Subsidieregeling thematische uitvoering Waddenfonds 2024/01 (Stuw ’24)

Het dagelijks bestuur van het Waddenfonds, gelet op

  • artikel 5 van de Gemeenschappelijke regeling Waddenfonds,

  • artikel 1.4 van de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017

  • Het Uitvoeringskader Waddenfonds 2021-2027

  • Het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2024-2027

  • de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 (algemene Groepsvrijstellingsverordening)

  • De Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 (Landbouwvrijstellingsverordening)

  • Verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022 (Visserijvrijstellingsverordening)

  • Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 (reguliere de-minimisverordening)

  • Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 (landbouw de-minimisverordening)

  • Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 (visserij de-minimisverordening)

Besluit de navolgende subsidieregeling vast te stellen

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

Pilot:

Een kennisproject met een ‘leren door doen’ karakter waarin praktische kennisvragen worden beantwoord, door middel van het uitvoeren van testen met een voorziene uitrol in het Waddengebied, niet zijnde fundamenteel wetenschappelijk onderzoek;

Kennisproject:

Een planmatig en met elkaar samenhangend geheel van activiteiten gericht op de ontwikkeling van nieuwe kennis door middel van het beantwoorden van relevante kennisvragen die beantwoord moeten worden alvorens over te gaan tot (verdere) fysieke uitvoering van een project. Van belang hierbij is dat er bij het project aantoonbaar zicht is op uitrol. Hierbij moet er bij de uitvoering van het project en tijdens de uitrol, uitvoering, minimaal sprake zijn van de kennisdeling en kennisoverdracht van de opgedane kennis.

Uitrol:

De aantoonbare verwachting van wat na uitvoering van het kennisproject, tot concrete uitvoering zal worden gebracht op basis van de in het project ontwikkelde kennis.

Subsidieverordening:

De Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017;

TRL-model:

Technology Readiness Level-model van NASA, waarin het ontwikkelingsproces van technologische innovaties is verdeeld in negen fases;

Uitvoeringsprogramma:

Het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2024-2027, dat als bijlage bij deze subsidieregeling is gevoegd;Het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2024-2027;

VWEU:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

Artikel 1.2 Subsidieverstrekking

Op subsidieverstrekking is de subsidieverordening van toepassing.

Artikel 1.3 Subsidieplafond en verdeelsystematiek

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt € 5.000.000,=.

  • 2.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst.

  • 3.

    In het geval door verstrekking van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het tweede lid, die dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 1.4 Aanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen worden ingediend van woensdag 1 mei 2024 10.00 uur tot dinsdag 3 december 2024 12.00 uur bij het Waddenfonds (mailto:info@waddenfonds.nl of Ruiterskwartier 121A, 8911 BS Leeuwarden).

  • 2.

    De subsidieaanvraag omvat ten minste een:

    • a.

      ondertekend aanvraagformulier volgens het vastgestelde format van het Waddenfonds;

    • b.

      projectplan;

    • c.

      begroting en financieringsplan;

    • d.

      exploitatieplan en/of businesscase.

  • en indien van toepassing een:

    • e.

      getekende samenwerkingsovereenkomst;

    • f.

      getekende machtiging.

Artikel 1.5 Kring van aanvragers

Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking:

  • a.

    publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van Rijk(sdiensten) en provincies;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

en indien sprake is van een samenwerkingsverband:

  • d.

    de penvoerder van een samenwerkingsverband waaraan uitsluitend onder a, b of c genoemde partijen deelnemen. Hiervan kan worden afgeweken wanneer een provincie, het Rijk of een Rijksdienst als samenwerkende partner deelneemt in het samenwerkingsverband maar geen activiteiten verricht waarvoor subsidiabele kosten in het project worden gemaakt.

Artikel 1.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor activiteiten die naar het oordeel van het dagelijks bestuur geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU, bedraagt nooit meer dan 90% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidie in ieder geval niet meer kan bedragen dan op grond van andere regelgeving mogelijk is, voor zover dit minder dan 90% van de subsidiabele kosten is.

  • 2.

    Het subsidiepercentage of subsidiebedrag wordt in ieder geval naar beneden bijgesteld indien:

    • a.

      er sprake is van overfinanciering;

    • b.

      subsidie het tekort op de onrendabele top overstijgt.

  • 3.

    De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000,=.

Artikel 1.7 Niet-subsidiabele activiteiten en kosten

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.6 van de subsidieverordening wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a.

      restauratie of instandhouding van bouwwerken, landschapselementen en structuren;

    • b.

      fysieke aanpassingen aan bouwwerken, landschapselementen en structuren indien deze fysieke aanpassingen niet noodzakelijk zijn om activiteiten te gaan uitvoeren die bijdragen aan de doelen van het Waddenfonds;

    • c.

      reguliere investeringen, reguliere beheer- en onderhoudswerken en het voldoen aan wettelijke voorschriften;

    • d.

      de aanschaf en plaatsing van rendabele energiemaatregelen, waaronder in ieder geval zonnepanelen en individuele warmtepompen;

    • e.

      windmolens hoger dan 15 meter.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 onder a en b geldt dat voor cultuurhistorische bouwwerken, -landschapselementen en -structuren die provinciaal of gemeentelijk als monumentaal zijn aangewezen of als zodanig kunnen worden beschouwd, wel subsidie kan worden verstrekt voor:

    • restauratie of instandhouding of

    • fysieke aanpassingen, wanneer deze fysieke aanpassingen ertoe bijdragen dat het betreffende gebouw, het landschap of de structuur toekomstbestendig in stand kan worden gehouden. In dit geval zijn alleen subsidiabel de bijkomende kosten voor fysieke aanpassingen die nodig zijn om een nieuwe activiteit te realiseren in het bouwwerk, landschap of de structuur.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.7 van de subsidieverordening komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

    • kosten voor evenementen;

    • kosten voor websites;

    • kosten voor filmmateriaal;

    • kosten voor andere informatievoorziening;

    • marketing- en haalbaarheidsstudies.

    voor zover het subsidiebedrag ter zake van deze kosten tezamen meer bedraagt dan 10% van het maximale subsidiebedrag. Hierbij geldt dat het maximale subsidiebedrag ter zake van deze kosten tezamen maximaal € 50.000,= bedraagt.

  • 4.

    Onverminderd artikel 1.7 van de subsidieverordening zijn kosten voor wetenschappelijk onderzoek niet subsidiabel voor zover deze meer dan 10 % van subsidiabele kosten bedragen. Deze grens geldt niet voor kosten voor praktijkgericht onderzoek of wetenschappelijke begeleiding daarvan.

Artikel 1.8 Vereisten

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.6 van de subsidieverordening wordt om voor subsidie in aanmerking te komen voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project heeft ten minste een bovenlokaal effect;

    • b.

      het project heeft een eigenstandig karakter;

    • c.

      Het project moet duurzaam zijn;

    • d.

      de subsidiabele kosten bedragen € 200.000,= of meer; en

  • ingeval de aanvraag een of meer onderstaande elementen bevat, zal ook aan de bij die elementen genoemde vereisten moeten worden voldaan:

    • e.

      te ontwikkelen of te herstellen landschapselementen zijn onderdeel van cultuurhistorisch waardevolle patronen en structuren;

    • f.

      de activiteiten van technologische (pilot)projecten bevinden zich in de Technology Readiness Levels (TRL’s) 5 tot en met 8.

Hoofdstuk 2 Subsidiabele activiteiten

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidiabel zijn activiteiten die, onverminderd de overige vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen, passen binnen de volgende thema’s en themalijnen uit hoofdstuk 1 van het Uitvoeringsprogramma en zoals die nader zijn omschreven in hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsprogramma. De activiteiten moeten daarmee in overwegende mate bijdragen aan de doelen van het Waddenfonds en de gespecificeerde doelen bij de betreffende thema’s en themalijnen.

