingschuldige aantoont dat de betaling inmiddels heeft plaatsgevonden of dat een verzoek om uitstel van betaling of kwijtschelding, dan wel een verzoekschrift als genoemd in artikel 25.1 of artikel 26.1 van deze leidraad, en de beslagopdracht elkaar hebben gekruist.
Als het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag, wordt onverwijld tot uitwinning van de goederen waarop beslag is gelegd, overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag. Voorwaarde is dan wel dat met de afdoening - gelet op de omstandigheden - naar het oordeel van de Ontvanger akkoord kan worden gegaan. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet passen in het in deze leidraad geformuleerde beleid.
14.1.3 Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden
Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat de belastingdeurwaarder pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 4:185 BW, is verstreken tenzij hiermee de belangen van de staat worden geschaad. Hierbij is het niet van belang of de erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
14.1.4 Volgorde van uitwinning bij beslag
Als de Ontvanger naast zaken van de belastingschuldige, ook zaken in beslag heeft genomen waar derden rechten op hebben, dan wint hij die zaken uit in de volgorde:
- 1.
zaken van belastingschuldige zelf;
- 2.
zaken waar anderen dan de belastingschuldige een beperkt recht op hebben;
- 3.
zaken die eigendom zijn van derden.
De Ontvanger hoeft deze volgorde niet in acht te nemen als op voorhand duidelijk is dat:
- •
de hoogte van de belastingschuld aantasting van de rechten van derden onvermijdelijk maakt of;
- •
het belang van de invordering zich hiertegen verzet.
14.1.5 Verhaal op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde zaken
Voordat verhaal wordt gezocht op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde zaken, of op goederen verkregen onder de ontbindende voorwaarde van overlijden waarbij zich een opschortende voorwaarde ten gunste van een verwachter aansluit, licht de Ontvanger andere belanghebbenden dan de erfgenamen van de belastingschuldige zoveel mogelijk in over zijn voornemen.
14.1.6 Beslaglegging voor vordering van derden
Als de Ontvanger voor een belastingschuld beslag heeft gelegd, gaat hij ook over tot beslaglegging voor vorderingen van derden met gelijke preferentie, waarvan de invordering aan hem is opgedragen, ongeacht de executiewaarde van de inbeslaggenomen zaken.
14.1.7 Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden
De Ontvanger kan een beschikking afgegeven, die inhoudt dat voor een openstaande belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden getroffen wanneer alsnog een bepaald bedrag wordt voldaan dan wel dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan.
De Ontvanger heft de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald of aan die voorwaarden is voldaan.
14.1.8 Opheffing beslag tegen betaling door een derde
Als de Ontvanger van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing van het beslag, dan kan de Ontvanger hieraan zijn medewerking verlenen als ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1.
Het aangeboden geldbedrag komt niet direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige;
- 2.
Het aangeboden geldbedrag is aanzienlijk hoger dan de opbrengst die naar verwachting zou zijn verkregen bij een executie;
- 3.
De belangen van de deelnemers van SVHW worden niet geschaad.
De Ontvanger houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde belangen van andere schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal zoeken, en hij kan aan zijn medewerking nadere voorwaarden verbinden.
14.1.9 Opschorten van de executie
De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van beslag een verkoopdatum vast. Op deze datum vindt de openbare verkoop plaats, tenzij de Ontvanger ervan overtuigd is dat betaling van de belastingschuld alsnog op zeer korte termijn zal plaatsvinden. In dat geval kan de Ontvanger besluiten de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal) maximaal vier maanden na de datum waarop het beslag is gelegd.
Als sprake is van beslag op roerende zaken, dan deelt de belastingdeurwaarder de nieuwe verkoopdatum bij exploot aan de belastingschuldige mee, tenzij deze nieuwe datum op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de Ontvanger en de belastingschuldige is verschoven. Het opschorten van de verkoopdatum houdt op zich geen uitstel van betaling in, in de zin van artikel 25 van de wet.
14.1.10 Onderhandse verkoop Vervallen
14.1.11 Samenloop opheffing beslag en onderhandse verkoop
Vervallen
14.1.12 Strafrechtelijk beslag
Als op een inbeslaggenomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 Sv rust - dat wil zeggen niet zijnde een beslag in het kader van een ontnemingsmaatregel - dan wordt het beslag dat de belastingdeurwaarder heeft gelegd pas vervolgd nadat het strafrechtelijke beslag is opgeheven.
Zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt, kan het fiscale beslag blijven liggen.
14.1.13 Invordering en ontnemingswetgeving
SVHW belemmert zo min mogelijk de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen.
In geval van samenloop van de strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen en het nemen van invorderingsmaatregelen tot verhaal van een belastingschuld, treedt de Ontvanger terughoudend op. Dit houdt in dat de Ontvanger in beginsel niet direct overgaat tot uitwinning van een reeds gelegd beslag tenzij hiermee de belangen van SVHW worden geschaad.
14.2 Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn 14.2.1 Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken
Als de belastingdeurwaarder op het woonadres van de belastingschuldige niemand thuis treft en beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden met gebruikmaking van artikel 444 Rv, dan blijft deze wijze van tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege.
De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving achter met vermelding van dag en uur waarop hij zich weer op het woonadres zal vervoegen.
Deze handeling blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig hierop laat aankomen, dan wel van deze handelwijze misbruik wordt gemaakt of op andere wijze het belang van de invordering zich tegen deze handelwijze verzet.
14.2.2 Domiciliekeuze en beslag roerende zaken
Als het beslag wordt gelegd door een belastingdeurwaarder van een ander Waterschap dan het kantoor waar bij de betekening van het dwangbevel domicilie is gekozen, dan wordt in het beslagexploot tevens domicilie gekozen ten kantore van SVHW waar de belastingdeurwaarder die het beslag legt zijn standplaats heeft.
14.2.3 Aanbod van betaling en beslag roerende zaken
Als de belastingschuldige ter voorkoming van beslaglegging aan de belastingdeurwaarder aanbiedt om ter plekke te betalen, aanvaardt de deurwaarder deze betaling.
Van de betaling wordt een kwitantie opgemaakt, waarvan een afschrift aan de belastingschuldige wordt gelaten.
14.2.4 Omvang van het beslag op roerende zaken
- 1.
Het beslag wordt gelegd op zoveel zaken als, naar het oordeel van de belastingdeurwaarder, in elk geval nodig is voor dekking van de openstaande schuld inclusief rente en kosten.
- 2.
Gezien het bepaalde in artikel 441, derde lid, Rv, wordt geen beslag gelegd op zaken indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken aanmerkelijk minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie. De belastingdeurwaarder kan wel beslag leggen op deze zaken als de belastingschuldige door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. Daarvan is sprake als het aannemelijk is dat het onbetaald blijven van de belastingschulden waarvoor beslag wordt gelegd, te wijten is aan onwil van de belastingschuldige of als het aannemelijk is dat door de executoriale verkoop van de betreffende zaken kan worden voorkomen dat belastingschulden verder oplopen.’
14.2.5 Beslag op roerende zaken van derden
N.v.t. voor SVHW
14.2.6 Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken
Als een derde bij de belastingdeurwaarder bezwaar maakt tegen de inbeslagname van bepaalde roerende zaken waarvan hij de eigendom claimt, wijst de belastingdeurwaarder op de mogelijkheid een beroepschrift in te dienen bij het dagelijks bestuur op grond van artikel 22, eerste lid van de wet en eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 of artikel 435 Rv.
Als aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en vaststaat dat de Ontvanger zijn verhaalsrecht niet kan effectueren, blijft inbeslagname achterwege.
14.2.7 Voldoening zekerheidsschuld door Ontvanger en beslag roerende zaken
De Ontvanger kan het restant van de schuld van belastingschuldige aan een derde op grond van artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening met de belastingschuldige, als de belastingdeurwaarder de volgende zaken aantreft:
- •
zaken die niet onder het bodemrecht vallen en;
- •
strekken tot zekerheid voor de voldoening van een schuld die de belastingschuldige aan de derde heeft (bijvoorbeeld huurkoop, eigendomsvoorbehoud) en;
- •
waarop de Ontvanger zich na voldoening van die schuld zou kunnen verhalen.
De Ontvanger maakt van deze mogelijkheid slechts gebruik als de executiewaarde van de desbetreffende zaken beduidend hoger is dan het restant van de schuld. Dit geldt ook als het gaat om zaken van de belastingschuldige die bij een derde in beslag zijn genomen en waarop deze derde een retentierecht heeft.
14.2.8 Beslag roerende zaken bij derden
Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden, verhaalt de belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door het leggen van een beslag op roerende zaken.
De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden leggen als:
- •
de derde geen medewerking verleent aan het leggen van een beslag roerende zaken;
- •
het voor de belastingdeurwaarder feitelijk onmogelijk is om de zaken zelf te zien, dan wel te inventariseren;
- •
de derde een beroep doet als bedoeld in artikel 461d Rv, voordat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten.
Als de derde een dergelijk beroep doet nadat het exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten, legt de belastingdeurwaarder geen afzonderlijk derdenbeslag maar geldt het beslag roerende zaken als derdenbeslag. De belastingdeurwaarder betekent in dat geval een formulier als bedoeld in artikel 475, tweede lid, Rv, binnen drie dagen nadat de derde zich erop heeft beroepen dat hij het beslag niet behoeft te dulden.
Dit laatste geldt ook als de verwachting is gerechtvaardigd dat de derde voor de executoriale verkoop een beroep zal doen als bedoeld in artikel 461d Rv.
14.2.9 Wegvoeren van beslagen zaken
Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten.
Onder bijzondere omstandigheden kan de belastingdeurwaarder beslagen zaken wegvoeren. Hij stelt daartoe een gerechtelijke bewaarder aan als bedoeld in Rv. Het aanstellen van een bewaarder ontheft de Ontvanger niet van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de in beslag genomen zaken.
Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijze noodzakelijk is (artikel 446 Rv). Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de zaken dreigen te worden verduisterd of beschadigd. Hetzelfde geldt als er gegronde vrees bestaat dat verhaal op de zaken ernstig bemoeilijkt wordt of feitelijk onmogelijk is, indien de zaken niet worden afgevoerd.
Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt slechts gebruik gemaakt:
- •
als de verwachting bestaat dat zonder het wegvoeren de schuld niet kan worden ingevorderd en;
- •
de Ontvanger na marginale toetsing niet heeft kunnen constateren dat de belastingaanslagen materieel onverschuldigd moeten worden geacht.
Het wegvoeren van zaken gebeurt niet door de belastingdeurwaarder dan na daartoe verkregen toestemming van de Ontvanger van SVHW of zijn plaatsvervanger. Bijvoorbeeld als de belastingdeurwaarder administratief beslag als bedoeld in artikel 442, eerste lid, Rv, heeft gelegd op een motorrijtuig of een aanhangwagen, en de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet heeft ingeleverd, nadat de belastingdeurwaarder hem daartoe twee keer in de gelegenheid heeft gesteld.
Bij het in beslag nemen van een voertuig is het aan de belastingdeurwaarder ter keuze om een wielklem, of een ander middel, aan te brengen ter zekerheid tegen verduistering.
Het wegvoeren van zaken, waaronder motorrijtuigen naar aanleiding van een actie op grond van artikel 18 van de wet, gebeurt niet dan na daartoe verkregen toestemming van de ontvanger van SVHW of zijn plaatsvervanger waar de belastingdeurwaarder die de zaken wil wegvoeren werkzaam is.
14.2.10 Belasting van personenauto’s en motorrijwielen en belasting zware motorrijtuigen en beslag roerende zaken
N.v.t voor SVHW.
14.2.11 Afsluiting en beslag roerende zaken
De deurwaarder dan wel de bewaarder kan tot afsluiting van de ruimte overgaan waarin ten laste van de onderneming in beslag genomen zaken zich bevinden, als:
- •
de omstandigheden zich voordoen als genoemd in artikel 14.2.9 van deze leidraad en;
- •
de desbetreffende zaken niet of slechts tegen naar verhouding zeer hoge kosten kunnen worden afgevoerd.
Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden overgegaan.
Voor afsluiting is voorafgaande toestemming vereist van de Ontvanger van SVHW of zijn plaatsvervanger.
14.2.12 Bewaarder en beslag roerende zaken
Als zaken op grond van artikel 14.2.9 van deze leidraad worden weggevoerd of op grond van artikel 14.2.11 van deze leidraad afsluiting plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder daarbij een bewaarder aan die in staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken verbonden aan het bewaarder schap met betrekking tot die zaken uit te oefenen. De aanstelling van de bewaarder wordt vermeld in het proces-verbaal als genoemd in artikel 14.2.9 respectievelijk artikel 14.2.11 van deze leidraad.
Als een ambtenaar van SVHW als bewaarder wordt aangesteld, is dit zoveel mogelijk een belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag heeft gelegd. Aan de ambtenaar die tot bewaarder is aangesteld, wordt hiervoor geen vergoeding gegeven.
De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de beslagen zaken waarover hij tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden vervoerd of opgeslagen op een wijze die het risico van fysiek of economisch bederf minimaliseert, meer dan voor de onderhavige zaken onder normale omstandigheden gebruikelijk is. De in dit verband te nemen maatregelen en de daaraan verbonden kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot de aard en de waarde van de desbetreffende zaken.
Tijdens de periode dat het beslag ligt, wordt in de navolgende gevallen aan de bewaarder het bewaarder schap ontnomen en een ander tot bewaarder aangesteld:
- •
als de bewaarder geacht moet worden gedurende langere tijd lichamelijk of geestelijk niet in staat te zijn de aan het bewaarder schap verbonden taken uit te oefenen;
- •
als de bewaarder is overleden; in dit geval hoeft het bewaarder schap niet uitdrukkelijk te worden ontnomen;
- •
als een ambtenaar van SVHW tot bewaarder is aangesteld en deze ambtenaar door oorzaken van personele of organisatorische aard redelijkerwijs moet worden geacht geen betrokkenheid
meer te (kunnen) hebben bij het beslag.
Ontslag van een bewaarder gebeurt steeds schriftelijk; in voorkomend geval kan dit bij deurwaardersexploot.
14.2.13 Executoriale verkoop computerapparatuur
Als de belastingdeurwaarder beslag legt op computerapparatuur, dan valt alleen de zogenoemde 'hardware' onder dit beslag. De belastingdeurwaarder moet - voordat tot executoriale verkoop wordt overgegaan - nagaan of deze apparatuur nog de zogenoemde 'software' bevat (bestanden, programma's en dergelijke). Als dat het geval is, dan moet de belastingschuldige de mogelijkheid worden geboden om die software te verwijderen en een back-up te maken.
14.2.14 Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken
De Ontvanger moet er voor zorgdragen dat geen zilveren, gouden of platina werken die niet zijn voorzien van de stempeltekenen die volgens de Waarborgwet 2019 vereist zijn, in openbare verkoop worden gebracht of met dat doel worden tentoongesteld.
Van het houden van een openbare verkoop waarin zilveren, gouden of platina werken voorkomen, al dan niet met het vereiste stempelteken, moet de Ontvanger aangifte doen zoals artikel 35 van de Waarborgwet 2019 dat voorschrijft.
14.2.15 Beslag op illegale zaken
Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de vervaardiging, het bezit of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van strafbaarheid bestaat), kan de beslaglegging op de normale wijze doorgang vinden. Wel wordt direct of zo snel mogelijk na de beslaglegging de politie ingeschakeld om te bezien in hoeverre aanleiding bestaat om strafrechtelijke maatregelen te nemen. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 14, 16.1.10 van deze leidraad.
Als geen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen (de voormelde zaken worden niet verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer), dan moet de Ontvanger contact opnemen met het dagelijks bestuur voordat maatregelen worden getroffen om tot executoriale verkoop van de inbeslaggenomen zaken over te gaan.
14.2.16 Bieden voor rekening Waterschap en beslag roerende zaken
Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de Ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de deurwaarder die met de verkoop belast is, opdragen voor rekening van SVHW te bieden.
14.2.17 Opheffing van het beslag op roerende zaken
Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de Ontvanger dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt.
Opheffing van het beslag op roerende zaken als bedoeld in artikel 445 Rv, wordt altijd kenbaar gemaakt bij deurwaardersexploot.
14.2.18 Afboeking executie-opbrengst verkoop roerende zaken
De Ontvanger verhaalt de openstaande schuld waarvoor het beslag roerende zaken is gelegd op de executieopbrengst, inclusief de daarin begrepen omzetbelasting. Voordat de opbrengst op de openstaande schuld wordt afgeboekt, worden eerst de kosten van de executie verrekend. De Ontvanger boekt de opbrengst vervolgens af met inachtneming van het bepaalde bij artikel 7 van deze leidraad.
Als er andere schuldeisers zijn die beslag hebben gelegd of als er beperkt gerechtigden zijn van wie het recht door de executie is vervallen, dan wordt zoveel mogelijk getracht in der minne overeenstemming te bereiken over de toedeling van de netto-executieopbrengst. Als dat niet mogelijk blijkt, dan zijn de artikelen 481 en volgende Rv van toepassing.
14.2.19 Proces-verbaal van verkoop roerende zaken
Als de belastingschuldige te kennen geeft dat hij een afschrift van het proces-verbaal van verkoop wenst, wordt hem dit zo spoedig mogelijk toegezonden, met dien verstande dat de namen en woonplaatsen van de kopers onleesbaar zijn gemaakt.
14.2.20 Gegevensverstrekking omtrent beslag roerende zaken
Als de belastingschuldige of een belanghebbende derde de Ontvanger vraagt of een beslag nog ligt, dan verstrekt de Ontvanger deze informatie tenzij het belang van de invordering zich daartegen verzet.
14.2.21 Relaas van onttrekking
Ingeval goederen aan het beslag zijn onttrokken (art. 198 Sr) kan van dat feit op grond van art. 162 Sv aangifte worden gedaan. De Ontvanger beslist over de inzending van een relaas van onttrekking aan de Officier van Justitie.
14.2a Administratief beslag op motorrijtuigen en aanhangwagens
- 1.
De belastingdeurwaarder neemt zo nodig in het proces-verbaal van inbeslagneming van een motorrijtuig of aanhangwagen op de voet van artikel 442, eerste lid, Rv, een instructie op inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen, als bedoeld in artikel 442, eerste lid, onder e, Rv. Daarin vermeldt de belastingdeurwaarder de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.
- 2.
Als de geëxecuteerde het motorrijtuig of de aanhangwagen niet inlevert volgens de in het eerste lid bedoelde instructie, stelt de belastingdeurwaarder eenmalig opnieuw een inlevermoment vast en stelt hij de geëxecuteerde hiervan schriftelijk op de hoogte. De belastingdeurwaarder vermeldt in de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de plaats, datum en het tijdstip waarop het motorrijtuig of de aanhangwagen ingeleverd moet worden.
14.3 Beslag op onroerende zaken 14.3.1 Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag onroerende zaken
Als gelijktijdig met het beslag op de onroerende zaak beslag wordt gelegd op roerende zaken die in of op de onroerende zaak aanwezig zijn, kan de belastingdeurwaarder deze zaken afvoeren om in bewaring te geven als dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijs noodzakelijk is. De belastingdeurwaarder heeft hiervoor toestemming nodig van de Ontvanger (zie ook artikel 14.2.9 van deze leidraad).
