Nota Activabeleid 2024 Veiligheidsregio Noord-Holland Noord

1. Algemeen

 

 

1.1 Inleiding

In deze nota worden nadere regels gegeven ten aanzien van het investeren, waarderen en afschrijven van activa.

 

Aanleiding om de nota Activabeleid te actualiseren heeft meerdere redenen. Uit de praktijk blijkt dat diverse gehanteerde afschrijvingstermijnen niet meer in overeenstemming zijn met de looptijd van de economische levensduur. Daarnaast is er een nieuwe notitie “materiële vaste activa” door de commissie BBV uitgebracht in november 2019. Eerder uitgebrachte notities met betrekking tot activa zijn komen te vervallen1.

1.1.1 Kaders

De nota Activabeleid bakent de formele kaders af, waarbinnen het dagelijks bestuur en de ambtelijke organisatie dienen om te gaan met investeren, waarderen en afschrijven. Het beleid op het terrein van de activa wordt sterk ingekaderd door de voorschriften uit het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) en de notitie “materiële vaste activa” van november 2019. Toch kan VR NHN op een aantal onderdelen eigen keuzes bepalen. Dit zijn keuzes op o.a. het gebied van de investeringsbevoegdheden, de waarderingsgrondslagen, afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. In deze nota worden de keuzes vastgelegd.

 

Het activabeleid heeft grote invloed op de exploitatie en de vermogenspositie van VR NHN. Hierdoor is het financiële en bestuurlijke belang voor een goed formeel kader toegenomen. Een transparant activabeleid vormt één van de kaders voor het bepalen van de financiële positie en het financiële vermogen van VR NHN.

1.1.2 Financiële verordening

In de gemeenschappelijke regeling van VR NHN zijn in artikel 23 (Financieel beheer) de artikelen 212 tot en met 215 Gemeentewet (GW) van toepassing verklaard.

 

In artikel 212 GW is opgenomen dat er een verordening moet zijn waarin de uitgangspunten zijn opgenomen voor het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie (financiële verordening). In de verordening moeten in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa opgenomen zijn.

 

In artikel 14 van de financiële verordening van VR NHN is aangegeven dat de uitgangspunten beschreven zijn in de nota activabeleid. Dit betreft met name:

  • 1.

    De waardering en afschrijving zijn opgenomen in de jaarstukken onder grondslagen voor waardering van de balans en grondslagen voor resultaatbepaling programmarekening. Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 15.000 worden niet geactiveerd, maar ineens ten laste van het overzicht van baten en lasten verantwoord.

  • 2.

    Van de bepaling onder punt 1 zijn uitgezonderd:

    • a.

      investeringen in gronden / terreinen. Deze worden altijd geactiveerd.

    • b.

      investeringen in de ambulancezorg. Voor deze investeringen geldt een specifieke investeringsrichtlijn welke is toegelicht in de grondslagen van de jaarstukken.

1.1.3 Waarderingsgrondslagen bij de jaarrekening

In de waarderingsgrondslagen bij de jaarrekening worden ook nog enkele uitgangspunten voor het activabeleid vermeld.

 

1.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de soorten activa en wanneer deze moeten worden geactiveerd. Hoofdstuk 3 geeft aan hoe ze moeten worden gewaardeerd. Hoofdstuk 4 geeft aan hoe de activa moeten worden afgeschreven. Hoofdstuk 5 beschrijft de investeringsbevoegdheid. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de invoering van Vennootschapsbelasting (Vpb) plicht bij overheidsondernemingen in relatie tot deze nota. In de bijlagen worden de afschrijvingstabel, de definities en de relevante regelgeving weergegeven waarmee VR NHN mee te maken heeft. De definities en de relevante regelgeving worden ter verduidelijking opgenomen.

 

1.3 Inwerkingtreding

Na vaststelling zullen de wijzigingen per 1 januari 2024 ingaan.

 

1.4 Samenvatting van de wijzigingen

De wijzigingen ten opzichte van de vorige nota (uit 2018) zijn:

  • Daar waar nodig zijn de wijzigingen naar het BBV aangepast, inclusief bijlage wettelijk kader.