Artikel 2.2 Aanvullende bepalingen subsidiabele activiteiten

In aanvulling op artikel 2.1 geldt:

  • a.

    voor het thema Natuur dat

    • aanvragers dienen aan te tonen dat ze voortborduren op de (tussentijdse) resultaten van de eerder binnen dit thema door het Waddenfonds gesubsidieerde projecten en/of dat ze meerwaarde c.q. toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de reeds door het Waddenfonds gesubsidieerde projecten;

    • maatregelen die doortrekgebieden voor trekvissen ontsluiten of die paai- en/of opgroeigebieden realiseren, subsidieert het Waddenfonds uitsluitend als dergelijke maatregelen onderdeel zijn van een integraal gebiedsontwikkelingsproject in het kustgebied.

  • b.

    voor het thema Water, Bodem, Licht en Geluid dat

    • voor de themalijn ‘Verontreiniging door cumulatie’ activiteiten in het kader van bewustwording slechts een beperkt onderdeel uit kunnen maken als onderdeel van pilots of projecten;

    • voor de themalijn ‘Verminderen en/of voorkomen negatieve effecten baggeren en zandsuppleties en andere vormen van bodemverstoring’, de projecten en pilots met als doel het ontwikkelen van nieuwe nuttige toepassingen van slib, aanvullend dienen te zijn op reeds lopende projecten ten opzichte van de reeds door het Waddenfonds gesubsidieerde projecten

    • in het kader van de themalijn ‘Zoet water’ activiteiten voor het vasthouden van zoet water in de landbouw vallen onder het thema “duurzame agrarische sector”Duurzame landbouw” en dan ook bij moeten dragen aan de doelen van die themalijn.

  • c.

    voor het thema Duurzame Energiehuishouding dat

    • als projecten leiden tot reductie van emissies van CO2, NOx en fijnstof, deze alleen subsidiabel zijn als dergelijke emissies verder gaan dan de wettelijk of in beleidskaders vastgelegde emissiereductie doelstellingen of die substantieel versneld realiseren.

    • projecten gericht op nieuwe technieken van productie van duurzame elektriciteit uit zeewater (nieuw in vergelijking met Slowmill, Seaqurrent en Redstack) aantonen dat ze voortborduren op de (tussentijdse) resultaten van de eerder door het Waddenfonds gesubsidieerde projecten en/of dat ze meerwaarde c.q. toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de reeds door het Waddenfonds gesubsidieerde en hiervoor genoemde projecten.

    • maatregelen alleen subsidiabel zijn als ze additioneel zijn ten opzichte van de doelen van energie subsidie programma’s van EU, Rijk of regionale overheden in het Waddengebied.

  • d.

    voor het thema Duurzame Landbouw dat projecten die gericht zijn op stalconcepten met lagere emissiewaarden niet voor subsidie in aanmerking komen.

  • e.

    voor het thema Duurzame Visserij dat pilots en/of projecten die de doelstellingen van de convenanten Viswad, Vibeg en Mosselconvenant doorkruisen niet in aanmerking komen voor subsidie.

  • f.

    voor projecten onder alle thema’s dat de activiteiten in en het doel van het project niet in strijd mogen zijn met hetgeen in de Gebiedsagenda Waddengebied 2050 hierover is gesteld .

Hoofdstuk 3 Slotbepaling

Artikel 3.1 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als subsidieregeling thematische uitvoering Waddenfonds 2024/01 (Stuw ’24) en treedt in werking op 1 mei 2024.

Toelichting bij subsidieregeling thematische uitvoering Waddenfonds 2024/01 (Stuw ’24)

Algemeen

De Stuw ’24 is een regeling vergelijkbaar met zijn voorganger, de Stuw ’23. Deze openstelling is gebaseerd op onder meer het Uitvoeringskader Waddenfonds 2021-2027, vastgesteld door Provinciale Staten van de drie waddenprovincies en het daar op geënte Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2024-2027, dat is vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waddenfonds.

 

Deze openstelling richt zich op alle thema’s en de themalijnen die zijn genoemd in het Uitvoeringsprogramma.

 

Begin 2021 is door een groot aantal partijen de Agenda voor het Waddengebied 2050 getekend. Het doel van deze agenda is om als gezamenlijke overheden en maatschappelijke partijen het Waddengebied – ook in de toekomst - veilig, vitaal en veerkrachtig te houden. Deze agenda is voor het Waddenfonds, net als andere beleidsvisies en -programma’s, mede richtinggevend.

 

Uitvoeringskader en Uitvoeringsprogramma

Het Uitvoeringskader dient als basis voor het handelen van het Waddenfonds. In het Uitvoeringskader zijn de hoofddoelen van het Waddenfonds gespecificeerd en zijn de algemene uitgangspunten van het Waddenfonds beschreven.

 

Het Uitvoeringsprogramma geeft in de eerste plaats het kader voor het dagelijks bestuur om te bepalen welke projecten voor subsidie in aanmerking komen. In de tweede plaats heeft het programma een informerende functie voor potentiële aanvragers, die zich zo een beeld kunnen vormen van (onderdelen van) projecten die passen binnen de programmering en mogelijk voor subsidie in aanmerking komen. Tot slot heeft het Uitvoeringsprogramma ook een functie als toetsingskader voor het beoordelen van subsidieaanvragen. Het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds is als bijlage bij deze regeling gevoegd.

 

In hoofdstuk 2 van deze subsidieregeling wordt de koppeling gemaakt met de in het Uitvoeringsprogramma beschreven doelen van het Waddenfonds en de uitwerking daarvan in thema’s, themalijnen en subsidiabele activiteiten.

 

Hoofddoelen Waddenfonds

In de gemeenschappelijke regeling, de ASV, maar ook in het Uitvoeringskader en het Uitvoeringsprogramma staan de vier (hoofd)doelen van het Waddenfonds genoemd.

 

Dit zijn:

  • het vergroten en versterken van de natuur- en landschapswaarden van het Waddengebied;

  • het verminderen of wegnemen van externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van de Waddenzee;

  • een duurzame economische ontwikkeling in het Waddengebied, dan wel gericht zijn op een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding in het Waddengebied en direct aangrenzende gebieden; en

  • het ontwikkelen van een duurzame kennishuishouding ten aanzien van het Waddengebied.

Programma’s en projecten moeten ten minste bijdragen aan het realiseren van één van deze hoofddoelen. De voorkeur gaat hierbij uit naar programma’s en projecten die synergetisch van karakter zijn: projecten die tegelijkertijd de ecologie, de duurzame economische en de sociaal-culturele ontwikkeling van het Waddengebied ten goede komen (preambule bestuursakkoord). Het fonds faciliteert offensieve strategieën om de hoofddoelen beter, meer integraal en sneller te realiseren.

 

Additioneel

Een ander aspect dat naar voren komt uit het Uitvoeringsprogramma is dat projecten in ambitie en doelen significant verder moeten gaan dan vastgelegd in vigerend beleid of wet- en regelgeving of hier significant sneller aan voldoen dan gesteld of vereist. Dit wordt bedoeld met de term ‘additioneel’. Het Waddenfonds subsidieert alleen activiteiten die verder gaan dan vastgelegd in bestaand en vigerend beleid of die leiden tot een aantoonbare en substantiële versnelling van de realisatie. Meer uitleg over Additionaliteit is te lezen in bijlage 4 ‘Toelichting op termen en begrippen Waddenfonds’ van het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2024-2027.

 

TRL-fasen

In de activiteiten die onder deze regeling subsidiabel zijn wordt regelmatig verwezen naar TRL-fasen.