14.3.2 Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken
Als de Ontvanger voor een belastingschuld beslag op een onroerende zaak heeft gelegd, zal hij voor een nader opgekomen belastingschuld zoveel mogelijk opnieuw tot beslaglegging overgaan.
In gevallen waarin de Ontvanger zelf de eerste beslaglegger is, gaat hij altijd tot beslaglegging over voor vorderingen van derden waarvan de invordering aan hem is opgedragen.
14.3.3 Verhuurde of verpachte onroerende zaken
De Ontvanger die beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en tevens de huur of pacht wil incasseren, doet hiervoor zoveel mogelijk een vordering ex artikel 19 van de wet onder de huurder of pachter. Er wordt in zo’n geval dus niet gehandeld als bedoeld in artikel 507, derde lid Rv.
14.3.4 Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken
De Ontvanger vraagt de notaris een afschrift van de veilingvoorwaarden die op de verkoop van toepassing zijn en hij treedt zo nodig in overleg over de inhoud van deze voorwaarden.
In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat de kosten van executie, toewijzing en eventuele rangregeling door de executant zullen worden voldaan uit de koopprijs en dat het tekort - als de koopprijs niet toereikend mocht zijn - door de executant zal worden aangezuiverd.
14.3.5 Opheffing van het beslag onroerende zaken
Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Als het beslag aan de huurder of pachter is betekend, ontvangt deze ook een schriftelijke mededeling.
Ook wordt van deze opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de (eventuele) derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders en - indien van toepassing - aan de bewaarder.
14.4 Beslag onder derden 14.4.1 Beslag op vordering van een derde
In de artikelen 475 en volgende Rv is de mogelijkheid gegeven ten laste van de belastingschuldige beslag te leggen onder een derde. Als blijkt dat, na het afleggen van de buitengerechtelijke verklaring, de derde geen gelden of zaken onder zich heeft, dan blijkt het beslag nooit te hebben gelegen. De Ontvanger stelt de derde hiervan op de hoogte.
Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van derdenbeslag op een vordering die formeel aan een ander dan de belastingschuldige toebehoort, dan wel op naam van die ander, bijvoorbeeld door een bank, wordt geadministreerd.
In het beslag-exploot (waarvan afschrift wordt gelaten aan de derde beslagene) dat zowel aan de belastingschuldige als aan degene aan wie de vordering formeel toebehoort binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden betekend, moet de Ontvanger zoveel mogelijk aangeven op welke gronden hij de vordering die op naam van die ander is geadministreerd, meent te kunnen uitwinnen ter verhaal van een vordering op de belastingschuldige.
14.4.1a. Geen beslag op coronabonus zorgprofessional
De ontvanger laat geen derdenbeslag leggen onder een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor een bonus die door de zorgaanbieder wordt uitgekeerd aan een zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder een subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Als reeds beslag is gelegd onder de zorgaanbieder, verzoekt de ontvanger niet om afdracht van de bonus of betaalt de ontvanger de bonus alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de ontvanger heeft afgedragen.
14.4.1b Bankbeslag en energietoeslag
Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, geldt het volgende.
Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het door de bank op het bankbeslag afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.
14.4.2 Derdenbeslag of vordering ex artikel 19
Als naast een derdenbeslag ook een vordering op grond van artikel 19 van de wet mogelijk is, kiest de Ontvanger voor het doen van een vordering.
14.4.3 Roerende zaken bij derden
Als zich onder de derde roerende zaken van de belastingschuldige bevinden, wordt gehandeld overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 14.2.8 van deze leidraad.
14.4.4 Plaats beslaglegging en derdenbeslag
Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van de naam en de eventuele rechtsvorm van de derde wordt bijzondere aandacht geschonken. De situatie kan zich voordoen dat de derde een hoofdkantoor heeft en een of meerdere bijkantoren. In dat geval legt de belastingdeurwaarder het beslag zoveel mogelijk bij het hoofdkantoor dan wel het filiaal of bijkantoor dat bemoeienis heeft met de gelden of zaken waarop verhaal wordt gezocht.
In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder een ander filiaal of bijkantoor. De executant kiest in alle gevallen domicilie bij de belastingdeurwaarder.
Als er aanleiding toe bestaat, kan de Ontvanger de omvang van het beslag bij de beslaglegging beperken. Voor zover niet door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de omvang ook op een later tijdstip nog worden beperkt. Van de beperking wordt in het beslagexploot of in een afzonderlijk geschrift aan de derde uitdrukkelijk melding gemaakt.
14.4.5 Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt
Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de ontvanger gestelde termijn aanlevert, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.
14.4.5a Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud
Wanneer de ontvanger derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de ontvanger zijn medewerking aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschikbaar aan de belastingschuldige. De ontvanger verleent slechts medewerking onder voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de ontvanger uit van de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de regeling.
14.4.5b. Vrij te laten bedrag en beslag onder derden bij geen adres in Nederland
Als de ontvanger bankbeslag legt ten laste van een belastingschuldige die op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft, geldt het volgende. Als de belastingschuldige inzicht geeft in zijn leefsituatie en aannemelijk maakt dat hij door het beslag onvoldoende middelen van bestaan overhoudt, kan hij de ontvanger verzoeken alsnog rekening te houden met het voor hem geldende vrij te laten bedrag. De ontvanger stelt in dat geval het voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast. De ontvanger betaalt het verschil tussen het initieel vastgestelde vrij te laten bedrag en het op verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag aan de belastingschuldige. Dit doet de ontvanger nadat de bank op het beslag heeft afgedragen.
14.4.5c. Toepassing 5%-regeling
Deze bepaling is niet van toepassing voor SVHW.
14.4.6 Bij derdenbeslag in gebreke blijven tot het doen van verklaring
Vervallen
14.4.7 Bij derdenbeslag niet afdragen na het doen van verklaring
Vervallen
14.4.8 Afdracht binnen de vierwekentermijn bij derdenbeslag
Vervallen
14.4.9 Derdenbeslag op polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente
Bij een derdenbeslag op een polis van een levens- of spaarverzekering of lijfrente geldt - naast de voorschriften in artikel 479l en volgende Rv het volgende:
- •
De Ontvanger stelt zich terughoudend op bij het leggen van derdenbeslag als er sprake is van een niet-bovenmatige oudedagsvoorziening;
- •
De Ontvanger betrekt in zijn overwegingen de verhouding tussen de openstaande belastingschuld en de opbrengst bij afkoop of belening van de polis. Bij de bepaling van de opbrengst houdt de Ontvanger rekening met het feit dat een (voortijdige) afkoop of belening van de polis in bepaalde gevallen wordt aangemerkt als een verboden handeling die tot negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen leiden als gevolg waarvan een aanslag in de inkomstenbelasting kan worden opgelegd;
- •
Als de netto-opbrengst van de polis minder dan € 1000,00 bedraagt, de polis wordt afgekocht of het derdenbeslag is gelegd drie jaren voor de expiratiedatum, wint de Ontvanger het derdenbeslag niet uit en gaat hij niet over tot afkoop of belening. In dat geval laat de Ontvanger - in overleg met belastingschuldige - het beslag liggen tot de expiratiedatum;
- •
De omstandigheid dat het verzekerde bedrag pas na lange tijd tot uitkering komt, staat op zich een derdenbeslag niet in de weg;
- •
De belastingaanslagen waarvoor het derdenbeslag wordt gelegd moeten onherroepelijk vaststaan en in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht.
14.4.10 Retentierecht en derdenbeslag
Als de derde beslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het derdenbeslag van de Ontvanger zijn getroffen, dan kan de Ontvanger op grond van artikel 6:30 BW overgaan tot betaling van het bedrag waarvoor het retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de belastingschuldige. Het bedrag moet dan wel beduidend lager zijn dan de executiewaarde van de desbetreffende zaak.
14.4.11 Opheffing van het derdenbeslag
Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de Ontvanger dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot kenbaar gemaakt aan zowel de belastingschuldige als de derde.
In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennis gegeven aan de derde-beslagene. De Ontvanger zendt aan de belastingschuldige een afschrift van deze kennisgeving.
14.4.12 Onverschuldigde betaling en derdenbeslag
Als een derde tegen de Ontvanger een vordering uit onverschuldigde betaling instelt en de Ontvanger aan deze vordering voldoet, wordt de belastingaanslag waarvoor het derdenbeslag is gelegd, geacht in zoverre niet te zijn voldaan.
De Ontvanger kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er geen derdenbeslag is gelegd.
14.4.13 Derdenbeslag onder de Staat of de Ontvanger en het doen van verklaring
N.v.t voor SVHW.
14.4.14 Derdenbeslag op voorlopige teruggaaf IB
Als derdenbeslag onder de Ontvanger van de Rijksbelastingdienst wordt gelegd op een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting, dan wordt rekening gehouden met de regeling van de beslagvrije voet. Dit geldt ook als het termijnbedrag niet groter is dan € 23 per maand.
14.5 Beslag op schepen 14.5.1 Beletten van het vertrek van het schip
De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige maatregelen nemen om het vertrek van het schip te beletten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het 'aan de ketting leggen' van het schip. Zo nodig voorziet de belastingdeurwaarder zich - na daartoe overleg te hebben gepleegd met de Ontvanger - van deskundige bijstand. De kosten van deze bijstand komen voor rekening van de belastingschuldige.
In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijk gebruik van het schip weer aan de belastingschuldige worden gelaten, bijvoorbeeld wanneer ter voorkoming van een executoriale verkoop door de belastingschuldige een voorstel tot minnelijke afdoening is gedaan en dit voorstel voor de Ontvanger - gelet op de omstandigheden - aanvaardbaar is.
In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel 25 van deze leidraad geformuleerde uitstelbeleid.
14.5.2 De executie van schepen
Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven gebeurt de executoriale verkoop van een schip ten overstaan van een bevoegde notaris.
De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik moeten worden gemaakt als het land van herkomst de verkoop door een notaris niet erkent.
De executie van niet-teboekgestelde schepen gebeurt op dezelfde wijze als de executie van andere roerende zaken die geen registergoederen zijn. Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de Ontvanger een andere belastingdeurwaarder dan de belastingdeurwaarder die met de verkoop is belast, opdragen voor rekening van SVHW te bieden. De Ontvanger geeft deze belastingdeurwaarder zo nodig nadere aanwijzingen.
14.5.3 Afgelasting van de verkoop van een schip
Als een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen doorgang kan vinden, dan draagt de Ontvanger er zorg voor dat de aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd. Hij treft ook voor op andere wijze gedane aankondigingen dienovereenkomstige maatregelen.
Als de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte is, dan wordt hem hiervan onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als verwacht mag worden dat deze mededeling de belastingschuldige niet meer voor het aangekondigde tijdstip van verkoop bereikt, dan stelt de Ontvanger hem zo mogelijk op een andere wijze in kennis.
14.5.4 Deskundige hulp en beslag op schepen
Als bij een executie deskundige hulp is gewenst, kan de Ontvanger een makelaar of een andere terzake kundige inschakelen.
14.5.5 Opheffing van het beslag op schepen
Van de opheffing van het beslag wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Ook wordt - ingeval van teboekgestelde schepen - van de opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de ingeschreven schuldeisers.
19. Artikel 19. Doen van een vordering
De in artikel 19 van de wet omschreven vordering geeft de Ontvanger de mogelijkheid om in bepaalde gevallen op eenvoudige wijze belastingschuld te verhalen op hetgeen een derde aan de belastingschuldige is verschuldigd of ten behoeve van hem onder zich heeft of zal krijgen.
In aansluiting op artikel 19 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- •
de algemene regels over het doen van een vordering;
- •
de faillissementsvordering;
- •
vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen;
- •
de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet.
19.1 Vordering algemeen
Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter besparing van kosten aan dit eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur gegeven boven derdenbeslag.
Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden gericht wel houder van penningen is, moet al naar gelang de omstandigheden worden beoordeeld of het leggen van derdenbeslag de voorkeur verdient.
19.1.1 Bekendmaking vordering
De Ontvanger maakt de vordering bekend door toezending van de beschikking aan degene aan wie de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige.
Als de Ontvanger dat wenselijk acht, kan hij de vordering ook aan genoemde personen laten betekenen door de belastingdeurwaarder. Bij de betekening van een vordering handelt de belastingdeurwaarder overeenkomstig de voor betekening van exploten geldende regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Voor de betekening brengt de belastingdeurwaarder geen kosten in rekening.
19.1.2 Voldoen aan de vordering
Als de derde betaalt op een vordering die betrekking heeft op twee of meer belastingaanslagen heeft hij niet het recht om aan te geven ter voldoening van welke belastingaanslag de betaling strekt.
19.1.3 Niet voldoen aan de vordering
Derdenbeslag wordt alleen gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is voldaan, dan wel de derde hierop ten onrechte niet heeft gereageerd. Hiervan is zeker sprake als blijkt dat het uitblijven van het voldoen aan de vordering te wijten is aan de derde.
Als de Ontvanger in verband met de kosten of om andere redenen derdenbeslag niet opportuun acht, wordt daarvan afgezien en wordt de vordering ingetrokken.
Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag wordt in het beslagexploot melding gemaakt van de vordering die aan het beslag is voorafgegaan en van de datum waarop die vordering is gedaan.
19.1.4 Intrekken van een vordering
Zodra een vordering om enigerlei reden niet langer hoeft te worden gehandhaafd, trekt de Ontvanger deze bij beschikking in.
De Ontvanger maakt deze beschikking bekend aan degene aan wie de vordering is gedaan.
19.1.5 Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie tot vordering
Als een derde op vordering van de Ontvanger betaalt en naderhand vermindert of vernietigt de inspecteur de belastingaanslag, dan wordt de hieruit voortvloeiende teruggaaf verrekend of uitbetaald aan de belastingschuldige.
19.1.6 Doorbreken beslagverboden en vordering
Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid van de wet (op vorderingen tot bepaalde periodieke uitkeringen’ vervangen door ‘op vorderingen van de belastingschuldige op derden) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te negeren. Van deze mogelijkheid maakt de Ontvanger alleen gebruik als de belastingschuldige kan worden gekwalificeerd als een notoire wanbetaler in de zin van artikel 19, tweede lid van de wet.
De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde beslagmogelijkheid vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk aangekondigd aan de belastingschuldige, onder vermelding van het bijzondere karakter daarvan.
De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming dan ook. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde beslagmogelijkheid uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor beslag.
19.1.6a. Toepassing 5%-regeling
Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.
19.1.6b. Geen vordering voor corona bonus zorgprofessional
De ontvanger doet geen vordering op grond van artikel 19, eerste lid, van de wet, voor een bonus die door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 wordt uitgekeerd aan een zorgprofessional als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, voor zover aan de zorgaanbieder voor de bonus een subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Als reeds een vordering is gedaan, is de zorgaanbieder niet verplicht die bonus aan de ontvanger af te dragen, of betaalt de ontvanger de bonus alsnog aan de zorgprofessional uit als de zorgaanbieder de bonus al aan de ontvanger heeft afgedragen.
19.1.7 Notoire wanbetaler en vordering
In afwijking in zoverre van artikel 19, tweede lid van de wet vindt de vordering waarbij de doorbreking van een wettelijk beslagverbod wordt ingeroepen slechts plaats indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- a.
op het tijdstip waarop de vordering plaats vindt heeft de belastingschuldige meer dan één aanslag onbetaald gelaten;
- b.
de enige of laatste betalingstermijn van deze aanslagen is op het tijdstip waarop de vordering plaats vindt met ten minste twee maanden overschreden;
- c.
de belastingschuldige komt niet voor uitstel van betaling of kwijtschelding in aanmerking omdat hij, naar de Ontvanger bekend is, beschikt over voldoende vermogen of voldoende betalingscapaciteit om de belastingaanslagen te voldoen;
19.1.8 Vordering ten laste van de echtgenoot
Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen of een vordering heeft op een derde die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de ontvanger een vordering ten laste van de echtgenoot doen. Als de vordering ziet op een belastingschuld die niet tot de gemeenschap behoort, beperkt de ontvanger zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van de vordering op de derde. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal op het geheel. De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de belastingschuldige en de echtgenoot afzonderlijk. Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is. Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2 van de regeling van overeenkomstige toepassing.
19.2 De faillissementsvordering 19.2.1 Aan te melden schulden in faillissement
In een faillissement vallen de belastingschulden voor zover zij materieel zijn ontstaan vóór de dag van de faillietverklaring dan wel materieel zijn ontstaan na de faillietverklaring, maar voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de materiële belastingschuld ontstaat van dag tot dag tenzij het tegendeel blijkt. Belastingschulden ontstaan vanaf de datum van het faillissement die niet voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring, zijn niet verifieerbaar en moeten eventueel als boedelschulden worden aangemeld.
De Ontvanger splitst de belastingaanslag naar tijdsevenredigheid of tijdstip en doet twee aparte vorderingen:
- •
één voor het gedeelte dat ter verificatie kan worden aangemeld;
- •
één voor het gedeelte dat als boedelschuld kan worden aangemerkt.
Voorlopige aanslagen kan de Ontvanger niet eerder aanmelden dan nadat de termijnen die aan die aanslagen verbonden zijn, zijn vervallen. De Ontvanger splitst de voorlopige aanslagen naar tijdsevenredigheid of tijdstip.
19.2.2 Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in faillissement
Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van een surseance van betaling die aan het faillissement voorafgaat, kunnen op grond van artikel 249 Fw worden beschouwd als boedelschulden in het faillissement.
Het bepaalde in artikel 19.1 van de wet is op deze schulden en de belastingaanslagen die hierop betrekking hebben op soortgelijke wijze van toepassing.
19.2.3 Opkomen in faillissement
Van de bevoegdheid om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen maakt de Ontvanger geen gebruik, tenzij bijzondere omstandigheden met het oog op het belang van de invordering daartoe noodzaken.
In alle gevallen waarin de Ontvanger in het faillissement opkomt, vermeldt hij in de vordering dat hij aanspraak maakt op eventuele voorrang. Als de curator tijdens het faillissement materieel ontstane belastingschulden die als boedelschuld kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet voldoet, dan wendt de Ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator om langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen.
Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing, wendt de Ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de Ontvanger zich rechtstreeks verhalen op de boedel.
19.3 Vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen 19.3.1 Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen
Bij de beoordeling van de vraag of een vordering wordt gedaan met betrekking tot een periodieke uitkering, is doorslaggevend het feit dat de vordering een bijzonder invorderingsinstrument betreft waarmee een doelmatige en doeltreffende invordering van belastingschulden is beoogd.
Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd door middel van beslag. Als het invordering van zeer geringe bedragen betreft, bestaat er aanleiding eerst andere invorderingsmaatregelen te proberen alvorens de derde via de vordering te betrekken.
19.3.2 Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen
Als de ontvanger het dwangbevel per post heeft betekend en de invordering vervolgt door middel van een vordering onder de werkgever of door een andere vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is hij verplicht de belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen een vordering te doen.