  • Bij een aantal opgenomen categorieën in de afschrijvingstabel wordt een andere afschrijvingstermijn gehanteerd. Dit kan zowel korter als langer zijn. Dit is veelal een gevolg van technische ontwikkelingen/verbeteringen.

  • Er zijn nieuwe categorieën opgenomen in de afschrijvingstabel.

  • Wijzigingen gaan in per 1 januari 2024.

2. Activering van activa

 

In het BBV is beschreven hoe de samenstelling van de activa is opgebouwd op de debetzijde van de balans. Die bestaat uit vaste activa en vlottende activa. Deze nota heeft betrekking op het onderdeel vaste activa.

Activapost

Omschrijving

Materiële vaste activa

- investeringen

Immateriële vaste activa

- kosten sluiten van geldleningen en saldo agio en disagio

- kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief

Financiële vaste activa

- kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen

- leningen aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen

- overige uitzettingen met een looptijd langer dan één jaar

- bijdrage aan activa in eigendom van derden

2.1 materiële vaste activa

Binnen deze categorie wordt sinds de wijziging van het BBV in 2016 geen onderscheid meer gemaakt tussen investeringen met economisch nut en investeringen met maatschappelijk nut. Alle investeringen moeten geactiveerd worden.

2.1.1 Investeringen

Volgens artikel 59 BBV worden investeringen voor het volledige bedrag geactiveerd. Hierop mogen geen reserves in mindering worden gebracht. Wel mogen volgens artikel 62 lid 2 financiële bijdragen van derden in mindering gebracht worden, zolang deze bijdrage een directe relatie heeft met het actief.

2.1.2 Ondergrens voor activeren

Het is administratief bewerkelijk om investeringen te activeren. Om praktische / efficiency redenen worden niet alle investeringen geactiveerd. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • er dient sprake te zijn van een meerjarig nut;

  • activa met een aanschafwaarde / verkrijgingsprijs van minder dan € 15.000 worden niet geactiveerd. Deze activa worden in het jaar van aanschaf ten laste van de exploitatie gebracht. Uitzondering hierop zijn de investeringen bij het programma ambulancezorg die samenhangen met de vergoedingenstructuur van de Nza. Hiervoor wordt een ondergrens gehanteerd van € 5.000;

  • activa met een levensduur van 2 jaar of minder worden direct ten laste van de exploitatie gebracht, tenzij de wet of subsidieregeling anders voorschrijft. Activa met een levensduur van 3 jaar of langer worden geactiveerd. Het wel activeren brengt extra administratieve lasten met zich mee, omdat bij activering elk artikel gevolgd moet worden. Omdat de verdeling van de lasten over een beperkt aantal jaren geschiedt, is het positieve effect op de jaarlijkse exploitatie beperkt. De vervanging vindt ook vaak redelijk gelijkmatig over de jaren plaats;

  • gelijksoortige- en bulkuitgaven (behalve kleding) die individueel minder dan € 15.000 bedragen, maar als productgroep samen meer dan € 15.000 opleveren, worden behandeld als een te activeren vaste activa;

  • de bulkaanschaf bij uitruk- en operationele kleding, chemicaliënpakken en duikkleding wordt geactiveerd, bij uniform- en werkkleding niet. De redenen hiervan zijn dat bij uniform- en werkkleding hergebruik veelal niet mogelijk is en dat bij uitgifte de waarde al op nul gesteld kan worden. Verder vindt vervanging van de uniform- en werkkleding redelijk gelijkmatig over de jaren plaats en daarmee worden ook de lasten gelijkmatig over de jaren verdeeld. Onder bulkaanschaf wordt verstaan aanschaf kleding voor minimaal de gehele kazerne. Dus bijvoorbeeld tegelijkertijd worden alle helmen of bluspakken vervangen.