 

In het geval van technologische innovaties ontstaan nieuwe producten, productiewijzen en diensten die de regionale productie kunnen vergroten met een kleine(re) gebruiksdruk op de omgeving. Het Waddenfonds richt zich vanwege de beperking in budget en looptijd van het fonds op een beperkt aantal projectfasen van dergelijke innovatietrajecten. Dit begint bij het testen en valideren van de technologie in een relevante omgeving. Gebruik makend van het Technology Readiness Level (TRL)-model zijn dit de TRL’s 5 tot en met 8 waarvoor een bijdrage vanuit het Waddenfonds mogelijk is.

 

Als onderdeel van innovatieve pilots in deze fases sluit het Waddenfonds ondersteuning van specifieke maatregelen die betrekking hebben op TRL 4 niet uit. Maar dat kan alleen als die specifieke maatregelen nodig zijn voor de volgende TRL-fases in een relevante praktijkomgeving en daarmee onderdeel zijn van een project dat zich in hoofdzaak richt op de fases 5-8 van de TRL.

 

Uit de hoofddoelstellingen van het Waddenfonds en de kaders waarin het opereert vloeien diverse vereisten aan projecten voort, die onder meer zijn neergelegd in de ASV, maar ook naar voren komen uit het Uitvoeringsprogramma.

 

Toetsing

Subsidieaanvragen worden onder meer getoetst aan deze regeling, bepalingen in de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 en het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2024-2027. Subsidieaanvragen worden onder meer getoetst aan deze regeling, bepalingen in de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 en het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds. Daarnaast worden de bepalingen van de Beleidsregel subsidiabele kosten Waddenfonds 2022 gehanteerd. Deze stukken kunt u vinden op de website van het Waddenfonds onder het kopje "documenten en formulieren".

 

Algemene subsidieverordening

De Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017, kortweg ASV, geeft algemene regels voor subsidieverstrekking, weigering subsidie, voorschotten, vaststelling et cetera. Alle regels waaraan wordt getoetst, zijn belangrijk.

 

Wij willen u hier specifiek wijzen op artikel 2.6 van de ASV. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt als naar het oordeel van het dagelijks bestuur:

  • a.

    de activiteit niet of niet in overwegende mate bijdraagt aan de doelstelling van het Waddenfonds;

  • b.

    de activiteit niet of niet in overwegende mate gericht is op het Waddengebied;

  • c.

    de activiteit niet voldoet aan ten minste twee van de volgende criteria:

    • er wordt geen substantieel afbreuk gedaan aan de kernwaarden

    • bijdragen aan behoud of versterking van de kernwaarden;

    • bijdragen aan het oplossen van problemen of het benutten van kansen van voor het Waddengebied kenmerkende kansen en bedreigingen;

  • d.

    de activiteit betrekking heeft op regulier beleid, beheer of onderhoud, met inbegrip van het voldoen aan internationaal en nationaalrechtelijke verplichtingen;

  • e.

    er een gegronde reden bestaat dat de uitvoering van een voorgenomen activiteit inbreuk zal maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzame ontwikkeling;

  • f.

    de activiteit, gelet op aard en schaal, onvoldoende integraal wordt uitgevoerd;

  • g.

    de activiteit niet past binnen de door provinciale staten respectievelijk het algemeen bestuur vastgestelde beleids- en uitvoeringskaders met betrekking tot het werkingsgebied van het Waddenfonds;

  • h.

    de subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan een vastgesteld drempelbedrag;

  • i.

    de gevraagde financiële bijdrage niet in een redelijke verhouding staat tot het beoogde projectresultaat (value for money);

  • j.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • k.

    de aanvrager van de subsidie een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • l.

    er een gegronde reden bestaat dat het project in financiële, organisatorische, technische of economische zin niet haalbaar is;

  • m.

    er een gegronde reden bestaat dat de exploitatie na de projectperiode niet kan worden gerealiseerd;

  • n.

    er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen nastreeft of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang, de goede zeden of de openbare orde.

Deze algemene gronden voor weigering van de subsidie geven een eerste houvast bij de vraag of uw project voor subsidie in aanmerking kan komen In artikel 2.6 van de ASV is een vertaling gemaakt van de in het Uitvoeringsprogramma (en het Uitvoeringskader) neergelegde eisen dat een project duurzaam van karakter moet zijn en waddenspecifiek.

 

Omdat het Waddenfonds specifiek voor het waddengebied is opgericht, is in het Uitvoeringsprogramma als één van de uitgangspunten voor subsidieverlening opgenomen dat een project “waddenspecifiek” moet zijn (pagina 13 van het Uitvoeringsprogramma).

 

Om het begrip “waddenspecifiek” concreter te maken, zijn in het Uitvoeringsprogramma vier criteria opgenomen, want het is bijvoorbeeld niet voldoende dat een project plaatsvindt in het waddengebied, er moet voldaan zijn aan meer eisen, wil het project passend zijn voor het Waddenfonds. Deze vier criteria uit het Uitvoeringsprogramma zijn daarom vastgelegd in onze Algemene subsidieverordening.

 

Deze vier criteria zijn:

  • te subsidiëren activiteiten vinden plaats in en/of moeten effect hebben op het werkingsgebied van het Waddenfonds;

  • te subsidiëren activiteiten doen geen substantieel afbreuk aan de kernwaarden (zie hierna) van het Waddengebied;

  • maatregelen en activiteiten/investeringen van een project dragen bij aan behoud of versterking van de kernwaarden;

  • maatregelen en activiteiten/investeringen van een project dragen bij aan het oplossen van problemen en/of het benutten van kansen. Bij problemen en kansen gaat het om voor het Waddengebied kenmerkende kansen en bedreigingen. Veelal zijn die verbonden met de gebiedsspecifieke kwaliteiten en cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het Waddengebied. Bij economische activiteiten gaat het om activiteiten die gericht zijn op een duurzame economische ontwikkeling en/of energietransitie.

Het Waddenfonds beoordeelt een aanvraag als (voldoende) waddenspecifiek als de aanvraag voldoet aan minimaal drie van bovenstaande bepalingen. De aanvraag moet altijd aan de eerste bepaling voldoen. Meer uitleg over Waddenspecifiek is te lezen in bijlage 4 ‘Toelichting op termen en begrippen Waddenfonds’ van het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2024-2027.

 

Staatssteun

Een ander belangrijk punt bij de vraag of een project voor subsidie in aanmerking kan komen is de vraag of dit mogelijk is onder de Europese staatssteunregels.

 

Op grond van het Europese recht mogen overheden, behoudens uitzonderingen, geen steun geven aan economische activiteiten omdat dat de marktwerking op de Europese markt kan verstoren.

 

Er is sprake van staatssteun als:

  • sprake is van staatsmiddelen die aan een onderneming die een economische activiteit verricht, worden verstrekt, en

  • deze staatsmiddelen een economisch voordeel verschaffen dat niet via normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit), en

  • de maatregel selectief is: het geldt voor één of enkele ondernemingen, een specifieke sector/regio, en

  • de maatregel de mededinging vervalst (in potentie) en leidt of dreigt te leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

Algemene uitzonderingen op het uitgangspunt dat geen staatssteun mag worden verleend zijn door de Europese Commissie vastgelegd in diverse verordeningen. Wanneer steun valt onder die regelgeving kan die eenvoudiger worden verleend. Zo kunt u denken aan steun onder de zogenoemde de-minimisverordening of onder de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

 

Daarnaast is van belang dat staatssteunregels ook van invloed kunnen zijn op de maximale hoogte van het te verlenen subsidiebedrag.

 

Vormt u zich waar mogelijk zelf een beeld van de staatssteunmogelijkheden voor uw project en neem bij vragen contact op met het Waddenfonds.