De ontvanger doet de vooraankondiging niet eerder dan nadat vier dagen zijn verstreken na de datum waarop hij het afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling ter post heeft bezorgd.
19.3.3 Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen
Als een vordering wordt gedaan op periodieke uitkeringen waarvoor geen beslagvrije voet geldt en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van deze uitkeringen, dan past de ontvanger de artikelen 475b en 475d tot en met 475e Rv toe.
In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de periodieke uitkering de beslagvrije voet overtreft. Hetzelfde geldt bij vorderingen ten laste van een belastingschuldige die niet in Nederland woont of vast verblijft.
19.3.3a Beslagvrije voet en vakantiegeld
De SVHW stelt de beslagvrije voet vast op basis van het periodieke inkomen of de bijstandsnorm met inbegrip van de aanspraak op vakantiegeld over de desbetreffende maand. In de maand dat het vakantiegeld wordt uitbetaald wordt de beslagvrije voet daarom niet verhoogd en valt het vakantiegeld onder de vordering. Dat laatste geldt ook als het beslag niet gedurende de gehele periode waarover het vakantiegeld is opgebouwd, heeft gelegen.
19.3.4. Beslagvrije voet voor belastingschuldige zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
Als de ontvanger een vordering doet op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, ten laste van een belastingschuldige van wie geen woon- of verblijfadres bekend is, stelt hij de beslagvrije voet vast overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv. Zodra de ontvanger bekend wordt met het feit dat de belastingschuldige in Nederland woont of een vaste verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger alsnog de juiste beslagvrije voet vast en past deze toe vanaf de eerstvolgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als de belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van het adresgegeven niet aan hem te wijten is.
19.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslagvrije voet Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv de beslagvrije voet vast bij het doen van een vordering op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Na de vooraankondiging van de vordering kan de belastingschuldige door middel van het aanleveren van informatie de ontvanger op de hoogte stellen over zijn leefsituatie en bronnen van inkomsten. Als de belastingschuldige aantoont wat zijn leefsituatie en inkomen is, stelt de ontvanger op basis van de verstrekte informatie de beslagvrije voet vast. Als de belastingschuldige geen inzicht verschaft of onduidelijkheid blijft bestaan over zijn leefsituatie en inkomstenbronnen blijft de ontvanger uitgaan van de beslagvrije voet overeenkomstig artikel 475da, vierde lid, Rv.Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, komen in mindering op de beslagvrije voet. Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de ontvanger gestelde termijn aanlevert, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.Als de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, kan hij uit Nederland een periodieke uitkering genieten die in het woonland belast is op grond van een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting. In dat geval wordt op verzoek van de belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering beperkt met de belasting die in het woonland over die uitkering verschuldigd is. De belastingschuldige moet bij zijn verzoek gegevens overleggen waaruit deze belasting blijkt.
19.3.6 Verrekening ex artikel 117 Ambtenarenwet
Vervallen.
19.3.7 Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm
Periodieke uitkeringen kunnen lager zijn dan de bijstandsnorm omdat de betrokkene in natura geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de bijstandsnorm geacht wordt te betalen.
In een dergelijk geval vermindert de Ontvanger de beslagvrije voet met het bedrag dat aan deze genietingen in natura kan worden toegerekend.
19.3.8 Vordering in relatie tot voorlopige teruggaaf
N.v.t. voor SVHW.
19.3.9 Toepassing beslagvrije voet bij AOW-gerechtigden
De ontvanger kan ten laste van in Nederland woonachtige belastingschuldigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, een vordering doen op een periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Hierbij houdt hij rekening met de hoogste beslagvrije voet die op grond van artikel 475da, eerste lid, Rv, geldt voor de leefsituatie van de belastingschuldige.
19.4 Beslagvrije voet en overheidsvordering
Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing van de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet, maakt de ontvanger de overheidsvordering op verzoek van de belastingschuldige in zoverre ongedaan met inachtneming van hetgeen hierna volgt. Bij het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken. Ongedaanmaking blijft beperkt tot de laatste overheidsvordering voorafgaand aan het verzoek van de belastingschuldige. Als sprake is van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, berekent de ontvanger de beslagvrije voet met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de wet. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij van toepassing. Voordat de ontvanger tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige op het moment dat de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan de voor hem geldende beslagvrije voet, vermindert de ontvanger de teruggaaf met het meerdere.
19.5 Vrij te laten bedrag en betalingsvordering bij geen adres in Nederland
Als de belastingschuldige op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, stelt de ontvanger een vrij te laten bedrag vast, als bedoeld in artikel 1cbis.2, tweede lid, van de URIW 1990. In het geval de belastingschuldige buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger geen vrij te laten bedrag vast.
De belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, bij wie de ontvanger een betalingsvordering doet, kan een verzoek indienen als bedoeld in artikel 1cbis.2 van de URIW 1990. Indien de belastingschuldige in dit verzoek aantoont wat zijn leefsituatie is, stelt de ontvanger alsnog het (volledige) voor de leefsituatie van de belastingschuldige geldende vrij te laten bedrag vast en stelt dit beschikbaar aan de belastingschuldige nadat op de vordering is afgedragen, ten hoogste tot het verschil tussen het eerder vastgestelde vrij te laten bedrag en het na het verzoek vastgestelde vrij te laten bedrag.
19.6 Vordering en energietoeslag
Als de ontvanger bij een belastingschuldige die op grond van artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, een energietoeslag heeft ontvangen, een overheidsvordering doet of een betalingsvordering doet, geldt het volgende.
Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige betaalt de ontvanger het daarop afgedragen bedrag terug, tot maximaal het bedrag van de ontvangen energietoeslag.
20. Artikel 20. Lijfsdwang
N.v.t. voor SVHW.
21. Artikel 21. Voorrecht rijksbelastingen
N.v.t. voor SVHW.
22. Artikel 22. Bodemrecht
Artikel 22 van de wet gaat over het bodemrecht.
In aansluiting op artikel 22 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- •
de werkingssfeer van het bodemrecht;
- •
bodemrecht en bestuurlijke boeten;
- •
overbetekening bodembeslag;
- •
de volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement;
- •
de volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement;
- •
bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar;
- •
- •
22.1 Werkingssfeer bodemrecht
Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken - op de voet van de artikelen 456 respectievelijk 538 en volgende Rv - geldend maken. Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag verzetten.
Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan het dagelijks bestuur van SVHW.
Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid van de wet schort de executie van rechtswege op.
Artikel 22, derde lid van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde belastingaanslagen. Dit noemt men het bodemrecht van de fiscus. Dit voorrecht is niet toepasbaar door de Ontvanger van SVHW.
22.2 Bodemrecht en bestuurlijke boeten
N.v.t. voor SVHW.
22.3 Overbetekening bodembeslag
Als de Ontvanger bekend is met de omstandigheid dat zaken mogelijk in eigendom toebehoren aan een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid Rv verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de belastingdeurwaarder.
Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de mogelijkheid heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten aan het dagelijks bestuur van SVHW.
De Ontvanger gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op enig later tijdstip - maar vóór de geplande verkoopdatum - kennis krijgt van het feit dat de in beslag genomen zaken mogelijk eigendom zijn van die derde. Als tussen het moment van de betekening aan de derde en de vastgestelde verkoopdatum minder dan acht dagen liggen, gaat de Ontvanger over tot het vaststellen van een nieuwe verkoopdatum.
22.4 Volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement
N.v.t. voor SVHW.
22.5 Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement
N.v.t. voor SVHW.
22.6 Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar
N.v.t. voor SVHW.
22.7 Bodemrecht en voorrang
N.v.t. voor SVHW.
22.8 Verzet en beroep 22.8.1 Verzet artikel 435, derde lid Rv tegen bodembeslag
Als uit een verzetschrift ex artikel 435, derde lid Rv blijkt dat de derde geen eigenaar is van de zaken genoemd in dat verzetschrift, of voor de Ontvanger anderszins duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende zaken, dan vindt executie van die zaken in beginsel doorgang.
22.8.2 Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid, Rv inzake bodembeslag
Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid Rv heeft gedaan, heft de Ontvanger het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het zaken betreft waarop de Ontvanger geen verhaal kan nemen.
In de overige gevallen zendt de Ontvanger de schriftelijke mededeling door naar het dagelijks bestuur. Als ook het dagelijks bestuur geen aanleiding ziet aan het verzet tegemoet te komen, dan stuurt de Ontvanger de stukken door naar de huisadvocaat met het verzoek een procedure aan te spannen om een executoriale titel tegen de derde te verkrijgen.
22.8.3 Opschorting verkoop na verzet in rechte tegen bodembeslag
Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende zaken schort de voortgang van de executie niet van rechtswege op.
Niettemin schort de Ontvanger de invordering in het algemeen op en neemt hij geen onherroepelijke maatregelen, tenzij naar het oordeel van de Ontvanger het opschorten van de invordering de belangen van de SVHW schaadt.
22.8.4 Beroepschrift ex artikel 22 van de wet
Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de Ontvanger, waaronder de belastingschuldige ressorteert. Een beroepschrift kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen.
Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal het dagelijks bestuur dit beroepschrift niet in behandeling nemen omdat het beslag niet meer ligt.
22.8.5 Beroepschriftprocedure ex artikel 22 van de wet
Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de beroepsfase dat als uit een beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, de Ontvanger de indiener verzoekt om het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De Ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan de motiveringsplicht.
22.8.6 Taak van de Ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22,
eerste lid van de wet
Een beroepschrift dat te laat is ingediend - maar dat betrekking heeft op een beslag dat nog steeds ligt - zal het dagelijks bestuur niet ontvankelijk verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de indiener niet in verzuim is geweest.
Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is verklaard, zal het dagelijks bestuur ambtshalve in behandeling nemen. De Ontvanger schort in het algemeen eveneens de verkoop op - ongeacht de eventuele wettelijke noodzaak daartoe - als een tijdig ingediend beroepschrift niet op alle inbeslaggenomen zaken betrekking heeft.
Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de Ontvanger wendt voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, dan wijst de Ontvanger de belanghebbende op de mogelijkheid een beroepschrift tot het dagelijks bestuur te richten. Als de Ontvanger in dit stadium met de belanghebbende tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard aanbeveling. In geval van leasing geldt echter dat de Ontvanger een beslag niet opheft dan na overleg met het dagelijks bestuur.
22.8.7 Beslissing dagelijks bestuur op het beroepschrift tegen een bodembeslag
Het dagelijks bestuur motiveert de beslissing ook als sprake is van een te laat ingediend beroepschrift. Het dagelijks bestuur zendt zijn beslissing op een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de Ontvanger. De Ontvanger draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde, aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en - zo nodig - aan de bewaarder. Voor de betekening van de beslissing van het dagelijks bestuur worden geen kosten in rekening gebracht.
Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij door het dagelijks bestuur rechtstreeks aan de adressant of zijn gemachtigde en zo nodig aan de bewaarder gezonden, hetzij op verzoek van het dagelijks bestuur betekend op de wijze die geldt voor een ontvankelijk verklaard beroepschrift.
Als het gewenst is dat de zaken - in afwachting van de beslissing op het beroepschrift - spoedig worden verkocht, dan kan de Ontvanger na overleg met het dagelijks bestuur erin toestemmen dat de verkoop door de derde gebeurt mits de opbrengst - die in de plaats van de zaken treedt - in afwachting van de beslissing bij de Ontvanger wordt gedeponeerd.
22.8.8 Onduidelijk bezwaar tegen bodembeslag
De situatie kan zich voordoen dat de Ontvanger uit het ingediende bezwaarschrift niet kan opmaken of is beoogd administratief beroep in te stellen op grond van artikel 22 eerste lid van de wet dan wel verzet aan te tekenen op grond van artikel 435, derde lid Rv.
Als dat het geval is, nodigt de Ontvanger de derde uit zich daarover binnen tien dagen uit te laten. Als de derde niet reageert, wordt het geschrift aangemerkt als een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid van de wet.
22.8.9 Samenloop administratief beroep en verzet tegen bodembeslag
Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid van de wet indient als een schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435, derde lid Rv, dan zendt de ontvanger eerst het beroepschrift ter behandeling aan het dagelijks bestuur, voordat hij het verzet ex artikel 435, derde lid, Rv behandelt.
22.8.10 Criteria voor de beslissing op het beroepschrift ex artikel 22, eerste lid van de wet
Vervallen
22.8.11 Beëindiging operationele leaseovereenkomst
Vervallen
22.8.12 Executie en bodemrecht
Vervallen
22bis Mededeling
N.v.t. voor SVHW
22.9 Terughoudend beleid bij reëel eigendom derde 22.9.1 Algemeen
Bij de beslissing van de directeur op een beroepschrift dat is ingediend tegen de inbeslagneming van bodemzaken voor belastingaanslagen als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet, wordt het eigendomsrecht van een derde ontzien in die gevallen waarin sprake is van reëel eigendom van de derde. De executie met toepassing van het bodemrecht van zaken, waarvan de ontvanger weet dat deze niet aan de belastingschuldige toebehoren, maar ten aanzien waarvan geen beroepschrift is ingediend of verzet is gedaan, heeft slechts plaats als zij past in het beleid, dat is verwoord in dit artikel.
Onder reëel eigendom van de derde wordt verstaan de situatie waarin de zaken zowel juridisch eigendom zijn van de derde, als in economisch opzicht in overwegende mate aan hem toebehoren. Dit terughoudend beleid geldt dus niet als de economische verhouding tussen de belastingschuldige en de zaken aanleiding geeft deze als zijn zaken aan te merken. Verhaal op zaken van een derde is dan gerechtvaardigd.
Als voorbeelden hiervan kunnen gelden:–de gevallen waarin zaken zijn geleverd in huurkoop of onder eigendomsvoorbehoud;–situaties waarin door middel van leasing of andere vormen van huur of bruikleen het economisch risico van waardevermindering van de zaken in overwegende mate bij de belastingschuldige ligt.
22.9.2 Lease
In dit verband wordt verwezen naar het besluit van 15 november 1999, nummer AFZ 99/3262M, Stcrt. 225, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 december 2019, nummer 2019-166072.In dat besluit – de zogenoemde leaseregeling – is aangegeven onder welke voorwaarden de lessor fiscaal als eigenaar van het leaseobject wordt aangemerkt en er dus sprake is van reëel eigendom.
Leaseregeling
De lessor zal uitsluitend voor de toepassing van het bodemrecht ex artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990, alsmede voor de toepassing van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet IB 2001 en de investeringsfaciliteiten in ieder geval als eigenaar van een door hem op basis van leasing ter beschikking gesteld leaseobject worden aangemerkt indien hij:
- a.
zich als zodanig gedraagt,
- b.
de juridische eigendom van het leaseobject heeft, én
- c.
het positieve en/of negatieve restwaarderisico ten aanzien van het leaseobject loopt (zie hierna).
Het gedragen als eigenaar blijkt onder andere uit het feit dat de lessor, op grond van Nederlandse fiscale maatstaven, met uitsluiting van anderen, het leaseobject activeert op de fiscale balans, dan wel daarover heeft afgeschreven.
Het positieve en/of negatieve restwaarderisico
De lessor wordt geacht ten aanzien van het leaseobject het positieve en/of negatieve restwaarderisico te lopen als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- A.
Voor overeenkomsten met een koopoptie of verlengingsoptie voor de lessee, als:
- 1.
de optieprijs reëel is, dat wil zeggen is vastgesteld op basis van de op het moment van het aangaan van de leaseovereenkomst redelijkerwijs te schatten waarde van het leaseobject aan het einde van de vaste leaseperiode;
- 2.
het bedrag van de koopoptie, dan wel de contante waarde van de verlengingsoptiebedragen, niet lager is dan 7,5% van de fiscale kostprijs; en
- 3.
het leaseobject na de vaste leaseperiode niet voor een lager bedrag dan uit de punten 1 en 2 voortvloeit ter beschikking wordt gesteld, onderscheidenlijk wordt vervreemd, aan de lessee.
- B.
Voor overeenkomsten zonder koopoptie of verlengingsoptie voor de lessee, als:
- •
op het moment dat het contract wordt afgesloten, de reële verwachting bestaat dat het leaseobject na afloop van de vaste leaseperiode nog een substantiële waarde heeft. Als een object na afloop van de vaste leaseperiode tegen een lagere vergoeding dan overeenstemt met de hiervoor genoemde substantiële waarde aan de lessee ter beschikking wordt gesteld onderscheidenlijk vervreemd, wordt aangenomen dat hieraan niet is voldaan. In dit verband wordt onder substantiële waarde verstaan een waarde van minimaal 7,5% van de fiscale kostprijs.
- C.
Voorts geldt voor de in de onderdelen A en B genoemde overeenkomsten dat:
- 1.
de vaste leaseperiode niet langer is dan 85% van de geschatte economische levensduur van het leaseobject;
- 2.
geen afdekking heeft plaatsgevonden van het restwaarderisico bij de lessee of bij een aan de lessee gelieerde partij;
- 3.
geen afdekking heeft plaatsgevonden van het restwaarderisico bij een ander dan de lessee of bij een ander dan een aan de lessee gelieerde partij voor een bedrag van minimaal 7,5% van de fiscale kostprijs (zie hierna de toelichting op deze voorwaarde);
- 4.
de lessee niet via andere overeenkomsten beschikt over nagenoeg het volledige economische belang bij het leaseobject;
- 5.
elementen, die aantoonbaar vreemd zijn aan de voor de verrichte investeringen gangbare grondslag voor de berekening van de investeringsbijdragen, daarbij buiten beschouwing zijn gelaten. De in de leasetermijnen begrepen vergoedingen voor onderhoud zijn bijvoorbeeld zo’n vreemd element;
- 6.
de lessor in geval van sale and lease back de aanspraak op fiscale investeringsfaciliteiten niet zal baseren op een hoger bedrag dan de fiscale kostprijs van het bedrijfsmiddel die gegolden zou hebben voor de lessee zelf;
- 7.
als op basis van een overeenkomst recht bestaat op Nederlandse fiscale investeringsfaciliteiten, in de betrokken overeenkomst wordt vermeld welke partij fiscaal eigenaar is. Als zou blijken dat zowel de lessee als de lessor ter zake van hetzelfde object een beroep op investeringsfaciliteiten hebben gedaan, moet de lessor van zijn aanspraak op de betrokken investeringsfaciliteiten afzien.