  • Bepakkingsmateriaal voor tankautospuiten wordt geclusterd en behandeld als één actief. Onder bepakkingsmateriaal zijn specifieke items benoemd die daartoe behoren. Deze zaken worden ook als één geheel gezien voor het afschrijven. Indien tussentijds items vervangen of gerepareerd moeten worden, gaat dat ten laste van de exploitatie, terwijl de investering qua afschrijving doorloopt. Specifieke materialen die tot de uitrusting behoren op een tankautospuit maar niet tot het bepakkingsmateriaal, kennen eigen afschrijvingstermijnen en worden ook binnen het Meerjareninvesteringsplan (MJIP) apart behandeld. Bepakkingsmateriaal voor redvoertuigen wordt niet apart geactiveerd maar opgenomen bij de investering van het betreffende voertuig. Het gaat hierbij om minder items dan bij een tankautospuit.

2.1.3 Onderhoud

Volgens de notitie “materiële vaste activa” van de Commissie BBV zijn de kosten van klein en groot onderhoud niet levensduur verlengend en mogen niet worden geactiveerd. Wanneer uitgaven worden gedaan ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke kwaliteit en levensduur van een actief, dan is er sprake van onderhoud. Het periodiek terugkerend onderhoud van vervoersmiddelen en gebouwen mag dus volgens het BBV niet worden geactiveerd. Deze kosten komen ten laste van de exploitatie, al dan niet via een onderhoudsvoorziening. In de notitie “materiele vaste activa” worden de voorwaarden beschreven waaraan een onderhoudsvoorziening moet voldoen.

 

Daarnaast kan er sprake zijn van levensduur verlengend onderhoud. Omdat het onderscheid tussen groot onderhoud en levensduur verlengend onderhoud niet vaak is te maken, worden de kosten niet geactiveerd. Mede ook omdat de termijn waarmee de levensduur eventueel wordt verlengd vaak arbitrair is. De kosten van renovatie (midlife update) en verbouwingen van gebouwen en vervoersmiddelen (bijvoorbeeld bij tankautospuiten) worden wél geactiveerd.

2.1.4 Software

Volgens de notitie “materiële vaste activa” van de commissie BBV valt software onder materiële vaste activa. Ook de gebruiksrechten op software voor onbepaalde duur die ineens in rekening worden gebracht vallen onder de materiele vaste activa. Indien sprake is van gebruiksrechten voor bepaalde tijd (meerdere jaren) dan vindt activering niet plaats als materieel vast actief maar worden de gebruiksrechten op de balans onder de vooruitbetaalde bedragen opgenomen.

 

Implementatiekosten van software kunnen worden geactiveerd wanneer het een eigen actief betreft of als er sprake is van gebruiksrechten voor onbepaalde duur. Implementatiekosten vallen dan onder de bijkomende kosten die op grond van artikel 63 lid 2 BBV als onderdeel van de verkrijgingsprijs worden gezien. Implementatie is noodzakelijk om het actief in gebruik te kunnen nemen. Opleidingskosten voor medewerkers om met nieuwe hard- en software te kunnen werken mogen niet worden geactiveerd, evenals als de kosten van (leverancierssupport)ondersteuning.

 

Besturingssoftware kan worden beschouwd als component van het actief waarvoor het een besturingscomponent is. Het wordt dan als onderdeel van het desbetreffende actief geactiveerd (bijv. de besturingssoftware dat onderdeel is van hardware of de besturingssoftware als onderdeel van verkeerslichten).

Software kan ook in gebruik worden genomen in de vorm van een SaaS oplossing (Software as a Service). In dat geval is er geen sprake van het verkrijgen van een actief (een investering met economisch nut) omdat het bij SaaS gaat om dienstverlening in de vorm van een abonnement waarmee wordt ingelogd bij de dienstverlener. Deze dienstverlener heeft de activa zowel juridisch als economisch in bezit. Dit betekent dat ook de implementatiekosten behorende bij de implementatie van een SaaS-oplossing niet geactiveerd mogen worden. Er is geen sprake van een verkrijgingsprijs en daarom zijn de kosten ook niet als bijkomende kosten te kwalificeren.

 

2.2 Immateriële vaste activa

In artikel 34 van het BBV is opgenomen dat de balans het saldo van de immateriële activa bevat. Het gaat om:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling van een bepaald actief;

  • c.

    bijdragen van activa in eigendom van derden.