 

Beleidsregel subsidiabele kosten Waddenfonds 2022

In de beleidsregel heeft het dagelijks bestuur nadere bepalingen vastgelegd ten aanzien van de hoogte van subsidies voor een aantal specifieke voorzieningen en voor subsidiabele kosten.

 

Beleidsregel monitoring & evaluatie Waddenfonds

Het Waddenfonds heeft een systeem van projectmonitoring en evaluatie ontwikkeld, dat het mogelijk maakt te beoordelen in welke mate de Waddenfondsprojecten bijdragen aan de Waddenfondsdoelen. Om die reden dient van elk project in het projectplan inzichtelijk gemaakt te worden wat de eindresultaten (output) en toekomstige effecten (outcome) zullen zijn. In de beleidsregel “Monitoring en Evaluatie Waddenfonds” is beschreven wat in een subsidieaanvraag wordt verwacht ten aanzien van output en outcome. Daarbij wordt verwezen naar het format voor het projectplan waarin behalve de gespecificeerde doelen ook de daaraan verbonden outcome-indicatoren met hun streefwaarden zijn opgenomen.

 

De output van uw project moet in het projectplan concreet worden beschreven. De output is het concrete resultaat van de gesubsidieerde activiteit dat ten behoeve van de vaststelling van de subsidie wordt opgeleverd. Voor kennisprojecten of kennisonderdelen van projecten is de output de activiteiten die uitgevoerd worden om de met het project ontwikkelde kennis te delen. Ook de rapportages waarin de ontwikkelde kennis wordt vastgelegd vormen output.

 

Daarnaast moet in het projectplan worden opgenomen wat de beoogde ecologische, economische of maatschappelijke effecten van het project zijn (outcome). Beschrijf in het projectplan met welke outcome-indicatoren uit het format van het projectplan de beoogde outcome gemeten kan worden.

 

Voor kennisprojecten is de outcome de (voorgenomen) vervolgstappen van de aanvrager waarmee die beoogt tot uitrol van de ontwikkelde kennis te komen.

 

Als deze outcome-indicatoren niet geschikt zijn voor het meten van de beoogde outcome van uw project dan kunt u in het projectplan aangeven met welke indicator dat wel kan worden gemeten en met welk meetnet dat gemeten kan worden. (Zie verder hierover het format voor het projectplan). Het Waddenfonds is verantwoordelijk voor het meten van de outcome, maar wij hebben van u de passende informatie nodig om dat goed te kunnen doen.

 

Artikelsgewijze toelichting

Onderstaand wordt bij artikelen van de subsidieregeling nadere uitleg gegeven over de gedachte achter het artikel.

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt uitgelegd wat met bepaalde begrippen in de regeling wordt bedoeld.

 

Artikel 1.2 Subsidieverstrekking

Op subsidieverstrekking door het Waddenfonds is de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 van toepassing. Door het opnemen van dit artikel wordt het belang van deze verordening benadrukt. Eisen en voorwaarden uit de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 zijn van toepassing en gelden naast de vereisten van deze subsidieregeling.

 

U dient er rekening mee te houden dat een subsidieaanvraag, zoals hiervoor ook onder het kopje “toetsing” is aangegeven, aan meer regelgeving en (beleids)kaders wordt getoetst dan alleen aan de Algemene subsidieverordening.

 

Artikel 1.3 Subsidieplafond en verdeelsystematiek

In het tweede lid van dit artikel staat vermeld dat de subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst. Dit staat in de Algemene subsidieverordening en is hier voor de volledigheid herhaald.

 

Belangrijk is om te weten dat -kort samengevat- ook in de Algemene subsidieverordening (artikel 2.2, tweede lid) staat dat wanneer sprake is van een onvolledige aanvraag, de dag van binnenkomst de dag is waarop de aanvraag is aangevuld. Dit geldt alleen waar het gaat om de verdeling van de subsidie. Het moment van binnenkomst van de aanvraag is belangrijk wanneer er een groter beroep op de subsidieregeling wordt gedaan dan er middelen zijn.

 

Dit artikelonderdeel is bedoeld om de aanvrager die een onvolledige aanvraag heeft gedaan, niet te bevoordelen boven bijvoorbeeld een andere aanvrager die op dezelfde dag wel een volledige aanvraag heeft ingediend.

 

Artikel 1.4 Aanvraag

De aanvraag moet volledig zijn en omvat – naast het aanvraagformulier – ten minste het projectplan, de begroting en financieringsplan en het exploitatieplan en/of de businesscase. Voor deze documenten gelden vormvereisten die als bijlagen bij deze regeling zijn gevoegd.

 

Het is van groot belang dat de subsidieaanvraag volledig en ondertekend is.Naast het aanvraagformulier worden enkele andere documenten vereist. Lees hiervoor ook het aanvraagformulier zeer zorgvuldig! In ieder geval moeten worden aangeleverd een:

  • aanvraagformulier volgens het voorgeschreven formulier;

  • projectplan (zie hierna en bijlage voor vormvereisten);

  • (meerjaren)begroting voorzien van een toelichting en (sluitend) financierings-/dekkingsplan (zie bijlage voor vormvereisten);

  • exploitatieplan en/of business case (zie bijlage voor vormvereisten)

en indien van toepassing een:

  • getekende samenwerkingsovereenkomst;

  • getekende machtiging.

Uit de geleverde informatie moet in ieder geval blijken:

  • Waarom het project wordt uitgevoerd;

  • Wat het hoofddoel is van het project;

  • Welke veranderingen en effecten met het project worden bereikt;

  • Welke concrete producten worden geleverd;

  • Hoe de kwaliteit van de producten (indicatoren) kan worden getoetst aan de gestelde eisen;

  • Welke werkzaamheden nodig zijn om de verschillende producten te realiseren;

  • Hoeveel menskracht, materiaal en materieel nodig zijn om het project uit te voeren en gedurende welke periode;

  • Welke kosten gemoeid zijn met de inzet van menskracht, materiaal en materieel;

  • Waar het project wordt uitgevoerd (kaartmateriaal);

  • Ondersteunende documentatie, zoals ontwerpen, tekeningen, bouwtekeningen.

Dekking begroting

In de begroting werkt u per activiteit uit welk type kosten u verwacht en hoe hoog de kosten worden geraamd. Daarbij moet het financierings-/dekkingsplan onderbouwd zijn met schriftelijke toezeggingen van cofinanciering. Duidelijk moet worden hoe het gehele overige bedrag (buiten de Waddenfondssubsidie) wordt gedekt.

 

Hardheid financiering

Minimaal 80% van de totale projectfinanciering moet hard zijn. Dat betekent dat u het dekkingsplan moet onderbouwen. Provinciale cofinanciering wordt als hard beoordeeld als deze is aangevraagd op het moment van indiening van uw subsidieaanvraag bij het Waddenfonds. Van subsidieaanvragen bij andere overheden of fondsen dient u hetzij de aanvraag dan wel de schriftelijke toekenning van de toegekende subsidie bij te voegen. Van bijdragen van derden moet u de schriftelijke toezeggingen bijvoegen bij uw subsidie aanvraag. Ook vragen wij uw (eventueel) eigen bijdrage aan het project te onderbouwen. Dit kan bijvoorbeeld middels het meesturen van een recente jaarrekening of eeen leningsovereenkomst. Het Waddenfonds beoordeelt de hardheid van de dekking van de (co)financiering. De aanvraag zal worden afgewezen als minder dan de 80% van de totale projectfinanciering is aangevraagd of toegezegd.

 

De businesscase

Het exploitatieplan en/of de business case geeft een doorkijk naar de toekomst, de periode na afloop van de realisatie van het project. Het gaat dan om een kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing van de exploitatie: o.a. bezoekersaantallen, maar ook een onderbouwing van de relevante markt en doelgroep, de concurrentiepositie, de marketingstrategie, analyse risico’s, etc.