Toelichting bij voorwaarde C.3
Het afdekkingsverbod van minimaal het vereiste restwaarderisico van 7,5% van de fiscale kostprijs houdt het volgende in. Om fiscaal als eigenaar aangemerkt te worden moet de lessor risico lopen ten aanzien van de restwaardeontwikkeling van het leaseobject. Een negatief restwaarderisico kan op twee manieren worden beperkt. (1) De lessor dekt de eventueel te lopen schade af door de leasetermijnen te verhogen. In dat geval loopt hij het restwaarderisico nog steeds, maar wordt hij er alleen voor gecompenseerd, zelfs in de situatie waarin de waardedaling zich niet voordoet. (2) De lessor dekt het restwaarderisico af door middel van putopties. Hij zal de putoptie benutten als het object sterker in waarde daalt dan verwacht. Het object gaat dan over op degene die de putoptie verstrekt heeft. De laatste partij voelt dan ook de waardedaling, de lessor niet, want hij heeft het object niet meer. Hoewel er economisch nauwelijks verschil tussen beide situaties bestaat, is dat verschil er formeel wel: in situatie 1 loopt de lessor een negatief restwaarderisico dat hij vervolgens compenseert door een hoger leasetarief. In situatie 2 loopt de lessor geen negatief restwaarderisico. Situatie 2 staat aan een operationele lease in de weg.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat het gebruik van opties ter indekking van het restwaarderisico voor zover dat 7,5% van de kostprijs te boven gaat, wel tot de mogelijkheden behoort. Bijvoorbeeld: Is de verwachte restwaarde 20% van de kostprijs, dan kan, wanneer een calloptie is verstrekt met een uitoefenprijs van 17,5% van de kostprijs, het negatieve restwaarderisico worden ingedekt door een putoptie te nemen met een uitoefenprijs van 10% van de kostprijs.
- D.
Bij overeenkomsten met een vaste leaseperiode langer dan vijf jaar wordt het vereiste minimum van het restwaarderisico, zoals dat hierboven is aangegeven onder de onderdelen A.2 en B en C.3, per jaar met 0,5% van de fiscale kostprijs verhoogd, voor zover de periode van vijf jaar wordt overschreden.
- E.
In afwijking van het voorgaande wordt de lessor niet als fiscaal eigenaar van het leaseobject aangemerkt als de leaseovereenkomsten specifieke leaseobjecten betreffen. Als specifieke objecten in voormelde zin worden beschouwd:
- •
de objecten waarvan de waarde in het economische verkeer na afloop van de vaste leaseperiode alleen voor de lessee of met de lessee gelieerde partijen nog substantieel is; of
- •
de objecten die naar hun aard of door de wijze waarop de objecten aan het bedrijf van de lessee zijn verbonden aan het einde van de vaste leaseperiode door geen ander dan de lessee gebruikt kunnen worden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het object voor het gebruik door een ander verplaatst zou moeten worden wat niet mogelijk is of vanuit bedrijfseconomisch perspectief onwenselijk is. Dit betekent overigens niet dat een niet verplaatsbaar object altijd een specifiek object is.
22.9.2.2 Geen terughoudend beleid
Daarnaast zijn er zes situaties waarin geen sprake is van een terughoudend beleid, hoewel sprake kan zijn van reëel eigendom op grond van artikel 22.9.2.1. Het betreft:
- •
Zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld aan de belastingschuldige, terwijl daarnaast tussen de derde en de belastingschuldige een overeenkomst is gesloten waarin een afnameverplichting of afnamebeding ten behoeve van de derde is opgenomen. Met een overeenkomst tussen de derde en de belastingschuldige als bedoeld in de vorige volzin wordt gelijkgesteld een overeenkomst die door de derde met een andere partij is afgesloten en die door belastingschuldige van de derde wordt overgenomen.
- •
Zaken die toebehoren aan de echtgenoot die met de belastingschuldige een gezamenlijke huishouding voert. Dit geldt uitsluitend voor zaken die in beslag genomen zijn in verband met belastingschuld die materieel is ontstaan in de periode waarin een gezamenlijke huishouding werd gevoerd.
- •
Zaken waarbij in het kader van samenspanning tussen de belastingschuldige en de derde de juridische eigendomssituatie is gefingeerd om verhaal te bemoeilijken.
- •
Zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld, terwijl zodanige afspraken zijn gemaakt tussen de belastingschuldige en de derde dat de belastingschuldige hoewel hij formeel zelfstandig ondernemer is en hij daardoor risico’s draagt in feite de vrije beschikkingsmacht over zijn bedrijf en de beslissingsbevoegdheid die normaliter bij het ondernemerschap past, geheel of ten dele mist. Dit komt omdat hij dit – in een van de situatie afhankelijke mate – feitelijk moet overlaten aan die derde, zonder wie de bedrijfsvoering (of een deel daarvan) zoals die plaatsvindt, niet denkbaar is.
- •
Zaken die zijn vervreemd in het kader van de uitoefening van een pandrecht of een ander tot zekerheid strekkend recht (mede) met het oogmerk deze zaken aan verhaal door de ontvanger te onttrekken.
- •
Zaken waarvan de lessor fiscaal als eigenaar wordt aangemerkt terwijl de fiscale eigendom van die zaken op een eerder tijdstip krachtens een toen bestaande leaseovereenkomst – waaronder mede begrepen aankoopfinancieringscontracten op basis van verpanding van de verworven zaak – bij de huidige lessee heeft berust.
22.9.2.3 Beëindiging operationele leaseovereenkomst
Bij beëindiging van een leaseovereenkomst door het verstrijken van de overeengekomen leaseperiode of door opzegging geldt in het algemeen als uitgangspunt dat een aanvankelijke kwalificatie als reëel eigendom ook na opzegging blijft gelden. Uitzondering hierop is als de lessor het object na beëindiging van de leaseovereenkomst – regulier dan wel voortijdig – zonder rechtsgeldige titel bij de lessee in gebruik laat.
De lessor moet bij beëindiging van de lease het gebruiksrecht aan de lessee ontzeggen; zowel formeel als de facto. Als ten tijde van de beslaglegging blijkt dat het object ondanks de opzegging van de leaseovereenkomst nog in gebruik is bij de lessee, zal de lessor aan moeten tonen dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid al het mogelijke heeft gedaan en nog steeds doet, om het voortgezette gebruik door de lessee te beëindigen.
Onder ‘al het mogelijke’ wordt met name meer verstaan dan een formeel verbod op het gebruik: er moet sprake zijn van controle daarop en zo mogelijk het fysiek onmogelijk maken van voortgezet gebruik. Deze voorwaarde is niet van toepassing als de periode tussen opzegging en beslaglegging dusdanig kort is dat van de lessor redelijkerwijs niet kan worden gevergd al de nodige actie te hebben ondernomen.
23. Artikel 23 en artikel 23a.
N.v.t. voor SVHW.
24. Artikel 24. Verrekening
Artikel 24 van de wet regelt de verrekening door de Ontvanger van in te vorderen en uit te betalen bedragen. Bij de verrekening mag de Ontvanger geen gebruik maken van de algemene verrekeningsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
Tijdens faillissement, surseance en wettelijke schuldsanering geldt artikel 24 van de wet niet; dan zijn de artikelen 53 tot en met 56, 234, 235 en 307 van de FW van toepassing.
In aansluiting op artikel 24 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- •
- •
betwiste schuld en verrekening;
- •
reikwijdte van de verrekening;
- •
bekendmaking verrekening;
- •
instemmingsregeling bij cessie en verpanding.
24.1 Wanneer verrekening
De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De Ontvanger bepaalt of al dan niet tot verrekening wordt overgegaan.
Als de belastingschuldige de Ontvanger verzoekt een bepaalde belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag met een bepaalde openstaande aanslag of andere vordering te verrekenen, dan willigt de Ontvanger dit verzoek altijd in.
Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is geformaliseerd of het uit te betalen bedrag is vastgesteld. In dat geval schort de Ontvanger de invordering echter niet zonder meer op. Zo nodig kan de belastingschuldige om uitstel van betaling in verband met de te verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten uit te betalen bedrag verzoeken (zie artikel 25.3 van deze leidraad).
24.2 Betwiste schuld en verrekening
In het algemeen gaat de Ontvanger niet tot verrekening over met een te betalen bedrag dat de belastingschuldige betwist en waarvoor de Ontvanger uitstel van betaling heeft verleend op grond van artikel 25.2 van deze leidraad.
De Ontvanger kan wel verrekenen als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat.
24.3 Reikwijdte van de verrekening
Ondanks het feit dat de wet daartoe wel de mogelijkheid biedt, worden uit te betalen bedragen niet automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet invorderbaar zijn. Dit laat onverlet dat de Ontvanger bevoegd is om in daartoe aanleiding gevende gevallen binnen de betalingstermijn te verrekenen.
Bij belastingaanslag waarvan een termijnbetaling is verstreken, kan de Ontvanger alleen verrekenen voor zover de termijnen zijn verstreken.
Hierop maakt de Ontvanger een uitzondering als er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b, c of d van de wet. Dan is verrekening mogelijk met alle termijnen van de voorlopige aanslag vanaf het moment dat zich één van de genoemde situaties voordoet.
Verrekening met andere bedragen waarvan de invordering aan de Ontvanger is opgedragen, kan plaatsvinden vanaf het moment waarop de invordering aan de Ontvanger is opgedragen.
24.4 Bekendmaking verrekening
Verrekening van een uit te betalen bedrag door de Ontvanger gebeurt bij beschikking. De beschikking wordt aan de belastingschuldige bekendgemaakt door toezending of uitreiking van een kennisgeving.
24.5 Verrekening en fiscale eenheid vennootschapsbelasting
N.v.t. voor SVHW.
24.6 Instemmingsregeling bij cessie en verpanding 24.6.1 Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding
In artikel 24, vierde lid van de wet is een instemmingsregeling opgenomen die verrekening uitsluit als de Ontvanger instemt met cessie (artikel 3:94 BW) of stille verpanding (artikel 3:239 BW) van een uit te betalen bedrag.
Als de Ontvanger niet heeft ingestemd, kan hij tot verrekening met openstaande schulden overgaan ook al is de cessie of verpanding aan hem meegedeeld. De Ontvanger verrekent het uit te betalen bedrag met de belastingschulden die openstaan op het moment van formalisering van het uit te betalen bedrag.
Bij openbare verpanding van een uit te betalen bedrag geldt geen instemmingsregeling.
24.6.2 Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen
Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits dit bedrag voldoende bepaald is omschreven.
Stille verpanding is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op teruggaaf van het saldo van positieve en negatieve elementen van de belastingaanslag of de teruggaafbeschikking materieel vaststaat. Dit is op zijn vroegst het geval na het einde van het jaar of tijdvak waarop de teruggaaf betrekking heeft.
24.6.3 Instemming of weigering met een cessie of verpanding
De weigering van een instemming met de cessie of verpanding heeft betrekking op de gehele cessie of verpanding. De instemming wordt niet gedeeltelijk verleend. Wel bestaat de mogelijkheid om een uit te betalen bedrag in gedeelten te cederen of te verpanden. De Ontvanger moet dan bij iedere cessie of verpanding afzonderlijk beoordelen of hij daarmee instemt.
Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd als de Ontvanger gegronde redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de cessie of verpanding zal kunnen leiden tot oninbaarheid dan wel onverhaalbaarheid van een ten tijde van de mededeling invorderbare belastingaanslag (of anderszins voor verrekening vatbare schuld) waarmee het uit te betalen bedrag zonder cessie of verpanding had kunnen worden verrekend. De weigering voorkomt aldus dat de invordering van deze aanslag wordt gefrustreerd. Deze situatie zal zich onder meer voordoen bij een belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler.
Met nadruk wordt vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of verpanding moet worden ingestemd geen rekening wordt gehouden met materieel ontstane belastingschulden die nog niet zijn geformaliseerd in een belastingaanslag. De Ontvanger is verplicht met een cessie of verpanding in te stemmen als op het tijdstip van de mededeling van de cessie of verpanding ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare (en dus geformaliseerde) schuld invorderbaar is.
In verband met het cessie- en verpandingsverbod van artikel 7b van de wet geldt dit niet voor uitbetalingen inkomstenbelasting.
De Ontvanger maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de derde - in dit geval de pandhouder of cessionaris - bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving, waarbij de belastingschuldige op de mogelijkheid wordt gewezen bij het dagelijks bestuur beroep in te stellen.
24.6.4 Verzoek om instemming met cessie of verpanding en Awb
De beslissing op een verzoek om instemming met een cessie of verpanding wordt aangemerkt als een financiële beschikking in de zin van de Awb.
24.6.5 Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb
Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de wet geldt met betrekking tot een beroepschrift waaruit niet direct duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, dat de Ontvanger de indiener verzoekt het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De Ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.
24.6.6 Bekendmaking beschikking dagelijks bestuur bij cessie of verpanding
De beschikking van het dagelijks bestuur op het beroepschrift wordt bekend gemaakt door toezending of uitreiking van de beschikking aan zowel de belastingschuldige als de derde, in dit geval de pandhouder of cessionaris.
24.6.7 Houding Ontvanger bij procedure tegen weigeren instemming met cessie of verpanding
De belastingschuldige kan zich tot de voorzieningenrechter wenden met het verzoek de Ontvanger te verbieden de instemming te weigeren. Totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, gaat de Ontvanger niet tot verrekening over.
Als de rechter het verzoek afwijst, dan verrekent de Ontvanger niet eerder dan nadat veertien dagen zijn verstreken na de dag van de uitspraak, tenzij tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld.
Als de rechter het verzoek ook in hoger beroep afwijst, verrekent de Ontvanger niet eerder dan nadat de uitspraak in hoger beroep onherroepelijk vaststaat.
25. Artikel 25. Uitstel van betaling
Op grond van artikel 25 van de wet kan de Ontvanger - onder door hem te stellen voorwaarden - uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) een opgelegde belastingaanslag.
Het verlenen van uitstel van betaling gebeurt in beginsel op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de Ontvanger ook ambtshalve uitstel van betaling verlenen.
De Ontvanger kan een verleend uitstel van betaling bij beschikking tussentijds beëindigen.
In aansluiting op artikel 25 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- •
de algemene uitgangspunten van het uitstelbeleid;
- •
uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag.
- •
uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag;
- •
uitstel in verband met betalingsproblemen;
- •
betalingsregeling voor particulieren;
- •
betalingsregeling voor ondernemers.
25.1 Algemene uitgangspunten uitstelbeleid 25.1.1 Houding van de Ontvanger tijdens behandeling verzoek om uitstel
Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de Ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is toegewezen.
Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van SVHW kunnen worden geschaad, kan de Ontvanger ondanks het verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen.
25.1.2 Toewijzing van het verzoek om uitstel van betaling
Bij toewijzing van het verzoek vermeldt de Ontvanger de voorwaarden waaronder hij uitstel van betaling verleent in de beschikking.
25.1.3 Redenen afwijzing verzoek om uitstel
Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:
- a.
de medewerking van de verzoeker aan SVHW naar het oordeel van de Ontvanger onvoldoende is;
- b.
onjuiste gegevens worden verstrekt;
- c.
de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de ontvanger daartoe gestelde termijn zijn verstrekt. Als de verstrekte gegevens onvolledig zijn, stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken;
- d.
de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld (zie artikel 25.1.13 en de paragraven onder 25, 27.2 van deze leidraad);
- e.
de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde belasting te betalen;
- f.
de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;
- g.
de betalingsregeling zich over een voor de Ontvanger onaanvaardbare termijn uitstrekt;
- h.
de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens de Ontvanger geen uitkomst zal bieden;
- i.
sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een belastingaanslag in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen die aanslag, terwijl gedurende die procedure
betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de belastingschuld kon worden betaald.
- j.
- k.
voor zover het een bezwaar betreft dat direct of indirect gericht is tegen een onherroepelijk vaststaande WOZ-beschikking bij een gemeentelijke belastingdienst;
- l.
indien de belastingschuldige reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is nagekomen;
- m.
indien ter zake van de aanslag reeds een beslagopdracht naar de belastingdeurwaarder is uitgegaan dan wel door de belastingdeurwaarder reeds beslag is gelegd;
- n.
in geval van een vordering op grond van artikel 19 van de wet;
- o.
indien voor hetzelfde tijdvak de automatische incasso niet is nagekomen door de belastingschuldige
De Ontvanger is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te laten brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst. Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten. Daarbij wordt getracht alle afwijzingsgronden te noemen; er kan echter worden volstaan met het noemen van de voornaamste afwijzingsgrond.
25.1.4 Redenen beëindigen uitstel
Het uitstel wordt in ieder geval beëindigd als:
- a.
niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is verleend;
- b.
tijdens de looptijd van het uitstel blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt;
- c.
de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;
- d.
de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of zijn veranderd dat het naar het oordeel van de Ontvanger onjuist is het uitstel te continueren;
- e.
de medewerking van de verzoeker aan SVHW naar het oordeel van de Ontvanger onvoldoende is;
- f.
zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 10 van de wet en de Ontvanger van mening is dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt;
- g.
belastingschuldige in staat van faillissement wordt verklaard, hem surseance van betaling wordt verleend of hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen.
25.1.5 Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn
Als de belastingschuldige een betalingsregeling van meer dan één termijn niet nakomt, kan de Ontvanger alvorens hij de regeling beëindigt, de belastingschuldige in de gelegenheid stellen om alsnog binnen veertien dagen de achterstand te voldoen.
25.1.6 Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel
Als de Ontvanger uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken, dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.
Als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, stelt de Ontvanger de belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte onder opgaaf van reden.
25.1.7 Geen invordering tijdens verleend uitstel
Tenzij in de leidraad anders is aangegeven, kan de Ontvanger voor een belastingaanslag waarvoor hij uitstel van betaling heeft verleend, geen invorderingsmaatregelen nemen. Tenzij naar het oordeel van de Ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van SVHW worden geschaad.
25.1.8 Na (afwijzen) uitstel veertien dagen wachttijd
Als de Ontvanger geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend uitstel beëindigt, of als het dagelijks bestuur afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing of beëindiging, dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van veertien dagen na dagtekening van de beschikking. Hetzelfde geldt als het uitstel van betaling van rechtswege is vervallen en daarvan een mededeling is gedaan.
Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege als op telefonisch verzoek uitstel is verleend. In dat geval geldt de termijn van veertien dagen niet.
Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als naar het oordeel van de Ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van SVHW worden geschaad. Verder geldt deze termijn niet als een executieverkoop wordt opgeschort en in verband daarmee uitstel van betaling is verleend in samenhang met een prolongatieovereenkomst.
25.1.9 Uitstel voor een ambtshalve belastingaanslag
Als een belastingschuldige uitstel van betaling vraagt voor een ambtshalve opgelegde belastingaanslag, verleent de ontvanger geen uitstel van betaling als het bezwaarschrift niet is gemotiveerd.
25.1.10 Uitstel voor een aanslag ter behoud van rechten
N.v.t. voor SVHW.
25.1.11 Uitstel voor een bestuurlijke boete
De Ontvanger verleent uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete in verband met bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete.
De Ontvanger verleent ook uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete als sprake is van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag en de bedragen van die belastingaanslag en die van de boetebeschikking op één aanslagbiljet zijn vermeld. De Ontvanger verleent dit uitstel niet als uit het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar zich niet richt tegen de bestuurlijke boete.
Aan het uitstel kan de Ontvanger voorwaarden verbinden die ertoe strekken de belangen van de deelnemers van het SVHW veilig te stellen. De Ontvanger verleent het uitstel tot het moment waarop op het bezwaarschrift is beslist.
25.1.12 Tijdens uitstel nieuwe aanslagen voldoen
Vervallen per 1 juli 2016.
25.1.13 Zekerheid bij uitstel
De Ontvanger kan bij het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde stellen dat de belastingschuldige of een derde zekerheid stelt. Bij het stellen van zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige wijze kunnen worden gesteld, bewaakt en uitgewonnen.
Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van voorraden is in beginsel niet aanvaardbaar vanwege de aard van deze zekerheid. De Ontvanger aanvaardt een bezitloze verpanding van voorraden slechts als aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald en andere zekerheidsvormen niet voorhanden zijn.
25.1.14 Tijdstip indiening verzoek om uitstel
De Ontvanger neemt een verzoek om uitstel van betaling altijd in behandeling, ongeacht het tijdstip van indiening en het stadium van de invordering.
De Ontvanger wijst een verzoek om uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen in het algemeen af als het verzoek is ingediend nadat aankondiging van een ten laste van de belastingschuldige te houden executoriale verkoop heeft plaatsgevonden, of als publicatie daarvan niet meer is te voorkomen.
Om de belangen van SVHW niet te schaden, kan de Ontvanger de beslissing op een vlak voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om uitstel mondeling bekend maken. De Ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt uiteraard niet de termijn van veertien dagen waarbinnen de Ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.
De Ontvanger willigt geen enkel verzoek om uitstel meer in als de belastingdeurwaarder is begonnen met de executoriale verkoop.
25.1.15 Verzoekschriften aan andere instellingen
N.v.t. voor SVHW.
25.2 Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag 25.2.1 Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag
De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door middel van een bezwaar- of beroepschrift kenbaar maken. Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de Ontvanger verlenen tot het moment waarop de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift doet.
Het in artikel 25.2 van deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft uitsluitend betrekking op het door de belastingschuldige bestreden deel van de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend.
De Ontvanger kan - als er om wordt verzocht - ook uitstel van betaling verlenen voor een aanslag waterschapsbelasting als bij een gemeente (geen deelnemer van het SVHW) bezwaar is gemaakt tegen de WOZ-beschikking in het geval dat een belastingaanslag is geregeld met inachtneming van de bestreden WOZ-taxatiewaarde. Om te kunnen beoordelen in hoeverre de WOZ-taxatie wordt bestreden, moet de belastingschuldige een kopie van het bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking overleggen. De belastingschuldige hoeft geen bezwaar te maken tegen de aanslag omdat de ambtenaar belast met de heffing de aanslag automatisch herziet als de WOZ-waarde wijzigt.
25.2.2 Bezwaarschrift geldt als verzoek om uitstel; beroepschrift niet
Als de belastingschuldige een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, merkt de Ontvanger het bezwaarschrift aan als een verzoek om uitstel van betaling.
Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een door de belastingschuldige ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de Ontvanger.
25.2.2.a. Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift
Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel indient bij de ontvanger in verband met een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag dan moet hij in het verzoek het bestreden bedrag van de aanslag en de berekening van dat bedrag vermelden.
25.2.2.b. Nadere gegevens
De ontvanger kan aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. De ontvanger geeft de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens. De invordering wordt voor die termijn geschorst.
Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.
Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf.
Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de belastingschuldige bij de ontvanger ingediend verzoek om uitstel in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt het verzoek tevens aangemerkt als een pro-forma bezwaarschrift.
Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift, dient tevens een kopie van het beroepschrift te worden overgelegd.
25.2.2.1 Ontbrekende gegevens
Als in het bezwaarschrift het bestreden bedrag of de berekening daarvan niet is vermeld, dan kan de Ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog schriftelijk mee te delen. De Ontvanger kan aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. De Ontvanger geeft de belastingschuldige een termijn van ten hoogste 14 dagen vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens. De invordering wordt voor die termijn geschorst.
Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de Ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de Ontvanger het verzoek om uitstel af. Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf.
Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de belastingschuldige bij de Ontvanger ingediend verzoek om uitstel in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval licht de Ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt het verzoek tevens aangemerkt als een pro-forma bezwaarschrift.
Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift, dient tevens een kopie van het beroepschrift te worden overgelegd.
25.2.3 De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling
In het algemeen wijst de Ontvanger een verzoek om uitstel van betaling in verband met een bezwaarschrift toe als aan de in het artikel 25.2.2. gestelde eisen is voldaan.
De Ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag.
25.2.4 Uitstel in verband met een onderlinge overlegprocedure
N.v.t. voor SVHW.
25.2.5 Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar
Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de Ontvanger zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de ontvanger bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige.
25.2.6 Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld
Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet onherroepelijk vaststaat, treft de Ontvanger voor de betwiste belastingschuld in beginsel geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen.
Als echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van SVHW of de belangen van de belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke invorderingsmaatregelen worden geschaad, dan kan de Ontvanger die maatregelen wel treffen.
Het leggen van beslag dat feitelijk dienst doet als een bewaringsmaatregel geldt niet als een onherroepelijke invorderingsmaatregel.
25.2.7 Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar
Als de Ontvanger uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden bedrag met een teruggaaf op een andere belastingaanslag of andere uit te betalen bedragen achterwege, in afwachting van de uitspraak op het bezwaarschrift.
Hiervan kan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is - bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie tot de hoogte van de (bestreden) belastingschuld - dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en verder niet voldoende zekerheid is gesteld.
Als de Ontvanger overgaat tot verrekening, licht hij de belastingschuldige in.
De ontvanger verrekent wel met het niet-bestreden deel van een (combi)aanslag.
25.2.7.a Nadere voorwaarden bij herbeoordeling verleend uitstel
Als de ontvanger bij het verlenen van het uitstel geen nadere voorwaarden heeft gesteld, kan hij uiterlijk binnen vier maanden vanaf de datum dat het uitstel is verleend voor het ingediende bezwaarschrift schriftelijk aan de belastingschuldige nadere voorwaarden stellen. Hierbij kijkt de ontvanger of de looptijd voor het afdoen van het bezwaarschrift in relatie tot de hoogte van het bestreden bedrag van de aanslag daartoe aanleiding geeft. Voor de beoordeling of hij zekerheid verlangt voor de bestreden belastingschuld, past de ontvanger de in artikel 25.2.5 van deze leidraad opgenomen voorwaarden toe. Indien de belastingschuldige tijdig voldoet aan deze voorwaarden, continueert de ontvanger het uitstel. De ontvanger trekt het uitstel in als de belastingschuldige niet aan deze voorwaarden voldoet.
25.2.8 Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag
Als sprake is van een bestreden en niet-bestreden bedrag van een belastingaanslag, dan verleent de Ontvanger uitstel onder de opschortende voorwaarde dat het niet-bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig wordt betaald.
Als niet per omgaande dan wel niet tijdig wordt betaald, wordt de invordering zonder nadere aankondiging voor de gehele belastingaanslag aangevangen dan wel voortgezet.
Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar neemt de Ontvanger pas in behandeling als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag is voldaan.
25.2.9 Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag
De Ontvanger trekt het uitstel van betaling in, als dit is verleend in verband met bezwaar voor het volledige bedrag van de belastingaanslag en later blijkt dat het bezwaar slechts betrekking heeft op een gedeelte van dat bedrag.
De Ontvanger deelt daarbij mee dat hij een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar pas in behandeling neemt, als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag tijdig is voldaan.
25.3 Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag 25.3.1 Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen bedragen
Als binnen afzienbare tijd een door de Ontvanger uit te betalen bedrag wordt verwacht, kan de Ontvanger uitstel van betaling verlenen tot het moment waarop hij dit uit te betalen bedrag kan verrekenen met de belastingaanslag waarvoor uitstel wordt gevraagd.
Er is sprake van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf als:
- •
het belastingjaar of belastingtijdvak waarover de teruggaaf wordt verwacht is afgelopen en;
- •
de belastingschuldige een verzoek om teruggaaf heeft ingediend en;
- •
over die teruggaaf tussen de inspecteur en de belastingplichtige geen verschil van mening bestaat.
25.3.2 Berekening van het uit te betalen bedrag bij uitstel
Bij het verzoek om uitstel moet een berekening van het uit te betalen bedrag zijn gevoegd. Als dit ontbreekt of onvoldoende is gemotiveerd, geeft de ontvanger de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand om alsnog zijn verzoek (nader) te motiveren. De termijn begint te lopen vanaf de dagtekening van de kennisgeving van de ontvanger dat de belastingschuldige zijn verzoek (nader) moet motiveren. De invordering wordt voor die termijn geschorst.
Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.]
25.3.3 Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te betalen bedrag
De Ontvanger beslist - onder door hem te stellen voorwaarden - in het algemeen positief op een volledig gemotiveerd verzoek om uitstel van betaling. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het te verrekenen bedrag.
Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het te verrekenen bedrag moet de belastingschuldige tijdig betalen. De Ontvanger kan echter een betalingsregeling toestaan als daartoe aanleiding bestaat.
25.3.4 Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag
Uit te betalen bedragen waarop het uitstel geen betrekking heeft, verrekent de Ontvanger met de openstaande belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag.
Als volgens de Ontvanger de continuïteit van de bedrijfsvoering direct gevaar loopt als gevolg van een eventuele verrekening van teruggaven en niet hoeft te worden gevreesd voor onverhaalbaarheid van de schuld, dan kan hij deze teruggaven (gedeeltelijk) uitbetalen.
25.4 Uitstel in verband met betalingsproblemen 25.4.1 Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen
Als de belastingschuldige de belasting - geheel of gedeeltelijk - niet binnen de wettelijke betalingstermijnen kan voldoen, kan de Ontvanger aan de belastingschuldige op diens verzoek een betalingsregeling toestaan. De Ontvanger kan daarbij voorwaarden stellen.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de omstandigheden van dat moment een rol. Als de belastingschuldige in het verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor redelijkerwijs voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden bij een betalingsregeling.
De Ontvanger zal een betalingsregeling in ieder geval niet toestaan als de betalingsproblemen zijn terug te voeren op structurele problemen of activiteiten die geen perspectief bieden.
25.4.2 Uitstel en autobelasting
N.v.t. voor SVHW.
25.4.3 Verrekening tijdens een betalingsregeling
Tijdens een betalingsregeling verrekent de Ontvanger belastingteruggaven en andere teruggaven met een openstaande belastingschuld.
25.4.4 Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surseance
Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, moet de Ontvanger op de gebruikelijke wijze bij de curator dan wel de bewindvoerder aanmelden. Voor deze schulden treft de Ontvanger geen betalingsregeling.
De Ontvanger verleent tijdens een surseance van betaling uitstel van betaling voor de belastingschuld die voor de aanvang van de surseance materieel verschuldigd is geworden. De Ontvanger stelt daarbij de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende verplichtingen stipt nakomt.
Zo lang onzeker is of alle boedelschulden uit de boedel kunnen worden voldaan kan de Ontvanger voor de betaling daarvan uitstel verlenen.
Als voor belastingaanslagen zekerheid is gesteld, wint de Ontvanger deze uit. Daarna informeert hij de curator dan wel de bewindvoerder over de wijziging in de hoogte van de belastingschuld.
25.4.5 Uitstel van betaling erfbelasting bij verkrijging eigen woning door broers of zussen van de erflater
N.v.t. voor SVHW
25.5 Betalingsregeling voor particulieren 25.5.1 Duur betalingsregeling particulieren
De Ontvanger verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een periode van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de Ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat.
Slechts als er volgens de Ontvanger bijzondere omstandigheden zijn, kan hij de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan twaalf maanden.
Indien uit het verzoek om uitstel blijkt dat de belastingschuldige over onvoldoende betalingscapaciteit beschikt om binnen twaalf maanden zijn schuld te betalen, dan neemt de Ontvanger dat verzoek ambtshalve in behandeling als een verzoek om kwijtschelding. Bij de beoordeling daarvan neemt hij de gehele belastingschuld in beschouwing.
Art. 26.1.2 is in deze situatie niet van toepassing indien en voor zover de belastingschuldige gebruik maakt van het daartoe ingestelde verzoekformulier voor uitstel van betaling en hij dit formulier volledig invult.
25.5.2 Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren
De Ontvanger kan aan het verlenen van uitstel verschillende voorwaarden verbinden. In ieder geval stelt de Ontvanger aan het verlenen van een betalingsregeling de voorwaarde dat nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de Ontvanger is opgedragen - tijdig worden nagekomen. De ontvanger kan echter op verzoek van de belastingschuldige toestaan dat nieuwe belastingaanslagen, waarvan het ontstaan of onbetaald laten niet aan de belastingschuldige kan worden toegerekend, in een bestaande betalingsregeling worden opgenomen. Voorwaarde is dat de belastingschuldige zijn gehele betalingscapaciteit al heeft ingezet in het kader van de bestaande betalingsregeling.
De ontvanger kan alvorens het uitstel te verlenen, zekerheid eisen als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Ook het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden kan aanleiding zijn voor het eisen van zekerheid.
25.5.3 Kort uitstel particulieren
In uitzonderingsgevallen, door welke oorzaak dan ook, kan door de ontvanger uitstel van betaling worden verleend voor een korte periode (enkele weken) zonder een verzoekformulier vermeld in 27.5.4.
25.5.4 Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren
In andere gevallen als bedoeld in artikel 25.5.3 van deze leidraad, gaat de Ontvanger aan de hand van de daartoe door de verzoeker verstrekte gegevens over tot de berekening van de betalingscapaciteit en de beoordeling van de vermogenspositie. De Ontvanger verleent in ieder geval geen uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd al uitstel op grond van artikel 25.5.3 van deze leidraad is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds is beëindigd.
Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de Ontvanger zo nodig nadere gegevens bij de verzoeker op. Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de Ontvanger uit van de begrippen en normen die gelden bij het kwijtscheldingsbeleid, behalve voor zover daarvan in de artikelen 25.5.5 tot en met 25.5.11 van deze leidraad wordt afgeweken. Ook met betrekking tot het vermogen gaat de Ontvanger uit van het vermogensbegrip zoals dat geldt in de kwijtscheldingsregeling.
25.5.5 Vermogen en betalingsregeling particulieren
De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het verzoek staat een betalingsregeling in het algemeen in de weg. Dit geldt met name indien het vermogen zonder bezwaar liquide is te maken.
Het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is vrijgesteld, staat een betalingsregeling echter niet in de weg.
Onder vermogen wordt in dit verband verstaan de bezittingen van de belastingschuldige en diens echtgenoot (zoals bedoeld in artikel 3 Pw), verminderd met de schulden die een hogere preferentie hebben dan de belastingschuld.
Met toepassing van artikel 3 Pw wordt als echtgenoot ook aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft.
25.5.6 Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren
Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een belangrijke rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als gedurende de looptijd van de betalingsregeling. De betalingscapaciteit van de belastingschuldige die door de Ontvanger wordt berekend, bepaalt in belangrijke mate het bedrag dat de belastingschuldige (periodiek) op de achterstallige schuld moet aflossen. De betalingscapaciteit geeft ook aan in hoeverre een betalingsregeling zinvol is.
Een uitzondering daarop vormt de ontvangen alimentatie ten behoeve van minderjarige kinderen. Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de Ontvanger met betrekking tot de huur- en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin de belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de werkelijke uitgaven.
De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek van het normbedrag voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist de Ontvanger 80% van de betalingscapaciteit op. Voor een belastingschuldige die in het buitenland woont, past de ontvanger op het normbedrag voor levensonderhoud eerst het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, telt de ontvanger op bij de aldus berekende betalingscapaciteit.
25.5.6a Correctie vaststellen
nettowoonlasten
Bij het vaststellen van de nettowoonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.
25.5.7 Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven
De Ontvanger kan - afhankelijk van de concrete situatie van de belastingschuldige en zijn gezin - bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende betalingscapaciteit in mindering brengen. Het moet dan gaan om uitgaven die samenhangen met de maatschappelijke positie van de belastingschuldige, en die naar het oordeel van de Ontvanger niet in redelijkheid kunnen worden betaald uit het normbedrag voor levensonderhoud en de zogenoemde uitvoeringstolerantie van 20%.
25.5.8 Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan derden
In het algemeen blijven bij de berekening van de betalingscapaciteit de aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing. De Ontvanger kan een uitzondering maken voor aflossingen op schulden waarvan het niet-betalen tot ongewenste effecten kan leiden.
25.5.9 Berekening betalingscapaciteit: extra inkomsten
Bij de berekening van de betalingscapaciteit houdt de Ontvanger slechts rekening met extra inkomsten, zoals vakantiegeld, tantièmes en dergelijke, voor zover uitbetaling daarvan plaatsvindt dan wel zou moeten plaatsvinden in de periode waarvoor de betalingsregeling geldt.
25.5.10 Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor
Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een betalingsregeling voorstelt waarbij de schuld binnen twaalf maanden wordt afbetaald en deze regeling afwijkt van hetgeen de Ontvanger heeft berekend, dan hoeft een niet al te grote afwijking niet te leiden tot afwijzing van het verzoek.
Als de regeling die door de belastingschuldige is voorgesteld voor de Ontvanger niet aanvaardbaar is, maar een andere regeling wel ingewilligd kan worden, dan deelt de Ontvanger onder afwijzing van het verzoek de belastingschuldige mee welke regeling hij desgevraagd wel kan verlenen.
25.5.11 Betalingsregeling langer dan twaalf maanden
Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij regelingen tot en met twaalf maanden, is van overeenkomstige toepassing op een regeling die vanwege bijzondere omstandigheden langer dan twaalf maanden duurt.
Hierbij moet in acht worden genomen dat de belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven - waaronder ook de huur of de hypotheeklasten - in de eerste twaalf maanden van de betalingsregeling zodanig moet verminderen, dat na de twaalfde maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het kwijtscheldingsbeleid is ontleend, kan worden benut om de schuld te voldoen. De Ontvanger sluit met de betalingsregeling hier op aan.
25.6 Betalingsregeling voor ondernemers 25.6.1 Duur betalingsregeling ondernemers
Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de Ontvanger rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de schuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming en het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden.
De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van twaalf maanden niet te boven gaan, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.
De Ontvanger stelt als voorwaarde dat de belastingschuldige verplicht meedoet aan de automatische incassoregeling.
25.6.2 Voorwaarden betalingsregeling ondernemers
Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de Ontvanger de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen - waarvan de invordering aan de Ontvanger is opgedragen - bijhoudt.
De ontvanger kan bij het verlenen van een betalingsregeling zekerheid eisen (zie artikel 25.1.13).
Dit zal hij in ieder geval doen als het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige in het verleden, of de aard of de omvang van de belastingschuld waarvoor om uitstel wordt verzocht, daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt voor de hoogte van de zekerheid is de hoogte van de schuld waarvoor uitstel is verzocht.
25.6.2a t/m d Bijzondere omstandigheden betalingsregeling ondernemers
N.v.t voor SVHW
25.6.3 Uitstelbeleid particulieren geldt voor ex-ondernemers
Voor ex-ondernemers is het uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt voor particulieren, ook als de belastingschuld betrekking heeft op de ondernemingsperiode.