 

Een SWOT-analyse (analyse van sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen), gevoegd bij de business case wordt sterk aangeraden.

 

Het Waddenfonds richt zich primair op concrete, fysieke projecten die structureel de kwaliteiten van het Waddengebied vergroten. Uit de business case blijkt dan ook dat de investering duurzaam is, dat wil zeggen dat het project ook na afloop in stand blijft en goed onderhouden zal worden.

 

Het Waddenfonds vraagt van aanvragers die innovatieve (kennis) pilotprojecten uitvoeren als onderdeel van hun project om daarvoor bij indiening van de aanvraag “zicht op uitrol” van de met het project ontwikkelde kennis te bieden. De reden hiervoor is dat de pilots op zich zelf nog weinig doelbijdrage zullen hebben. Het grotere doelbereik (de outcome en impact van een project) volgt pas nadat de met de pilot ontwikkelde kennis door andere partijen al dan niet via de markt wordt overgenomen en uitgevoerd in hun projecten in het Waddengebied.

 

Zicht op uitrol kan op verschillende manieren in een aanvraag opgenomen worden, bijvoorbeeld door:

  • tijdens het project kennis te delen met partijen waarvan verwacht wordt dat die daar belang bij hebben en een rol kunnen spelen bij de verdere uitrol van de kennis na afronding van het project;

  • tijdens het project een gebruikerscommissie in het leven te roepen waarbij de deelnemers partijen/bedrijven zijn die dan meedenken over de te realiseren innovatie, omdat ze die na succesvolle afronding van het project zelf willen gaan uitvoeren;

  • beoogde partijen die de uitrol na het project kunnen realiseren vooraf intentieverklaringen te laten tekenen en die toe te voegen aan de aanvraag.

Getekende samenwerkingsovereenkomst

De ondertekende samenwerkingsovereenkomst moet bij de aanvraag worden gevoegd wanneer het project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband. In dat geval dient een van de deelnemers als penvoerder van het samenwerkingsverband de aanvraag in. De penvoerder is subsidieontvanger en daarmee aanspreekpunt voor de aanvraag en de uitvoering van het project.

 

In de Algemene subsidieverordening is aangegeven dat in de samenwerkingsovereenkomst ten minste is opgenomen de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen. Uit de aanvraag moet voldoende duidelijk blijken welke activiteiten door elk van de deelnemers zal worden uitgevoerd.

 

Getekende machtiging

Een aanvraag dient rechtsgeldig te worden ondertekend. Wanneer de aanvraag bijvoorbeeld wordt ingediend door een intermediair , of door een medewerker van de aanvragende rechtspersoon die niet uit zichzelf tekeningsbevoegd is, dient een ondertekende machtiging bij de aanvraag te worden gevoegd.

 

Artikel 1.5 Kring van aanvragers

Uit dit artikel blijkt welke entiteiten subsidie kunnen ontvangen op grond van deze subsidieregeling

 

Deze entiteiten kunnen ook in een samenwerkingsverband een project uitvoeren. In de ASV staat de mogelijkheid van het uitvoeren van een project door een samenwerkingsverband benoemd (artikel 2.1 zevende lid ASV.)

 

De partijen die meewerken in het samenwerkingsverband kunnen op dezelfde manier kosten inzichtelijk maken in het project als de subsidieontvanger, die ook wel penvoerder wordt genoemd.

 

Het is niet de bedoeling dat partijen die niet zelf tot de kring van aanvragers van deze subsidieregeling horen, door deelname aan een samenwerkingsverband alsnog subsidiabele kosten kunnen maken in een project. Voor deze subsidieregeling betekent dit dat alleen partijen die zelf ook subsidieaanvrager zouden kunnen zijn in een samenwerkingsverband ter uitvoering van een project subsidiabele kosten kunnen maken.

Rijk(sdiensten) en provincies kunnen zelf geen subsidieaanvrager zijn, maar kunnen wel deelnemen in een samenwerkingsverband. Zij kunnen geen subsidiabele kosten maken in het project.

 

Artikel 1.6 De hoogte van de subsidie

Dit artikel wijst er op dat het recht op subsidie, maar ook de maximale hoogte ervan, kan worden beïnvloed door andere regelgeving. U kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017, de beleidsregel subsidiabele kosten, maar ook de staatssteunregels.

 

Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat op grond van de subsidieregels van het Waddenfonds een subsidie van 90% voor bepaalde activiteiten mogelijk is, maar dat de staatssteunregels voor die activiteiten een maximum stellen van 35%. Dat betekent in dit voorbeeld dat u maximaal 35% subsidie kunt krijgen voor die activiteiten.

 

Andersom kan het zo zijn dat er geen sprake is van staatssteun maar dat op grond van de beleidsregel subsidiabele kosten een maximum van 40% subsidie voor specifieke kosten wordt aangehouden.

 

Artikel 1.7 Niet-subsidiabele activiteiten en kosten

Lid 1 onderdelen a en b in samenhang met lid 2

Restauratie/instandhouding

In dit artikel wordt uitgelegd welke kosten voor fysieke aanpassingen aan bouwwerken, landschapselementen en structuren subsidiabel zijn en welke niet.

 

Vooropgesteld wordt dat het Waddenfonds in dit kader geen restauraties of instandhoudingswerkzaamheden subsidieert, dus ook niet van Rijksmonumenten. De enige uitzondering is hetgeen in lid 2 wordt genoemd.

 

Dat het Waddenfonds geen restauraties van Rijksmonumenten subsidieert, komt onder meer voort uit de gedachte dat daarvoor andere (overheids)middelen beschikbaar zijn. De keuze is verder ook gemaakt om niet de restauratie of instandhouding van alle mooie of interessante cultuurhistorische bouwwerken, - elementen of -structuren die er in het werkingsgebied zijn te subsidiëren. Alleen restauratie of instandhouding van cultuurhistorische bouwwerken die gemeentelijk of provinciaal als monument zijn aangewezen of als zodanig kunnen worden beschouwd, kan subsidiabel zijn (wanneer ook aan alle overige eisen is voldaan).

 

Of sprake is van een cultuurhistorisch bouwwerk/element/structuur dat door gemeente of provincie als monumentaal is aangewezen, moet bij de aanvraag worden aangetoond. Hiervoor kunt u bij de gemeente of provincie de benodigde informatie opvragen. Wanneer een cultuurhistorisch bouwwerk, - element of -structuur niet als monument is aangewezen door gemeente of provincie, maar u van mening bent dat dit wel als zodanig moet worden beschouwd, dient u dat te onderbouwen. Hierbij zou u gebruik kunnen maken van de basiskaart Landschap en Erfgoed uit de Gebiedsagenda Waddengebied 2050, dan wel de kwaliteitsgids provincie Groningen, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 van de provincie Noord Holland of de Visie Grutsk op ‘e Romte van de provincie Fryslân.

 

Fysieke aanpassingen

De bewoordingen “fysieke aanpassingen” zijn hier bedoeld om werkzaamheden in zijn algemeenheid te onderscheiden van fysieke aanpassingen die plaatsvinden in het kader van restauratie/instandhouding. U moet hierbij dus denken aan onder meer bouw- en of inrichtingswerkzaamheden die niet zijn bedoeld voor restauratie, maar ten behoeve van nieuwe activiteiten in het gebouw. Die overige fysieke aanpassingen zijn alleen subsidiabel wanneer deze noodzakelijk zijn om activiteiten te gaan uitvoeren die bijdragen aan de doelen van het Waddenfonds, dit geldt voor alle bouwwerken, elementen en structuren.

 

Voorbeeld: Wanneer u in een Rijksmonument of een willekeurig ander gebouw een expositie over het Waddengebied wilt inrichten dan zijn de fysieke aanpassingen die daarvoor nodig zijn, zoals bijvoorbeeld het toevoegen van een tochtportaal, in principe subsidiabel.

 

Wanneer de activiteiten niet in overwegende mate bijdragen aan de doelen van het Waddenfonds zijn deze niet subsidiabel. Fysieke aanpassingen aan een Rijksmonument of een willekeurig ander gebouw, die niet in overwegende mate bijdragen aan de doelen van het Waddenfonds zijn dus niet subsidiabel.

 

Een uitzondering hierop is gemaakt voor fysieke aanpassingen aan of in een cultuurhistorisch bouwwerk/element/structuur dat als gemeentelijk of provinciaal monument is aangewezen (of beschouwd kan worden). Dan kunnen de overige fysieke aanpassingen die niet rechtstreeks bijdragen aan de doelen toch deels gesubsidieerd worden, namelijk over de kosten die extra nodig zijn om de investering te realiseren ten opzichte van dezelfde investering in een niet gemeentelijk/provinciaal monumentaal bouwwerk/element/structuur.

 

Voorbeeld: De activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd vindt plaats in een gemeentelijk monument, maar de activiteit draagt op zichzelf niet direct bij aan de doelen, denk aan een bed & breakfast. Op zich draagt een bed & breakfast niet bij aan de doelen van het Waddenfonds. Maar als het in dit voorbeeld ervoor kan zorgen dat het gebouw en de cultuurhistorische waarde ervan behouden kunnen blijven, is gedeeltelijke subsidiering mogelijk.

 

De wijze van berekening van subsidie over de bijkomende kosten in zo’n geval kan er dan als volgt uitzien: In een niet-monumentaal pand zou de totale investering € 300.000,= kosten, maar omdat sprake is van een gemeentelijk monumentaal pand valt die investering hoger uit: € 375.000,=. Dan is in principe subsidie mogelijk over het verschil van € 75.000,=. Het verschil in kosten dat ontstaat omdat sprake is van een gemeentelijk monumentaal pand, moet wel onderbouwd en aannemelijk zijn.

 

Lid 1 onderdeel c

Dat reguliere investeringen, reguliere beheer- en onderhoudswerken niet subsidiabel zijn geldt al op grond van artikel 2.6 van de ASV. Dit is hier voor de duidelijkheid nog een keer opgenomen.

 

Lid 1 onderdeel d en e

In dit onderdeel worden kosten voor rendabele energiemaatregelen uitgesloten van subsidiering. Voor dergelijke energiemaatregelen zijn vaak voldoende andere subsidieregelingen beschikbaar bij andere overheden. Daarbij kunnen energiemaatregelen die rendabel zijn veelal worden terugverdiend. Dit laatste past ook in het in artikel 1.6 vervatte uitgangspunt dat geen subsidie wordt verstrekt als geen sprake is van een tekort op een onrendabele top.

 

Meer specifiek is voor de duidelijkheid benoemd dat als onderdeel van rendabele energiemaatregelen individuele warmtepompen en zonnepanelen niet subsidiabel zijn. Maar bijvoorbeeld ook vergisters (tenzij het innovatieve vergisters zijn die vallen onder de TRL-fases 5-8) vallen onder rendabele energiemaatregelen.

 

Collectieve warmtepompen of warmtenetten kunnen wel subsidiabel zijn, mits ze voldoen aan de criteria en vereisten van het thema duurzame energie.

 

Windmolens lager dan 15 meter kunnen wel subsidiabel zijn, mits op basis van andere technieken dan gangbaar en vallend binnen de TRL fases 5-8. Natuurlijk moeten ze verder ook voldoen aan de criteria en vereisten van het thema duurzame energie.

 

Windmolens lager dan 15 meter gebaseerd op gangbare, bewezen opwektechnologie vallen onder rendabele energiemaatregelen en zijn dan niet subsidiabel.

 

Windmolens hoger dan 15 meter zijn in het geheel niet subsidiabel.

 

Lid 3

Kosten voor evenementen, websites, filmmateriaal en andere informatievoorzieningen alsmede kosten voor marketing en haalbaarheidsstudies zijn beperkt subsidiabel. De subsidie ter zake van deze kosten tezamen mag maximaal 10% van de totale subsidie bedragen, waarbij een maximum geldt van € 50.000,=.

 

Het gaat hier met name om zogenoemde PR-kosten, of het organiseren van evenementen, zoals een (feestelijke) opening, onthulling of startmoment.

 

Voorbeeld: De subsidiabele kosten van een project bedragen € 1,2 miljoen, waarvan € 120.000,= is begroot voor evenementen, websites, et cetera. Het subsidiepercentage voor het hele project is 50%. Dit zou betekenen dat de subsidie voor de kosten voor evenementen, websites et cetera € 60.000,= zou bedragen. De subsidie voor deze kosten wordt op grond van dit artikel dan afgetopt op € 50.000,=.

 

Dit artikellid gaat niet over kosten voor bijvoorbeeld een symposium om ontwikkelde kennis uit het project te delen, of om het uitnodigen van scholen in het kader van kennisdeling.

 

Lid 4

Omdat we ons richten op investeringen, pilots en praktische uitvoering, zijn kosten voor wetenschappelijk onderzoek gemaximeerd op 10% van de subsidiabele kosten. Een uitzondering hierop vormen kosten voor praktijkgericht onderzoek en wetenschappelijke begeleiding daarvan.

 

Artikel 1.8 Vereisten

Naast de toetsing van aanvragen op algemene punten, zoals hiervoor toegelicht, toetsen we nog op enkele specifieke vereisten die in de Stuw ’24 zijn opgenomen.

 

Bovenlokaal

Met bovenlokaal wordt bedoeld dat een project het lokale moet overstijgen. Dat betekent dat de resultaten of effecten van het project (in potentie) neerslaan in een groter gebied dan alleen de plaats waar het project wordt uitgevoerd. Zo dient bijvoorbeeld de aanvrager van subsidie voor een toeristisch-recreatief project aannemelijk te maken dat het ook toeristen en recreanten van buiten de regio aantrekt.

 

Voor innovatieve projecten moet dit aangetoond worden door het zicht op uitrol van het project aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door de potentiële opschaling van het project in het waddengebied aannemelijk te maken door het aanleveren van intentieverklaringen van potentiële afnemers of een launching customer.

 

Eigenstandig karakter

Dat een project een eigenstandig karakter moet hebben betekent dat het eindresultaat van het subsidieproject op zichzelf moet staan en geen onlosmakelijk onderdeel mag zijn van een groter, meeromvattend project. Het is dus niet de bedoeling dat grotere projecten in fases worden opgeknipt die elk subsidie op grond van een thematische openstelling ontvangen.

 

Duurzaam project

Duurzame ontwikkeling is een kernbegrip voor het Waddenfonds en is daarom een algemene vereiste. Het Waddenfonds toetst ieder project op het duurzame karakter. Zo mag er geen inbreuk worden gemaakt op de ecologische, economische en sociale dimensie van de duurzame ontwikkeling van het Waddengebied. De voorkeur gaat uit naar projecten die meerdere dimensies van duurzaamheid versterken.

 

Het Waddenfonds moedigt projecten, en de te ondersteunen technieken aan, om zorgvuldig om te gaan met ruimtegebruik, zo veel mogelijk circulair zijn en geen afbreuk te doen aan de kernwaarden van het Waddengebied. Bij voorkeur worden de kernwaarden met de uitvoer van projecten versterkt.