25.6.4 Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie
Als het de Ontvanger bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt ingesteld naar de mogelijkheid van subsidie- of steunverlening om de schuld te voldoen of een sanering mogelijk te maken, dan verleent de Ontvanger uitstel van betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de (potentiële) subsidiënt zal worden gehonoreerd. De belastingschuldige moet dan wel aan de lopende verplichtingen voldoen.
25.7 Administratief beroep 25.7.1 Toetsing uitstelbeschikking door het dagelijks bestuur
Als de Ontvanger een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel afwijst of een verleend uitstel beëindigt, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij het dagelijks bestuur van SVHW. De belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de Ontvanger die de beschikking heeft genomen.
Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de Ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen.
Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van SVHW kunnen worden geschaad, kan de Ontvanger ondanks de behandeling van het beroep wel invorderingsmaatregelen treffen.
25.7.2 Beroepsfase uitstel
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt tien dagen na dagtekening van de bestreden beschikking. Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de Ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De Ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.
25.7.3 Beslissing dagelijks bestuur op beroepschrift bij uitstel
In alle gevallen waarin het dagelijks bestuur van SVHW het beroep gegrond oordeelt, kan hij de zaak inhoudelijk afdoen, hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.
25.7.4 Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel
De belastingschuldige kan beroep instellen bij het dagelijks bestuur tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een termijn gebonden.
Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de Ontvanger uitstel van betaling had moeten verlenen, dan hoeft het dagelijks bestuur niet te volstaan met de uitspraak dat de Ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.
25.7.5 Beroep of herhaald verzoek om uitstel bij de Ontvanger
Als de belastingschuldige bij de Ontvanger bezwaar maakt tegen de beslissing op het verzoek om uitstel of voor dezelfde belastingschuld een herhaald verzoek om uitstel indient, dan merkt de Ontvanger dit aan als een beroepschrift.
Als de Ontvanger op dat moment aanleiding ziet om een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen, geeft hij echter een nieuwe beschikking. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij het dagelijks bestuur van SVHW.
25a Uitstel van betaling exitheffingen inkomstenbelastingen
N.v.t. voor SVHW
25.a.1 Beoordeling zekerheid bij uitstel van betaling ter zake van exitheffingen
N.v.t. voor SVHW
25b Uitstel van betaling exitheffingen vennootschapsbelasting
N.v.t. voor SVHW
25.b.1 Beoordeling zekerheid bij uitstel van betaling ter zake van exitheffingen
N.v.t. voor SVHW
26. Artikel 26. Kwijtschelding van belastingen
In artikel 26, eerste lid van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van rijksbelastingen. De Ontvanger verleent gehele of gedeeltelijke kwijtschelding als de belastingschuldige niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen om een belastingaanslag te betalen, ontbreken en ook niet binnen afzienbare tijd worden verwacht.
De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd in de regeling. In afwijking van de regeling kan de gemeente een ruimhartiger kwijtscheldingsbeleid voeren. De Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden bevat regels over de wijze waarop de raad in afwijking van de regeling het vermogen en de kosten van bestaan van belastingschuldigen kan vaststellen.
In de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de belastingsfeer tot uitdrukking gebracht.
Aan een aansprakelijkgestelde kan geen kwijtschelding worden verleend. Wel kan hij op zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting. In artikel 53, derde lid van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven op grond waarvan de Ontvanger de aansprakelijkgestelde geheel of gedeeltelijk van zijn betalingsverplichting kan ontslaan als deze niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar te betalen.
De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden ook voor het ontslag van de betalingsverplichting.
In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:
- •
algemene uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid;
- •
kwijtschelding van rijksbelastingen voor particulieren;
- •
kwijtschelding van rijksbelastingen voor ondernemers;
- •
- •
voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding.
26.1 Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid 26.1.1Kwijtschelding van betaalde belastingschulden
De Ontvanger verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- •
De belastingschuldige dient het verzoek om kwijtschelding in binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden;
- •
De belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder om had verzocht.
Als de Ontvanger het verzoek toewijst, betaalt hij de belastingschuldige het bedrag terug waarvoor kwijtschelding is verleend.
26.1.2 Het indienen van een verzoek om kwijtschelding
Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend bij de Ontvanger waaronder de belastingschuldige ressorteert op een daartoe ingesteld verzoekformulier.
Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit niet doet op het daartoe bestemde formulier, neemt de Ontvanger het verzoek niet als zodanig in behandeling. De Ontvanger zendt een verzoekformulier aan de belastingschuldige en stelt deze in de gelegenheid het verzoek alsnog binnen twee weken in te dienen.
In afwachting hiervan wordt de invordering niet opgeschort. Dit gebeurt pas nadat het daarvoor bestemde kwijtscheldingformulier door de Ontvanger is ontvangen.
26.1.3 Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding
Als de Ontvanger een uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig ingevuld terugontvangt, stelt hij de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. In afwachting daarvan schort de Ontvanger de invordering in beginsel op.
De Ontvanger vraagt de gegevens slechts éénmaal op. Als de belastingschuldige niet alle gevraagde nadere gegevens bijvoegt, beschouwt de Ontvanger het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij het verzoek af.
26.1.4 Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding
Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang die gelden op het moment van indiening van het verzoek, tenzij in de leidraad anders is aangegeven.
26.1.5 Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden
Als de Ontvanger besluit dat kwijtschelding zal worden verleend nadat aan één of meer voorwaarden is voldaan, dan neemt hij die voorwaarden in de beschikking op.
Als de Ontvanger in de voorwaarden heeft opgenomen dat verrekening zal plaatsvinden van uit te betalen bedragen, dan stelt hij tevens de termijn vast waarin verrekening van die bedragen zal plaatsvinden. De termijn bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de dagtekening van de kennisgeving, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt.
Als tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld behoort, dan moet de Ontvanger de belastingschuldige uitnodigen om binnen een termijn van veertien dagen een voorstel te doen met betrekking tot de betaling van dat deel. Hierbij is het uitstelbeleid (zie artikel 25 van deze leidraad) van toepassing. Als tot de voorwaarden naast de voldoening van een deel van de schuld ook de verrekening van teruggaven behoort, wordt het te betalen bedrag niet beïnvloed door de hoogte van de verrekende teruggaven.
26.1.6 Motivering afwijzing van het verzoek om kwijtschelding
Als de Ontvanger het verzoek om kwijtschelding afwijst, moet hij motiveren waarom hij tot afwijzing van het verzoek heeft besloten. Daarbij moet hij alle afwijzingsgronden noemen.
26.1.7 Na afwijzen kwijtschelding veertien dagen wachttijd bij voortzetting invordering
Als de ontvanger afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding of een aangeboden akkoord, of de directeur afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de ontvanger, voldoet de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en) verschuldigde bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn aangegeven. Na deze termijn kan de ontvanger de invordering aanvangen dan wel voortzetten. Artikel 9 van de regeling is gedurende deze wachttijd van overeenkomstige toepassing.
De termijn van veertien dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet. De termijn wordt daarnaast niet of niet geheel verleend als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de Staat worden geschaad.
26.1.8 Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding
Om de belangen van SVHW niet te schaden, kan de Ontvanger de beslissing op een kort voor de executoriale verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding mondeling bekend maken. De Ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In dat geval geldt niet de termijn van veertien dagen waarbinnen de Ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.
Evenzo geldt voor een kort voor de executoriale verkoop gedaan verzoek dat niet is ingediend op een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat onvolledig is ingevuld, dat de Ontvanger de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt het verzoek in te dienen op het daartoe bestemde formulier of de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt de ontbrekende gegevens aan te vullen (zoals bepaald in de artikelen 26.2.2 en artikel 26.2.3 van deze leidraad), maar het verzoek afwijst.
26.1.9 Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend
Er wordt geen kwijtschelding verleend als:
- •
de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het verzoek niet, niet volledig, onjuist, of niet op het door de Ontvanger uitgereikte formulier (zie ook de artikelen 26.2.2 en 26.2.3 van deze leidraad) zijn verstrekt;
- •
uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een onevenredige verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven enerzijds en het inkomen anderzijds en de belastingschuldige de in dat verband door de Ontvanger gevraagde opheldering niet - of naar het oordeel van de ontvanger - in onvoldoende mate verschaft;
- •
de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen. In dat geval wordt de belastingschuldige meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend, dan nadat de inspecteur op grond van de alsnog verstrekte gegevens de belastingaanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen. Het verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, behandelt de ontvanger als een eerste verzoek;
- •
een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de heffingsambtenaar, dan wel een beroepschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de rechtbank of (in hoger beroep) bij het gerechtshof/Hoge Raad. Een eventuele vermindering of vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat op het bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) is beslist;
- •
voor de desbetreffende belastingaanslag zekerheid is gesteld;
- •
er sprake is van meer dan één belastingschuldige;
- •
een derde nog voor de belastingschuld aansprakelijk kan worden gesteld;
- •
het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan.
Daarvan is onder andere sprake als:
- a.
het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten dat te weinig belasting is geheven;
- b.
- c.
een uitbetaald bedrag (bijvoorbeeld een belastingteruggaaf) niet is aangewend ter voldoening van de schuld waarvan kwijtschelding wordt gevraagd, tenzij het een voorlopige teruggaaf betreft voor zover die niet voor beslag vatbaar is;
- d.
vanaf de bekendmaking van de belastingaanslag tot aan de indiening van het verzoek om kwijtschelding op enig moment voldoende middelen aanwezig waren om de aanslag te kunnen voldoen;
- e.
- f.
- g.
- h.
de belastingschuldige geen gebruik heeft gemaakt van het recht op aanvullende bijstand, waardoor de belastingaanslag (gedeeltelijk) zou kunnen worden betaald;
- •
de
belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij
een akkoord is gesloten als bedoeld in de artikelen 138 en 252 FW;
- •
ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 FW, dan wel van
een belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, en niet kan worden aangemerkt als een boedelschuld;
- •
- •
door
de Ontvanger nadere voorwaarden zijn gesteld en aan die voorwaarden nog niet is voldaan.
Zodra aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan alsnog kwijtschelding worden verleend;
Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:
- •
binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten;
- •
binnen een jaar na indiening van het verzoek een verbetering is te verwachten in de financiële omstandigheden;
- •
26.1.10 Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding
Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de Ontvanger het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren toe.
Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het bedrijfsvermogen nog aanwezig is. In dat geval zal het verzoek om kwijtschelding moeten worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, 28.4 van deze leidraad. Het nog aanwezige bedrijfsvermogen zal geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke) belastingaanslagen.
26.1.11 Verzoekschriften aan andere instellingen
N.v.t. voor SVHW.
26.2 Kwijtschelding van belastingen voor particulieren 26.2.1 Vermogen en kwijtschelding particulieren
Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Pw, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en de echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen.
26.2.2 De inboedel en kwijtschelding particulieren
Een inboedel telt alleen mee als een bezitting wanneer deze bovenmatig is. Dit is in overeenstemming met het beslagverbod op roerende zaken uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het gaat dan om zaken die niet nodig zijn voor het voeren van een gewone, eenvoudige huishouding. Hieronder vallen in ieder geval meubilering en inventaris zoals bedden en beddengoed, tafel, stoelen, gordijnen, bestek, servies en ander keukengerei, kasten, koelkast en wasmachine.
Bij de beoordeling wordt gekeken naar de omstandigheden van het specifieke geval. Een bovenmatige inboedel wordt dus wel beschouwd als een bezitting.
26.2.3 Motorvoertuigen en kwijtschelding particulieren
De waarde van het motorvoertuig wordt niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 3350 of minder. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Als op het motorvoertuig voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.
Met ‘de waarde’ bedoelt SVHW de waarde zoals die bekend is in de koerslijst van de ANWB of zoals deze getaxeerd wordt door een BOVAG garage.
Een motorvoertuig wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan de Ontvanger - zo nodig na een verzoek daartoe - aannemelijk kan maken dat dat motorvoertuig absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte van de belastingschuldige of zijn gezinsleden.
Met gezinsleden wordt bedoeld de echtgenoot van belastingschuldige als bedoeld in artikel 3 PW, of zijn kind(eren) voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit het motorvoertuig in beginsel zou kunnen worden betaald.
De onmisbaarheid in verband met invaliditeit of ziekte moet worden aangetoond middels een invalideparkeerkaart of een verklaring van een arts.
26.2.4 Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren
Incidentele ontvangsten op een bankrekening (zoals bijvoorbeeld vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig vermogensbestanddeel ook in aanmerking genomen, tenzij bij de berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden. Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.
Als de belastingschuldige een energietoeslag heeft ontvangen als bedoeld in artikel 35, vierde of vijfde lid, Participatiewet, wordt een bedrag ter hoogte van het ontvangen bedrag aan energietoeslag, niet in aanmerking genomen als vermogen voor de beoordeling van het recht op kwijtschelding.
De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in de kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.
Vermogen verkregen uit letselschade
Wanneer een vermogen is ontstaan uit een letstelschade uitkering, wordt dit niet meegenomen in de vermogensberekening bij een verzoek om kwijtschelding.
Dit vermogen is bestemd voor dekking van de mogelijk te maken kosten als gevolg van de letselschade.
26.2.5 De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren
De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit heeft, wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor de waardebepaling van de onroerende zaak is uitgangspunt de waarde van de onroerende zaak bij verkoop vrij te aanvaarden.
Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor deze groep belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere belastingschuldigen.
In die gevallen kan de Ontvanger in overleg met de belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan uitstel van betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de eigen woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek moet opeisbaar zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder vrijkomen van de woning.
Het verlenen van een zodanig uitstel blijft beperkt tot uitzonderlijke gevallen.
26.2.6 Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren
Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen vermogen beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te behalen.
26.2.7 Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren
Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen ten name van overledenen zijn de financiële omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang. Alleen de vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden) kunnen worden voldaan is van belang.
Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de overblijvende partner/erfgenaam. In dat geval worden de persoonlijke financiële omstandigheden wel mee in aanmerking genomen, ook al zouden bijvoorbeeld de kinderen als mede-erfgenamen voor een deel van de belastingschuld kunnen worden aangesproken.
Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding in aanmerking zou komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn aandeel in de belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend. Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het verzoek om kwijtschelding indient.
26.2.8 Levensloopregeling en kwijtschelding voor particulieren
Een spaarsaldo dat is opgebouwd vanwege een levensloopregeling wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.
26.2.10 Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren
Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende is om de belastingaanslag te voldoen.
De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend.
Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot (als bedoeld in artikel 3 Pw) in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend. De vaststelling van het totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.
Bij het vaststellen van de nettowoonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.
De verantwoordelijkheid van de echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Pw, voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële) belastingschulden die betrekking hebben op de huwelijkse periode dan wel uit de periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden gesplitst.
Het vermogen en de betalingscapaciteit van de in artikel 3 Pw bedoelde echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan buiten de huwelijkse periode dan wel de gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval het normbedrag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie artikel 16 van de regeling).
26.2.11 Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren
Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld wordt gesteld op 7% van de - aan loonheffing onderworpen - inkomsten waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld.
Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de Ontvanger uit eigen wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking genomen.
Zo is bijvoorbeeld sprake van een lager percentage dan 7 in het geval de belastingschuldige een bijstandsuitkering geniet. In dat geval moet dus worden uitgegaan van het percentage genoemd in artikel 19, derde lid, van de Pw.
26.2.12 Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren
Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de WSF en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS VO-18+ ).
Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op een normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van basisbeurs, maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de één-oudertoeslag.
De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.
- A.
Voor studenten in het hoger onderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 86.
- B.
Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is dit het bedrag voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 66 en met het bedrag aan onderwijsretributie.
Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen inkomsten wordt eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals hiervoor berekend onder A en B.
Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:
Formule 1: (P + Q) – R – S = X
In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen lening van de IB-groep wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.
Formule 2: X + Y = T
In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit.
In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.
26.2.13 Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren
Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en die zijn bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.
De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar, wordt daarentegen wél als inkomen in aanmerking genomen, evenals de ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren ontvangen. In dat geval is de bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet.
De bijzondere bijstand voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de ouderlijke bijdrage - die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar - geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
26.2.13a Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren
Verstrekkingen die worden ontvangen uit een persoonsgebonden budget voor specifieke kosten op het gebied van zorg, begeleiding of hulp en waarop geen aanspraak bestaat vanuit de zorgverzekering of de reguliere bijstand, worden niet als inkomen in aanmerking genomen.
26.2.14 Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt geen rekening gehouden met belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend, nog zullen worden opgelegd.
Tot betalingen op belastingschulden worden naast betalingen aan rijksbelastingen ook de betalingen gerekend die worden verricht op lokale belastingen en heffingen (met uitzondering van de rechten die zijn vermeld in artikel 229 van de Gemeentewet en in artikel 115 van de Waterschapswet).
26.2.15 Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse belastingschulden
Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Pw (zie artikel 26, 28.3.10 van deze leidraad), worden de woonlasten in aanmerking genomen tot ten hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de berekening op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel b van de regeling.
26.2.16 Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding voor particulieren
Naast de alimentatieverplichtingen wordt bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage - de bijdrage die een gemeente op grond van de Pw van een ex-partner vordert in de kosten van bijstand - in mindering gebracht.
26.2.17 Kwijtschelding tijdens WSNP
Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, en die belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.
Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer van de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die de boedel vormen en onder beheer van de bewindvoerder berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.
26.2.19 Normpremie ziektekostenverzekering begrepen in de bijstandsuitkering
De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 42 per maand en voor echtgenoten € 95 per maand.
26.2.20 Onderhoud gezinsleden in het buitenland
De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het buitenland verblijvende echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk onderhoudt, wordt voor de berekening van de betalingscapaciteit niet als een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw.
Als huur wordt de hier te lande betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Pw, wordt in het kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de bedragen die de buitenlandse werknemer aan zijn bloed- of aanverwanten overmaakt voor de kosten van levensonderhoud. Met de werkelijke bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt, wordt geen rekening gehouden.
26.3 Kwijtschelding van waterschapbelastingen voor ondernemers 26.3.1 Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord
Kwijtschelding voor ondernemers vindt alleen plaats bij een saneringsakkoord tussen de schuldenaar en alle schuldeisers tot gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting, tenzij de raad op grond van artikel 28, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 anders heeft besloten.
Ook als er geen andere schuldeisers zijn of alleen speciale crediteuren als bedoeld in artikel 26.3.8 van deze leidraad kan de ontvanger kwijtschelding verlenen. De ontvanger zal bij dergelijke saneringsverzoeken de volgende aspecten meewegen in de beoordeling van het verzoek:
- 1.
Kan de belastingschuldige een verwijt worden gemaakt ter zake van het onbetaald blijven van de belastingschulden (zie artikel 8 van de regeling en artikel 26.1.9 van deze leidraad)?
- 2.
Is er sprake van een situatie waarin de belastingschuldige de ontvanger als enig schuldeiser heeft overgelaten door de andere schuldeisers bij voorrang te voldoen (zie artikel 26.3.5 van deze leidraad)? De voorwaarden van artikel 22 van de regeling voor medewerking van de ontvanger aan een saneringsakkoord zijn voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
26.3.2 Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers
Voordat de Ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord gaat hij na of de mogelijkheid bestaat (een) derde(n) aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschuld. Als de (te verwachten) opbrengst uit de aansprakelijkstelling zodanig is dat het aanbod tot een saneringsakkoord voor de Ontvanger geen betere perspectieven biedt, treedt de Ontvanger niet toe tot het akkoord.