 

Wij verwachten van aanvragers dat ze in hun projectplan beschrijven en onderbouwen met welke maatregelen/activiteiten ze bijdragen aan de 3P’s van duurzame ontwikkeling, te weten People, Planet en Profit (sociaal-cultureel, ecologie en economie). Aanvragers kunnen voor de selectie van te treffen maatregelen en voor de onderbouwing en afweging daarvan gebruikmaken van de uitwerking naar doelen zoals de Verenigde Naties die hanteert: de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen. Niet alle Sustainable Development Goals van de VN hebben direct betrekking op het Waddengebied. In bijlage 1 van het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2021-2027 hebben wij een aantal Sustainable Development Goals toegelicht die bijdragen aan duurzamere Wadden. Daarnaast is een methode toegelicht om een duurzame afweging te maken tussen People, Planet en Profit.

 

Hoofdstuk 2

In het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2021-2027 vindt u welke resultaten het Waddenfonds belangrijk vindt en welke activiteiten het daarom wil subsidiëren de komende jaren. In dit hoofdstuk zijn de thema’s en themalijnen aangegeven waar het om gaat.

 

Een project kan ook onder meerdere thema’s/themalijnen vallen.

 

Per thema(lijn) is ook aangegeven welke specifieke activiteiten daaronder niet gesubsidieerd worden.

 

Thema Natuur

Het Waddenfonds continueert de inzet op herstel en ontwikkeling van waddenspecifieke natuurwaarden, waarbij het zich met name richt op projecten die:

  • de Waddenzee robuuster maken en meer ruimte geven voor het verloop van natuurlijke processen. Het Waddenfonds stelt zich ten doel maatregelen te stimuleren die zo veel mogelijk op systeemniveau bijdragen aan herstel van natuurlijke processen in de Waddenzee en op ecologische verbetering van de Eems-Dollard.

  • de natuur onder water versterken in de Waddenzee.

  • De flyway voor vogels en de swimway voor vissen versterken. Met ‘flyway” bedoelen we de trekroutes die trekvogels volgen gedurende hun levenscyclus en waarbij ze gedurende een deel van hun leven in het Waddengebied verblijven. Met ‘swimway’ bedoelen we hetzelfde maar dan voor trekvissen. Doel hiervan is dat we de populaties van trekvissen en trekvogels versterken en dat we via de projecten willen bereiken dat de dichtheden van indicatieve soorten gaan toenemen in het Waddengebied. Wat indicatieve soorten zijn kunt u vinden in bijlage 2 van het format voor het projectplan.

  • De biodiversiteit in het kustgebied en op de Waddeneilanden vergroten

Het accent ligt op projecten met een financiële omvang die te gering is om voor een bijdrage vanuit het Investeringskader Waddengebied in aanmerking te komen. Verder heeft het Waddenfonds voor de eerste drie thema’s al veel projecten gesubsidieerd. Daarom is in het Uitvoeringsprogramma 2021-2027 bij die thema’s opgenomen dat nieuwe projecten aantoonbaar moeten voortborduren op de (tussentijdse) resultaten van de eerder door het Waddenfonds gesubsidieerde projecten. Welke dat zijn kunt u vinden op de website van het Waddenfonds.

 

Thema Werelderfgoed

In dit thema staat het behouden en versterken van de kernwaarden van het Waddengebied centraal. De voor het Waddengebied typische landschappen en het cultuurhistorisch erfgoed in en om dorpen en steden, op de eilanden en in de zee is een belangrijk onderdeel van deze kernwaarde.

 

Daarom continueert het Waddenfonds de inzet op het behouden en versterken van deze kernwaarde van het Waddengebied en de voor het Waddengebied zo belangrijke cultuurhistorische- en landschappelijke elementen en stelt beide themalijnen zoals die in het uitvoeringsprogramma staan benoemd in deze regeling open.

 

Wij hebben de keuze gemaakt om voor het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed alleen de restauratie of instandhouding van cultuurhistorische bouwwerken te steunen die door gemeente of provincie als monumentaal zijn aangewezen of als zodanig kunnen worden beschouwd. Aangezien het behoud van Rijksmonumenten wordt geborgd door andere (overheids-)middelen zijn de restauratiekosten in deze regeling uitgesloten. Naast het versterken van het cultuurhistorisch erfgoed willen wij ook graag dat bestaande een toekomstbestendige functie krijgen en zoveel mogelijk worden opengesteld voor publiek.

 

Wij zijn niet op zoek naar projectvoorstellen die zich voornamelijk richten op het vertellen/informeren over de kernwaarden van het Waddengebied en/of Werelderfgoedstatus. Daarom hebben wij in deze regeling voor deze activiteiten nadere voorwaarden opgenomen.

 

Thema Water, Bodem, Licht en Geluid

Het doel van dit thema is verminderen en wegnemen externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van de Waddenzee. Hiervoor subsidieert het Waddenfonds pilots, projecten of activiteiten die bijdragen aan het voorkomen en/of verminderen van bodemverstoring, van negatieve effecten zandsuppleties, van verontreinigingen, verstoring door licht en geluid, en het slim omgaan met zoet water.

 

Onder artikel 2.2 onder b is ten aanzien van enkele themalijnen nog aangegeven welke activiteiten niet of in mindere mate subsidiabel zijn.

 

Themalijn Verontreiniging door cumulatie

Een project kan niet alleen bestaan uit bewustwordingsacties of maatregelen. Dergelijke maatregelen kunnen alleen subsidie ontvangen als zij onderdeel uitmaken van een pilot of een fysieke investering.

 

Themalijn Verminderen en/of voorkomen negatieve effecten baggeren en zandsuppleties en andere vormen van bodemverstoring

De projecten en pilots dienen aanvullend te zijn op reeds lopende projecten, zoals de projecten binnen het programma Vitale kust Eems-Dollard of andere reeds door het Waddenfonds gesubsidieerde projecten. Deze zijn terug te vinden op de website van het Waddenfonds.

 

Themalijn Zoet water

Activiteiten voor het vasthouden van zoet water in de landbouw vallen onder het thema “duurzame agrarische sector” en moeten dan ook bijdragen aan de doelen van die themalijn.

 

Thema Duurzame Energiehuishouding

Voor verduurzaming van de energiehuishouding baseert het Waddenfonds zich op de ‘trias energetica’: het tegengaan van verspilling van energie (energiebesparing), het zo efficiënt en schoon mogelijk gebruiken van fossiele brandstoffen en het winnen van energie uit duurzame bronnen. Het Waddenfonds richt zich daarbij primair op ondersteuning van investeringen die bijdragen aan de (toekomstige) verduurzaming van de energievoorziening in het Waddengebied. Daarbij streeft het Waddenfonds als einddoel naar een zero-emissie energievoorziening (van CO2, NOx en SO2 e.d.) en wil ze projecten die dat mogelijk maken ondersteunen. Het Waddenfonds richt zich voornamelijk op innovatieve (pilot)projecten in de TRL fases 5-8 omdat er al veel andere subsidiemogelijkheden zijn op het gebied van duurzame energie en het Waddenfonds daarop additioneel wil zijn.

 

De innovaties en opschalingen daarvan die het Waddenfonds wil stimuleren zijn ook nodig in de rest van het land in het kader van de duurzame energietransitie, dus wat maakt dergelijke innovaties dan waddenspecifiek? De derde hoofddoelstelling van het Waddenfonds formuleert als onderdeel van het streven naar een duurzame economische ontwikkeling dat het Waddenfonds zich specifiek “richt op een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding”. Daarmee is de energietransitie impliciet waddenspecifiek. In die zin wijkt het thema energie af van de andere Waddenfonds thema’s.

 

Naast het impliciet waddenspecifiek zijn van de energietransitie kunnen we die ook verder waddenspecifiek maken. Dat is nodig omdat veel van de reguliere technieken zoals grootschalige windparken en zonneweides waar de overheden op inzetten via de Regionale Strategieën zoveel ruimtebeslag vergen dat ze ten koste kunnen gaan van de kernwaarden van het Waddengebied. Denk daarbij aan de grootschalige openheid van het landschap en specifieke cultuurhistorische waarden als beschermde stads- en dorpsgezichten, terpen en wierden en dijken. Ook kunnen ze leiden tot verstoring van vliegroutes van trekvogels en negatieve effecten hebben op Natura 2000 gebieden en/of voor de biodiversiteit en voor natuurgebieden van het kustgebied. Op de Waddenzee en in de Noordzeekustzone kunnen grootschalige windparken en zonweides leiden tot kabelaanleg die verstorend werkt op de bodem en ecologie van de Waddenzee zelf. Ook zijn gebruiksconflicten mogelijk op zee met andere functies.

 

Het Waddenfonds wil daarom innovaties en technieken met betrekking tot decentrale opwek, opslag, distributie en afstemming van vraag en aanbod/systeemintegratie stimuleren die zorgvuldig omgaan met ruimtegebruik en die geen afbreuk doen aan de kernwaarden van het Waddengebied en die bij voorkeur versterken. Daarom is in het Uitvoeringsprogramma bij de relevante themalijnen aangegeven dat als de door een project te treffen maatregelen (na uitrol) leidt tot bouwwerken, dat die zorgvuldig ontworpen moeten worden aansluitend bij de kernwaarden van de betreffende bouwlocatie zodat ze kunnen bijdragen aan versterking van de kernwaarden. En tevens moeten de bouwwerken landschappelijk aansluitend bij de kernwaarden worden ingepast. Op basis van het uitgangspunt duurzaamheid streven we er ook naar dat de voor de bouwwerken en installaties gebruikte materialen zoveel mogelijk circulair en/of biobased zijn.

 

Omdat projecten/maatregelen moeten voldoen aan het vereiste dat ze bijdragen aan uiteindelijk zero emissies van CO2 en andere stoffen zodat de emissies geen negatieve effecten meer kunnen hebben op de natuurwaarden van het Waddengebied, maken we de te stimuleren innovaties ook Waddenspecifiek. Door met de innovaties ook in te zetten op decentrale opwek, opslag en distributie beperken we het transport van energie en de daarmee gepaard gaande niet duurzame emissies en energieverliezen. Dat draagt ook bij aan een betere kwaliteit van natuur en landschap.

 

Tenslotte maken we de innovaties waddenspecifiek doordat ze net als alle projecten die subsidie ontvangen van het Waddenfonds moeten voldoen aan drie van de vier aspecten van waddenspecifiek die in het Uitvoeringsprogramma zijn opgenomen.

 

Innovaties waar het Waddenfonds zich op wil richten zijn projecten:

  • Gericht op het ontwikkelen en/of opschalen van technieken voor de productie van groene waterstof. Groene waterstof kan als energiedrager worden ingezet voor de opslag van elektriciteit, of via een brandstofcel worden omgezet in elektriciteit of rechtstreeks als gas benut worden ten behoeve van brandstof voor voertuigen en/of koken en/of verwarming.

  • Van lokale energiecoöperaties waarbij vraag en aanbod van energie (groen gas, elektriciteit en warmte) zo optimaal mogelijk op elkaar worden afgestemd.

  • Gericht op het ontwikkelen en opschalen van technieken voor de productie van elektriciteit uit zeewater. Het Waddenfonds richt zich hierbij primair op opschaling van door eerder gesubsidieerde projecten bewezen technieken. Het Waddenfonds sluit nieuwe technieken niet op voorhand uit. Die moeten wel hun meerwaarde ten opzichte van de bewezen technieken aantonen en onderbouwen dat ze elektriciteit uit zeewater kunnen produceren tegen marktconforme kostprijzen.

  • Gericht op het verduurzamen van de energievoorziening van bestaande woningbouw in karakteristieke centra van plaatsen

  • Gericht op duurzame energiemaatregelen in de economische sectoren van het Waddengebied.

Thema Duurzame Recreatie en Toerisme

In dit thema staat centraal dat recreanten en toeristen op een duurzame wijze de kernkwaliteiten van het waddengebied kunnen beleven. Projecten moeten passen binnen de draagkracht van de leefomgeving en waar mogelijk de kernkwaliteiten versterken. Bij het opstellen van uw aanvraag dient u rekening te houden met de strategieën die in de Agenda voor het Waddengebied 2050 zijn opgenomen voor de Waddenkust, de Waddeneilanden, de Waddenzee en het Waddengebied.

 

Voor de themalijnen “Verduurzaming recreatieve sector” en “Verduurzaming toeristisch vervoer” geldt dat vanuit de Stuw’24 bij voorkeur pilots worden ondersteund.

 

Thema Duurzame Waddenhavens

Het Waddenfonds blijft inzetten op de duurzame economisch ontwikkeling in de Waddenhavens in combinatie met het verminderen van de ecologische belasting van de economische activiteiten in deze Havens. Hierbij ligt de focus op:

  • pilots en projecten die erop gericht zijn dat havens de natuur minder belasten door innovatieve maatregelen;

  • projecten en pilots die hergebruik van afvalstoffen stimuleren en grondstoffengebruik beperken;

  • projecten gericht op de transitie naar een meer circulaire economie en een duurzame energievoorziening in de havens. Waarbij deze transitie moet bijdragen aan of gecombineerd kunnen worden met het reduceren van emissies vanuit havengebonden activiteiten.

Voor projecten met voldoende financiële omvang zal eerst gekeken worden of er mogelijkheden zijn binnen het Investeringskader Waddengebied.

 

Thema Duurzame Landbouw

Het Waddenfonds ziet het belang van een gezonde agrarische sector en de bijdrage die dit levert aan de duurzame economische ontwikkeling in het Waddengebied en zet in op een duurzame landbouw in het Waddengebied die past bij de ecologische draagkracht van dit gebied. Ook wil het Waddenfonds perspectief bieden hoe om te gaan met verzilting. Een onderdeel hiervan kan het slim omgaan met zoet water zijn.

 

Het Waddenfonds ondersteunt met het thema Duurzame Landbouw pilots en projecten die zich richten op vermindering van emissies van de landbouw (mede via het thema Water, bodem, licht en geluid). De focus is daarbij gericht op innovatie en het bieden van nieuw perspectief voor verzilting en verdroging in het kort:

 

Het bevorderen van een duurzame landbouw die:

  • voorbereid is op toenemende verzilting, droogte en extremere regenval;

  • past bij de ecologische draagkracht op de eilanden;

  • het effect vermindert van uitstoot uit de landbouw op kwetsbare natuurgebieden op de eilanden en in het kustgebied;

  • bijdraagt aan waddenspecifieke biodiversiteit (via thema Natuur);

  • inzet op kringlooplandbouw waarbij bij voorkeur waddenspecifiek reststromen (slib, algen en wieren, etc.) worden benut.

Thema Duurzame Visserij

Het Waddenfonds wil toe naar een duurzame visserij die past bij de ecologische draagkracht van de Waddenzee. Pilots en projecten die zich richten op vermindering van de visserijdruk op het natuurlijk systeem van de Waddenzee en/of bijdragen aan een economisch duurzame visserij komen in aanmerking voor subsidie. De nadruk ligt op innovatie, het versterken van een flexibelere visserij en versterking van ketens. Deze opgave is vertaald in een viertal themalijnen:

  • Flexibele wadvisserij

  • Verduurzaming wadvisserij

  • Circulaire visserij

  • Aquacultures aan wal

Belangrijk is dat de pilots en projecten aansluiten bij de diverse convenanten (Viswad, Vibeg, Mosselconvenant) die de visserijsector heeft afgesloten. Zie ook artikel 2.2 onder e van deze regeling.

Naar boven