Bij toetreding tot een saneringsakkoord kan de Ontvanger er van afzien derden alsnog aansprakelijk te stellen. In dat geval moet bij de vaststelling van het bedrag dat aan de Ontvanger moet worden voldaan rekening worden gehouden met het bedrag dat uit de aansprakelijkstelling geïnd had kunnen worden.
Als de Ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord en daarnaast nog derden aansprakelijk stelt, blijft bij de vaststelling van het bedrag dat in het akkoord moet worden voldaan een (eventuele) opbrengst uit de aansprakelijkstelling buiten beschouwing. In de situatie dat de aansprakelijkgestelde zijn regresrecht op de gesaneerde onderneming uitoefent en het bedrijf daardoor opnieuw in moeilijkheden komt, eist de Ontvanger niet dat de onderneming het ontstane tekort alsnog aanvult. Als later blijkt dat de aansprakelijkgestelde niet kan betalen, eist de Ontvanger evenmin het ontstane tekort op.
26.3.3 Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord
In aanvulling van artikel 22 van de regeling werkt de Ontvanger uitsluitend mee aan een saneringsakkoord als de communautaire middelen volledig worden voldaan.
De Ontvanger verleent geen medewerking aan een saneringsakkoord waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan niet kwijtschelden maar overdragen aan een derde of omzetten in aandelenkapitaal.
26.3.4 Toepassingsbereik saneringsakkoord
Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord bekijkt de Ontvanger welke belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden betrokken. Uitgangspunt hierbij is de formele belastingschuld ten tijde van het verzoek.
Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de belastingschuldige/ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële schuld. Als de belastingschuldige niet de gegevens overlegt die (kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor de Ontvanger toe te treden tot het aangeboden akkoord.
Ook SVHW heeft de inspanningsverplichting om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel) verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren.
26.3.5 Ten minste dubbele percentage en saneringsakkoord
N.v.t. voor SVHW
26.3.6 Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord
Bestuurlijke boeten moeten ook integraal in het akkoord worden betrokken. Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden overgegaan. Daarna past de Ontvanger het akkoordpercentage toe op de belastingschuld én op de bestuurlijke boete.
26.3.7 Rente en kosten en saneringsakkoord
De Ontvanger betrekt rente en kosten integraal in het akkoord. Het bedrag dat op basis van het akkoord is betaald, wordt in afwijking van artikel 7 van de wet op de hoofdsom afgeboekt. De Ontvanger vermeldt dit in de beschikking.
26.3.8 Speciale crediteuren en saneringsakkoord
Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot een akkoord hoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben te kunnen innen. Tot die crediteuren behoren onder meer:
- •
Pandhouders, omdat het recht van voorrang van de pandhouder op het in pand gegeven goed boven het voorrecht van de fiscus gaat, staat het niet deelnemen van de pandhouder aan het akkoord niet aan een deelname daaraan door de Ontvanger in de weg. Vanzelfsprekend zal in aanmerking moeten worden genomen dat het recht van voorrang van de pandhouder afhankelijk is van - en dus qua belang beperkt is tot - de waarde van het in pand gegeven goed. Voor het niet door pand gedekte gedeelte van zijn vordering kan de pandhouder slechts als concurrent schuldeiser worden aangemerkt. De bezitloos pandhouder wiens pandrecht betrekking heeft op een zaak als bedoeld in artikel 21, tweede lid, tweede volzin van de wet is voor die zaak lager bevoorrecht dan de fiscus. Voor hem geldt het voorgaande dus niet;
- •
Leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben voorbehouden. Als een leverancier de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden, moet bij het bepalen van de grootte van zijn vordering rekening worden gehouden met dat eigendomsvoorbehoud. Het voorgaande is niet van toepassing als de Ontvanger met toepassing van het bodemrecht beslag heeft gelegd op deze zaak. In dat geval moet integrale voldoening van de waarde van de bodemzaak worden geëist en voor het restant van de fiscale vordering (ten minste) het dubbele percentage;
- •
Cessionarissen, als sprake is van rechtsgeldige gecedeerde uit te betalen bedragen en de ontvanger heeft eveneens met de cessie ingestemd, dan wordt bij een akkoord de vordering van de crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met inachtneming van de te verwachten uit te betalen bedragen. De hoogte van de vordering van de Ontvanger wordt bepaald zonder rekening te houden met de te verwachten - maar rechtsgeldig gecedeerde - uit te betalen bedragen.
- •
Dwangcrediteuren. Onder ‘dwangcrediteuren’ worden in dit verband verstaan leveranciers die niet bereid zijn aan een akkoord mee te werken terwijl de onderneming zonder hen niet verder kan werken. Hiermee vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die de stukken moet produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Bij de beoordeling van het akkoord houdt de ontvanger rekening met de volledige betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.
26.3.9 Betaling bedrag saneringsakkoord
Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het geval de ontvanger betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:
- •
artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven voor zover die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;
- •
artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;
- •
artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;
- •
artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.
- •
Kwijtschelding wordt pas verleend indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.
26.4 Administratief beroep 26.4.1 Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding
Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van de Ontvanger op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd beroepschrift richten tot het dagelijks bestuur. Het beroepschrift wordt ingediend bij de Ontvanger. In verband met het aan het dagelijks bestuur uit te brengen advies zendt de Ontvanger zo nodig opnieuw een verzoekformulier aan de belastingschuldige toe.
Als de belastingschuldige het nader toegezonden verzoekformulier niet terugzendt, stelt de Ontvanger hem in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als de belastingschuldige hieraan geen gevolg geeft, stelt de Ontvanger het dagelijks bestuur daarvan in kennis. De Ontvanger adviseert het dagelijks bestuur dan om niet aan het beroepschrift tegemoet te komen.
26.4.2 Herhaald verzoek om kwijtschelding
De Ontvanger merkt een herhaald verzoek om kwijtschelding aan als een beroepschrift dat gericht is aan het dagelijks bestuur. Als de Ontvanger aanleiding ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in zijn eerdere beschikking, handelt hij het herhaalde verzoek zelf af.
De Ontvanger zelf behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een eerste verzoek als het verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke, ambtelijke fout.
In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de Ontvanger een beroepschrift indienen bij het dagelijks bestuur.
26.4.3 Beroepsfase kwijtschelding
Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd, verzoekt de Ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De Ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.
26.4.4 Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding
Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om kwijtschelding zijn de gegevens en normen van belang die van toepassing waren bij de beoordeling van het eerste verzoek. Wanneer echter blijkt dat het inkomen van de belastingschuldige ten opzichte van het eerste verzoek zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in belangrijke mate tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats. Ook wijzigingen in de aanspraak inzake huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen leiden tot een herberekening. Een herberekening vindt niet plaats bij wijzigingen in de kosten van bestaan.
26.4.5 Beslissing dagelijks bestuur op beroep bij kwijtschelding
In alle gevallen waarin het dagelijks bestuur het beroep gegrond oordeelt, kan hij de zaak inhoudelijk afdoen. Hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.
26.4.6 Invordering tijdens administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding en ambtshalve behandeling beroepsschrift
Als binnen de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 24 van de regeling een beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de behandeling van dit beroepschrift gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.
Indiening van het beroepschrift na de termijn van tien dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid. Dit neemt echter niet weg dat - als het belang van de invordering zich daartegen niet verzet - van het dagelijks bestuur mag worden verwacht dat hij alsnog ambtshalve de grieven die in het beroepschrift zijn aangedragen op hun waarde beoordeelt. Ook in dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.
Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet, hangt af van de omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als inmiddels onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen.
26.4.7 Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding
Als de Ontvanger nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek om kwijtschelding, kan de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij het dagelijks bestuur. Hieraan is geen termijn gebonden.
Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de Ontvanger kwijtschelding had moeten verlenen, dan hoeft het dagelijks bestuur niet te volstaan met de uitspraak dat de Ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.
26.6 Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding
Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de Ontvanger voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de Ontvanger het verzoek om kwijtschelding af. De Ontvanger neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen. Tegen het besluit van de ontvanger om geen invorderingsmaatregelen meer te treffen staat geen
administratief beroep open.
Als de Ontvanger besluit tot het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding.
De Ontvanger kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel - als dit minder is - de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. De Ontvanger neemt deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.
Als de Ontvanger besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te nemen, zal hij in zijn beschikking voorwaarden of een tijdsbepaling opnemen. Anders dan kwijtschelding is een dergelijke beschikking herroepelijk. Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, neemt de Ontvanger een nieuwe beschikking, waarbij hij zijn eerdere beschikking intrekt. De Ontvanger kan hiertoe pas overgaan nadat hij de belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen de eerdere beschikking in te trekken en niet binnen veertien dagen alsnog aan de voorwaarden of de tijdsbepaling is voldaan.
26.7 Geautomatiseerde toetsing bij kwijtschelding
Als SVHW gebruik maakt van de mogelijkheid van geautomatiseerde toetsing bij kwijtschelding, wordt er getoetst in het laatste kwartaal van het jaar voorafgaande aan het belastingjaar waarvoor de kwijtschelding eventueel kan worden verleend.
De toetsing vindt plaats door het Inlichtingenbureau aan de hand van jaarlijks vastgestelde criteria. Deze criteria worden vastgesteld door het Ministerie van Financiën. Als op grond van deze toetsing geen recht bestaat op geautomatiseerde kwijtschelding kan in een later stadium alsnog een individueel verzoek worden ingediend.
73. Artikel 73. Insolventieprocedures
In dit artikel is het volgende beleid over insolventieprocedures opgenomen:
- •
de algemene uitgangspunten insolventieprocedures;
- •
insolventieprocedure en wettelijke schuldsanering;
- •
insolventieprocedure en surséance;
- •
insolventieprocedure en faillissement;
- •
insolventieprocedure en minnelijke schuldsanering door leden van de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (“NVVK”) of gemeenten;
- •
insolventieprocedure en minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of gemeenten
- •
insolventieprocedures en akkoorden;
- •
wettelijk breed moratorium.
73.1 Algemene uitgangspunten insolventieprocedures 73.1.1 Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement
Uiterlijk veertien dagen vóór de verificatievergadering meldt de Ontvanger zijn vorderingen ter verificatie aan bij de bewindvoerder. Daarbij wordt er van uitgegaan dat belastingschulden die naar tijdvak worden geheven, geacht worden van dag tot dag te ontstaan.
De Ontvanger meldt ook conserverende belastingschulden ter verificatie aan bij de bewindvoerder.
Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar artikel 19.2 van deze leidraad. De Ontvanger maakt ook voor rechten bij invoer gebruik van deze vordering.
73.1.2 Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of faillissement
Het uitbrengen van aansprakelijkstellingen voor belastingaanslagen tijdens zowel het faillissement als tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling is mogelijk.
73.1.3 Boedelschulden
De Ontvanger ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator worden voldaan. Als belastingschulden die als boedelschulden kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan, wendt de Ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator teneinde informatie te verkrijgen over de toestand van de boedel en zo mogelijk langs minnelijke weg alsnog voldoening te bewerkstelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing wendt de Ontvanger zich met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de Ontvanger rechtstreeks verhaal zoeken op de boedel.
Het voorgaande is ook van toepassing bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.
Bij de invordering van boedelschulden kan de Ontvanger tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de schuldenaar aanvragen.
Belastingschulden ontstaan gedurende een surséance zijn boedelschulden in het faillissement (zie artikel 19.2.2 van deze leidraad).
73.1.4 Proceskostengarantie
Als de curator een gerechtelijke procedure (niet zijnde de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure) moet aanspannen om een bate voor de boedel te kunnen realiseren, en de aanwezige baten van de boedel niet toereikend zijn om de proceskosten te voldoen, kan de curator bij de Ontvanger een gemotiveerd verzoek indienen om garantstelling voor het bedrag dat niet uit de boedel kan worden voldaan.
Bij de beoordeling van het verzoek neemt de Ontvanger als uitgangspunt dat:
- •
de boedel bij de actie van de curator moet zijn gebaat;
- •
de Ontvanger (een deel van) de in het faillissement ingediende vordering zal kunnen innen.
Daarnaast stelt de Ontvanger de eis dat de schuldeisers - die bij een verdeling van de activa eveneens zullen profiteren van de vermoedelijke opbrengst van de procedure - bereid zijn om naar evenredigheid mee garant te staan voor de proceskosten. Dit geldt ook voor boedelschuldeisers. Als een bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling de Ontvanger een verzoek om garantstelling doet, treedt de Ontvanger in overleg met het dagelijks bestuur.
73.1.5 Belangenbehartiging door de bewindvoerder of de curator
N.v.t. voor SVHW.
73.1.6 Bodemvoorrecht in faillissement en in de WSNP
N.v.t. voor SVHW.
73.1.7 Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar
N.v.t. voor SVHW.
73.1.8 Uitstel in relatie tot faillissement en WSNP
Voor uitstel van betaling in relatie tot faillissement en WSNP wordt verwezen naar artikel 25 van deze leidraad.
73.1.9 Kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP
Zie voor kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP artikel 26 van deze leidraad.
73.1.10 Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot faillissement en Wsnp
N.v.t. voor SVHW.
73.1.11 Toeslagenschuld in relatie tot WSNP en faillissement
N.v.t. voor SVHW
73.1.12 Verplichtingensignaal in relatie tot WSNP en faillissement
N.v.t. voor SVHW
73.2 Insolventieprocedure en Wettelijke schuldsanering 73.2.1 Kwijtschelding tijdens WSNP
Voor de situatie dat een belastingschuldige, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld, wordt verwezen naar artikel 26, 28.3.17 van deze leidraad.
73.2.2 De WSNP is beëindigd met een schone lei
Belastingvorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is en voor zover die na de beëindiging op grond van artikel 356, tweede lid, FW onvoldaan zijn gebleven, zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen ongeacht of de vorderingen door de Ontvanger bij de bewindvoerder zijn aangemeld. Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging (met schone lei) van die regeling, zal de Ontvanger in beginsel afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:
- •
de bewindvoerder de aan de betreffende aanslag voorafgaande voorlopige aanslagen/teruggaven dan wel het ontbreken daarvan voldoende op juistheid heeft getoetst;
- •
over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact heeft opgenomen met SVHW.
Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.
Met betrekking tot belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode voor de beëindiging (met schone lei) van de wettelijke schuldsaneringsregeling en die worden vastgesteld na beëindiging van die regeling, geldt het volgende. Teruggaven (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) van minder dan € 500 worden uitbetaald aan de belastingschuldige zelf. Indien de belastingteruggave (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) € 500 of meer bedraagt, zal de Ontvanger contact opnemen met de gewezen bewindvoerder om met hem te overleggen of de vereffening moet worden heropend.
Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de Ontvanger derden nog aansprakelijk stellen voor niet-betaalde belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen moeten worden aangemerkt.
Reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures kan de ontvanger voortzetten.
73.2.3 De WSNP is beëindigd zonder schone lei of de schone lei is ingetrokken
De WSNP kan ook eindigen zonder schone lei (artikel 358, tweede lid, Fw) en de reeds verstrekte schone lei kan worden ingetrokken (artikel 358a, eerste lid, Fw). In die situaties kan de ontvanger de invordering hervatten.
73.2.4 De WSNP is tussentijds beëindigd
Als een schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd in de zin van artikel 350, vijfde lid, Fw, blijft omzetting in faillissement achterwege als er geen baten beschikbaar zijn. In die situatie geldt het invorderingsbeleid voor natuurlijke personen bij opheffing van een faillissement wegens gebrek aan baten (artikel 73.4.14 van deze leidraad).
73.3 Insolventieprocedure en surséance 73.3.1 Uitstel en surséance
Voor uitstel van betaling in relatie tot surséance wordt verwezen naar artikel 25.1.4 en 25.4.4 van deze leidraad.
73.3.2 Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot surséance
N.v.t. voor SVHW.
73.3a WHOA-akkoord 73.3a.1 Geldend beleid bij aangeboden WHOA-akkoord
Het beleid in deze leidraad en in de regeling dat ziet op kwijtschelding van belastingen is ook van toepassing op een verzoek om instemming met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, tenzij daarvan wordt afgeweken in de volgende artikelen.
73.3a.2 Voorwaarden WHOA-akkoord
- 1.
De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: – het akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de in artikel 375 FW gestelde eisen; – de ontvanger is in een klasse ingedeeld waarin zijn wettelijke preferentie voldoende tot uiting komt; – het is aannemelijk dat het aangeboden akkoord, afgezien van de daarvoor nog te verrichten formaliteiten, door de rechtbank zou worden gehomologeerd.
- 2.
De ontvanger houdt bij de beoordeling van een aan hem aangeboden bedrag in het kader van een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, rekening met de zogenoemde 20%-regel als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW. De ontvanger kan daardoor onder omstandigheden medewerking verlenen aan een akkoord ondanks dat hij niet het dubbele percentage ontvangt van hetgeen aan concurrente schuldeisers als bedoeld in artikel 374, tweede lid, FW op hun vorderingen zal worden uitgekeerd.
- 3.
De ontvanger kan ook instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370 FW, als dit niet ziet op alle schuldeisers van de belastingschuldige. De ontvanger kan eveneens instemmen met een akkoord als er nog een redelijke mogelijkheid is om een derde aansprakelijk te stellen. Zie in dit verband artikel 73.3a.3.
- 4.
De ontvanger kan instemmen met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarbij een of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar omzetten in aandelen. De ontvanger stemt echter niet in met een akkoord als de betaling van het akkoordbedrag aan hem, geschiedt door omzetting van de belastingschuld in aandelenkapitaal of enige andere betalingsvorm van gelijke strekking.
- 5.
Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvoor in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend (zoals belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting), met uitzondering van de communautaire middelen.
73.3a.3 Gevolgen homologatie WHOA-akkoord bij instemming
Als de ontvanger instemt met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat het akkoord tot stand is gekomen dan wel is gehomologeerd en hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. De ontvanger kan voor belastingaanslagen waarvoor derden in redelijkheid aansprakelijk kunnen worden gesteld toezeggen dat daarvoor ten aanzien van de belastingschuldige geen verdere invorderingsmaatregelen worden genomen in plaats van kwijtschelding te verlenen. De ontvanger vermeldt in dat geval in de beschikking dat hij zich het recht voorbehoudt om derden aansprakelijk te stellen voor de betreffende belastingaanslagen.
73.3a.4 Gevolgen homologatie WHOA-akkoord zonder instemming
Als een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, door de rechtbank wordt gehomologeerd, verleent de ontvanger voor het resterende deel van de belastingaanslagen geen kwijtschelding maar neemt hij geen verdere invorderingsmaatregelen.
De belastingvorderingen die resteren na homologatie van een akkoord zijn aan te merken als natuurlijke verbintenissen. Mocht in dit verband sprake zijn van openstaande premie voor de volksverzekeringen, dan doet de ontvanger voor deze premie geen voordracht tot schuldig nalatig verklaring als bedoeld in artikel 61 Wet financiering sociale verzekeringen.
Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord betrekking heeft, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.
73.4 Insolventieprocedure en faillissement 73.4.1 Faillissementsaanvraag: algemeen
De belastingaanslag(en) waarvoor de Ontvanger het faillissement aanvraagt, moet(en) onherroepelijk vaststaan of in redelijkheid materieel verschuldigd worden geacht. Een faillissementsaanvraag blijft achterwege als de belastingschuldige aantoont dat de betalingsonmacht van korte duur is.
Voor een voorlopige aanslag vraagt de Ontvanger slechts een faillissement aan als:
- •
die aanslag is gevolgd door een definitieve aanslag; of
- •
naast de voorlopige aanslag ook andere aanslagen onbetaald zijn gebleven.
73.4.2 Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag
Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent, en bovendien bekend is dat geen baten aanwezig zijn, noch te verwachten, dan wordt de voorkeur gegeven aan het treffen van maatregelen die moeten leiden tot ontbinding van die rechtspersoon conform artikel 2: 19a BW boven het aanvragen van het faillissement van die rechtspersoon.
73.4.3 Particulieren en faillissement
Het aanvragen van het faillissement van een particulier blijft achterwege als wordt verwacht dat de Ontvanger de eventuele vermogensbestanddelen ook geheel of nagenoeg geheel zonder faillissement kan uitwinnen, zelfs als daarbij niet de gehele schuld wordt voldaan.
Particulieren zijn in dit verband natuurlijke personen die niet een onderneming drijven of zelfstandig een beroep uitoefenen en waarvan niet aannemelijk is dat zij van plan zijn dit te doen.
Voor zover de openstaande belastingschulden het gevolg zijn van bedrijfsvoering of uitoefening van een zelfstandig beroep, worden natuurlijke personen die hun bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening hebben gestaakt in dit verband niet beschouwd als particulieren.
73.4.4 Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag
Als de belastingschuldige - voordat de faillissementsaanvraag in behandeling is genomen - een verzoek om kwijtschelding doet, dan wel een buitengerechtelijk akkoord aanbiedt (een en ander in de zin van artikel 73.6 van deze leidraad), dan zal de Ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek dan wel het aanbod aan een nader oordeel te onderwerpen.
Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het verzoek dan wel het aanbod louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren. Er wordt ook van afgeweken als het aanbod onvoldoende past binnen het door de SVHW gehanteerde kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het kwijtscheldingsbeleid opgenomen saneringsbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de Ontvanger het verzoek dan wel het aanbod bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.
73.4. Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling faillissementsaanvraag door rechter
Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling doet, voordat de rechtbank de faillissementsaanvraag in behandeling heeft genomen, dan zal de Ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken om het verzoek aan een nader oordeel te onderwerpen.
De Ontvanger doet dit niet als duidelijk is dat het verzoek louter is gedaan om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren, of als het verzoek onvoldoende past binnen het door SVHW gehanteerde uitstelbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de Ontvanger het verzoek bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in te trekken of aan te houden.
73.4.6 Toestemming voor faillissementsaanvraag
De Ontvanger moet voor iedere faillissementsaanvraag schriftelijk toestemming van het dagelijks bestuur hebben. Het voorgaande geldt ook in hoger beroep te voeren zaken over een faillissementsaanvraag.
73.4.7 Steunvordering derden voor faillissementsaanvraag
Vervallen per 01-01-2011.
73.4.8 Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag
Voor het verstrekken van de gegevens van de belastingschuldige geldt niet hetgeen in artikel 73.4.1 tot en met 73.4.6 is vermeld met betrekking tot een faillissementsaanvraag door de Ontvanger.
Wel is voor het verstrekken van de gegevens toestemming van het dagelijks bestuur vereist, als het een belastingschuldige betreft die een bedrijf voert of zelfstandig een beroep uitoefent waaraan in totaal meer dan vijftig werknemers zijn verbonden. De gegevens worden uitsluitend schriftelijk verstrekt.
Als de Ontvanger zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de belastingschuldige te benaderen met het verzoek het faillissement van de belastingschuldige aan te vragen met gebruikmaking van de belastingschuld als steunvordering, dan geldt wel hetgeen is vermeld in artikel 73.4.1, 73.4.3 en 73.4.6 van deze leidraad. In dat geval is dus ook toestemming van het dagelijks bestuur vereist.
73.4.9 Verzet tegen faillietverklaring
Als de Ontvanger gebruik wil maken van de mogelijkheid tot verzet tegen de faillietverklaring als bedoeld in artikel 10 Fw heeft hij hiervoor toestemming van het dagelijks bestuur nodig.
73.4.10 Beroep op regresrecht in faillissement
N.v.t. voor SVHW.
73.4.11 Verzending of uitreiking aanslagbiljet bij faillissement
Voor toezending of uitreiking van het aanslagbiljet ingeval van faillissement wordt verwezen naar artikel 8.1 van deze leidraad.
73.4.12 Opkomen in faillissement
Van de bevoegdheid op grond van artikel 19 van de wet om van de curator dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen wordt verwezen naar artikel 19.2.3 van deze leidraad.
73.4.13 Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement
N.v.t. voor SVHW.
73.4.14 Na de toepassing van het faillissement
De Ontvanger maakt in beginsel geen gebruik van de bevoegdheid van artikel 196 Fw, om na de beëindiging van een faillissement het proces-verbaal van de verificatievergadering voor het onbetaald gebleven bedrag tegen de schuldenaar te executeren. Als er wel aanleiding tot invordering bestaat, doet de Ontvanger dit zoveel mogelijk bij dwangbevel.
Bij natuurlijke personen hervat de Ontvanger slechts in bijzondere omstandigheden de invordering na beëindiging van het faillissement. Deze omstandigheden doen zich onder andere voor als de betrokkene binnen vijf jaar na het faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of over vermogensbestanddelen van substantiële waarde.
Als na beëindiging van het faillissement daaruit ontvangen gelden moeten worden terugbetaald, treedt de Ontvanger in verband met artikel 194 Fw in overleg met de curator.
73.4.15 Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure
Als de belastingschuldige woont of gevestigd is in een lidstaat van de EU - niet Denemarken - en aldaar in staat van insolventie verkeert terwijl in Nederland sprake is van een nevenvestiging, kan in Nederland op grond van de EG-insolventieverordening een zogenoemde territoriale of secundaire procedure worden geopend.
Onmiddellijk na kennisname van de in het buitenland geopende hoofdprocedure, beoordeelt de Ontvanger of hij baat heeft bij het openen van een secundaire of territoriale procedure in Nederland. Een secundaire procedure betreft alleen de liquidatieprocedure - dus niet de surseance van betaling - en wordt afgewikkeld volgens het in Nederland geldende recht. De staat van insolventie behoeft daarbij niet te worden aangetoond.
73.4.16 Omzetting faillissement in WSNP
Als omzetting van een faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is, toetst de Ontvanger - als de schuldenaar hier uitdrukkelijk om verzoekt - een door de schuldenaar in het faillissement aangeboden akkoord aan het beleid ingevolge artikel 19a en 22a van de regeling.
73.5 Insolventieprocedure en minnelijke schuldsanering door leden van de NVVK of gemeenten 73.5.1 Voorwaarden voor MSNP
Stabilisatiefase
Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een stabilisatie-overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener als hierna bedoeld in onderdeel b. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst gelijkgesteld een schriftelijke mededeling van de schuldhulpverlener waarin staat dat hij activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de financiële situatie van de schuldenaar op korte termijn te stabiliseren.
Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de ontvanger gedurende 120 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen. Lopende invorderingsmaatregelen schort de ontvanger op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast vindt verrekening alleen plaats met belastingteruggaven die (materieel) zijn ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen.
Als zich bijzondere omstandigheden voordoen kan de schuldhulpverlener de voormelde termijn in overleg met de ontvanger met maximaal 120 dagen verlengen. Het in deze alinea beschreven terughoudende beleid geldt niet in situaties waarin op voorhand duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling op basis van het hierna in dit artikel beschreven beleid. De ontvanger informeert de schuldhulpverlener hierover.
Schuldregelingsovereenkomst
- a.
De Ontvanger kan uitstel van betaling verlenen voor een periode van maximaal 18 maanden als:
- b.
de schuldregeling betrekking heeft op natuurlijke personen;
- c.
de schuldhulpverlener lid is van de NVVK of de schuldregeling wordt
- d.
uitgevoerd door een gemeente in eigen beheer (zie ook artikel 73.5a);
- e.
een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK tot stand is gekomen of een overeenkomst tot stand is gekomen die dezelfde strekking heeft als die gedragscode en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen;
- f.
een schuldregelingsovereenkomst tot stand is gekomen conform de Module Schuldregeling in het kader van schuldhulpverlening voor ondernemers van de NVVK of een daarmee gelijk te stellen overeenkomst en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen, voor zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer;
- g.
het aannemelijk is dat het bedrijf of beroep tijdens en na het volledig hebben doorlopen van de schuldregeling met een levensvatbare bedrijfsuitoefening kan worden voortgezet, voor zover de schuldregeling ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer;
- h.
redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige - afgezien van de formaliteiten die daarvoor verricht moeten worden - in aanmerking zou komen voor een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a FW;
- i.
aan het eind van de looptijd van de schuldregelingsovereenkomst een bedrag zal zijn betaald van ten minste dezelfde omvang als kan worden verkregen indien er sprake zou zijn van een wettelijke schuldsanering.
De voorwaarden onder d en e zijn niet van toepassing op een ex-ondernemer indien aannemelijk is dat hij in de toekomst geen bedrijf zal uitoefenen of niet zelfstandig een beroep zal uitoefenen.
De ontvanger kan ervoor kiezen om aanslagen, waarvoor hij redelijkerwijs derden aansprakelijk kan stellen, niet te betrekken in de schuldregeling, voor zover deze ziet op een natuurlijk persoon, zijnde ondernemer. Artikel 26.3.2 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
De Ontvanger verleent het uitstel pas als de schuldhulpverlener hem schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen. Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Na totstandkoming van een schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener of een schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De schuldhulpverlener rondt dit onderzoek af binnen 90 dagen, gerekend vanaf de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de schuldregeling met de schuldeisers tot stand is gebracht, wordt de schuldregelingsovereenkomst voortgezet; de schuldhulpverlener stelt de schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de schuldhulpverlener niet in het tot stand brengen van de schuldregeling, wordt de schuldregelingsovereenkomst beëindigd.
Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvan in beginsel geen kwijtschelding wordt verleend, omdat de wettelijke schuldsaneringsregeling ook van toepassing is op die belastingaanslagen.
De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben op de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag waarop het verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is. In voorkomend geval wordt het bedrag van de verschuldigde belastingen door middel van schatting bepaald. In het geval de in de vorige volzin bedoelde schatting naar achteraf blijkt substantieel te laag mocht zijn, kan de ontvanger daarop alleen terugkomen indien ter zake van die belasting ten tijde van de schatting ten onrechte geen aangifte was gedaan dan wel indien de belastingschuldige of de schuldhulpverlener wisten of behoorden te weten dat de schatting te laag was.
73.5.2 Opschorten invorderingsmaatregelen na verzoek MSNP
Vervallen per 1 januari 2017
73.5.3 Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen
Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra een schuldregeling tussen de schuldenaar en diens schuldeisers tot stand is gekomen (en de schuldregelingsovereenkomst dus wordt voortgezet). Verrekening kan plaatsvinden met teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen.
73.5.4 Houding Ontvanger tijdens uitstel MSNP
Als sprake is van een verleend uitstel van betaling op grond van een schuldregelingsovereenkomst handelt de Ontvanger gedurende de periode van uitstel op dezelfde wijze als bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.
Als de belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van belastingschulden die materieel zijn ontstaan na de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst, dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.
Dit houdt onder meer in dat bij de berekening van de in artikel 13 van de regeling bedoelde betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder het financieel beheer door de schuldhulpverlener valt. Verder wordt opgemerkt dat de middelen die onder financieel beheer van de schuldhulpverlener berusten, niet worden beschouwd als vermogen in de zin van artikel 12 van de regeling.
73.5.5 Intrekken uitstel gedurende MSNP
De Ontvanger trekt het uitstel in als:
- •
hij niet uiterlijk binnen 90 dagen na de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst door de schuldhulpverlener schriftelijk is geïnformeerd dat de schuldregelingsovereenkomst wordt voortgezet;
- •
de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden die (materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na de dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst, onbetaald laat;
- •
de schuldenaar zijn lopende fiscale verplichtingen niet nakomt;
- •
de schuldenaar zijn schuldeisers tracht te benadelen;
- •
de schuldregelingsovereenkomst wordt beëindigd, anders dan in de zin van art. 73.5.6.
De Ontvanger trekt in de situaties genoemd bij het eerste, tweede, derde en vierde gedachtestreepje het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de schuldhulpverlener een brief heeft gestuurd over zijn voornemen het uitstel in te trekken als belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn verplichtingen correct nakomt.
73.5.6 De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP
Als de Ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de MSNP, wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na afloop van de overeenkomst tot schuldregeling aangemerkt als het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van de regeling of artikel 22a van de regeling.
In de kennisgeving moet zijn gesteld dat de overeenkomst na eindcontrole is beëindigd en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Voor de gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord wordt verwezen naar artikel 73.6.3 van deze leidraad.
73.5.7 Na de toepassing van de MSNP
Met betrekking tot te betalen belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de minnelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn vastgesteld na beëindiging van die regeling, zal de ontvanger in beginsel, als de schuldenaar aan zijn verplichtingen uit die regeling heeft voldaan, afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk moet zijn dat:
- •
de schuldhulpverlener de aan de betreffende aanslag voorafgaande voorlopige aanslagen/teruggaven dan wel het ontbreken daarvan voldoende op juistheid heeft getoetst.
- •
hij over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact heeft opgenomen met de SVHW.
73.5.a. Insolventieprocedure – minnelijke schuldsanering door anderen dan leden van de NVVK of gemeenten
73.5.a.1. Algemeen
Verzoeken om een minnelijke schuldsaneringsregeling gedaan door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, niet zijnde een NVVK-lid of een gemeente, worden in behandeling genomen met inachtneming van het volgende. De ontvanger zal een belangenafweging moeten maken en zich daarbij moeten afvragen of hij al dan niet tot instemming met de schuldregeling kan komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad. Artikel 73.5 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Dit betekent onder meer dat de schuldregeling betrekking moet hebben op natuurlijke personen.
Bij die belangenafweging zullen de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen:
- 1.
is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
- 2.
is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
- 3.
biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
- 4.
biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de ontvanger: hoe groot is de kans dat de weigerende ontvanger dan evenveel of meer zal ontvangen;
- 5.
bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;
- 6.
wat is de zwaarte van het financiële belang dat de ontvanger heeft bij volledige nakoming;
- 7.
hoe groot is het aandeel van de weigerende ontvanger in de totale schuldenlast;
- 8.
staat de weigerende ontvanger alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers;
- 9.
is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
Als uit de belangenafweging volgt dat kan worden ingestemd met een dergelijk verzoek dan verleent de ontvanger op het moment van het ingaan van de schuldregeling voor 18 maanden uitstel van betaling.
73.6 Insolventieprocedures en akkoorden 73.6.1 Buitengerechtelijk akkoord
In het tweede lid van de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn bepalingen opgenomen die de doelstellingen van de WSNP - namelijk het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord met de gezamenlijke schuldeisers over de sanering van de schulden zonder tussenkomst van een rechter - ook voor SVHW laten gelden.
Deze bepalingen zijn ook van toepassing op betalingsverplichting van een aansprakelijkgestelde van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is.
Een verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord kan en ieder indienen, ook de schuldenaar.
73.6.2a Betaling bedrag saneringsakkoord
Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de ontvanger voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:
- •
artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;
- •
artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;
- •
artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;
- •
artikel 25.6.2 van deze leidraad belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen. De ontvanger verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.
Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.
De ontvanger stemt alleen in met een buitengerechtelijk akkoord als het bodemvoorrecht of de waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in het aangeboden bedrag.
73.6.3 Gevolgen buitengerechtelijk akkoord
Als de ontvanger toetreedt tot een buitengerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen. Zo nodig stelt hij een derdebeslage of houder van penningen op de hoogte van het verval van het beslag en zorgt voor doorhaling van een beslag op een registergoed.
Een buitengerechtelijk akkoord is niet van invloed op gelegde beslagen. De ontvanger heft de beslagen op zodra hij ontvangt wat hij heeft gevorderd op grond van het buitengerechtelijk akkoord.
73.6.4 Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord
De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens plaatsvinden. Als de Ontvanger bij wijze van uitzondering instemt met betaling in termijnen eist hij zekerheid.
Als in het akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de Ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De Ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.
73.6.5 Gevolgen toetreden tot gerechtelijk akkoord
Als de Ontvanger vrijwillig toetreedt tot een gerechtelijk akkoord verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.
73.6.6 Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord
Bij de beoordeling van een akkoord stelt de Ontvanger eerst vast op welke belastingaanslagen het akkoord betrekking heeft. Uitgangspunt daarbij is de materiële belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag dat de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken of de dag waarop een buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden.
Er rust een inspanningsverplichting op SVHW om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen, in die zin dat de materieel verschuldigde belasting wordt geformaliseerd in een aanslag.
De Ontvanger betrekt bestuurlijke boeten, rente en kosten integraal in een akkoord.
73.6.7 Schuldig nalatig en (buiten)gerechtelijk akkoord
Vervallen per 01-01-2011.
73.6.8 Gevolgen dwangakkoord
Als de rechter in het kader van een wettelijke schuldsanering een dwangakkoord oplegt aan de gezamenlijke schuldeisers, lijdt de Ontvanger het deel van de belastingschuld dat onvoldaan blijft oninbaar.
Aangezien de Ontvanger niet heeft ingestemd met het akkoord, verleent hij geen kwijtschelding. De belastingvorderingen die resteren na het dwangakkoord blijven als natuurlijke verbintenissen over.
73.6.9 Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord
Indien een akkoord op grond van artikel 22a van de regeling niet mogelijk is, vindt kwijtschelding voor ondernemers uitsluitend plaats bij een zogenaamd saneringsakkoord in de zin van artikel 22 van de regeling. Zie ook artikel 26.3 van deze leidraad.
73.7 Wettelijk breed Moratorium
Gedurende een door de rechtbank afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, schort de ontvanger lopende invorderingsmaatregelen op. Verrekeningen met belastingteruggaven vinden gedurende de afkoelingsperiode niet plaats, ongeacht de periode waarin die teruggaaf is ontstaan. De afkoelingsperiode is niet van invloed op een eventueel verleend uitstel van betaling of een voorwaardelijk verleende kwijtschelding. Hierop blijft het in deze leidraad opgenomen beleid op de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing. Gedurende de afkoelingsperiode schort de ontvanger de uitbetaling aan een derde op in verband met een executoriaal beslag op belastingteruggaven van de belastingschuldige