2.2.1 (Dis)agio

(Dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het lagere of hogere bedrag dat aan de geldverstrekker wordt betaald of door de geldverstrekker wordt uitgekeerd. Het BBV bepaalt dat alle passiva, waaronder leningen, tegen nominale waarde op de balans wordt gezet. Het (dis)agio kan geactiveerd worden, maar hoeft niet. De keuze (wel of niet activeren) zal gemaakt worden als het (dis)agio zich voordoet. Dit moet worden onderbouwd, rekening houdende met de overige beleidsuitgangspunten.

2.2.2 Kosten onderzoek en ontwikkeling

Kosten van onderzoek en ontwikkeling (zgn. voorbereidingskosten) mogen alleen geactiveerd worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden uit artikel 60 BBV:

  • het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren;

  • de toe te rekenen uitgaven betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

 

De voorwaarden bepalen dat de kosten alleen geactiveerd mogen worden als de plannen omtrent het actief al redelijk omlijnd zijn, de plannen uitvoerbaar zijn en de kosten zijn in te schatten. Voorts is het van belang dat het daadwerkelijk om kosten van de voorbereiding van een investering gaat. Wordt hieraan niet voldaan, dan moeten de kosten in één keer ten laste van de exploitatie worden gebracht. Dit zal vaak het geval zijn. De afschrijvingstermijn is maximaal 5 jaar (artikel 64 BBV).

2.2.3 Bijdrage aan activa in eigendom van derden

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er sprake is van een investering door een derde;

  • de investering bijdraagt aan de publieke zaak;

  • de derde heeft zich verplicht tot het daadwerkelijk investeren op een wijze zoals is overeengekomen;

  • de bijdrage kan worden teruggevorderd indien de derde in gebreke blijft of VR NHN de mogelijkheid heeft recht te doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Als vaststaat dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, moet VR NHN de bijdrage behandelen als ware het actief in kwestie in bezit van VR NHN is.

 

Een bijzonderheid bij VR NHN is dat de brandweerkazernes worden gehuurd van de gemeenten. Het gaat hierbij om huren om niet. Dit betekent dat de kazernes niet in eigendom zijn. Verbouwingskosten van de kazernes die niet in eigendom zijn, kan VR NHN niet activeren tenzij dit beschouwd wordt als bijdrage in activa in eigendom van derden. Hier zitten (bovengenoemde) strenge voorwaarden aan waaraan moet worden voldaan om te kunnen activeren. Naar verwachting zal hieraan in de praktijk niet voldaan gaan worden. Daarom is het uitgangspunt dat de verbouwingen van gehuurde kazernes niet worden geactiveerd.

 

2.3 Financiële vaste activa

De financiële vaste activa moeten zichtbaar worden gemaakt op de balans. Onder financiële vaste activa vallen kapitaalverstrekkingen en geldleningen aan derden en uitzettingen.

3. Waardering van activa

 

 

3.1 Waarderingsgrondslagen

In het BBV is voorgeschreven dat activa wordt gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (artikel 63 BBV). De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend. Eventuele compensabele of verrekenbare BTW wordt hierop in mindering gebracht. Bijdragen van derden worden in mindering gebracht op het te activeren bedrag als er sprake is van een directe relatie met de investering (artikel 62 lid 2 BBV). Idem geldt dit voor voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 44 lid 1d.

 

De inzet van uren van eigen personeel in verband met de aankoop of vervaardiging van een investeringsgoed of het toekennen van bijdragen aan derden wordt niet geactiveerd maar rechtstreeks ten laste van de exploitatie gebracht. Wel kunnen de door derden in rekening gebrachte personele kosten, die een directe relatie hebben met de vervaardiging van het actief, worden geactiveerd (bijvoorbeeld bij software).

 

De (boek)waarde van de vaste activa op de balans is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de afschrijvingen.

 

3.2 Afwaardering, buitengebruikstelling en desinvestering

In artikel 65 BBV zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het afwaarderen van activa. Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa moeten onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking worden genomen. Deelnemingen moeten tegen de marktwaarde worden gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgingsprijs.

 

Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

 

Bij afstoting van een actief, dient afboeking van de restwaarde plaats te vinden. Als bij het afstoten van een actief boekwinst wordt gerealiseerd, dan moet deze boekwinst na overdracht worden verwerkt als incidentele bate in de exploitatie. De opbrengst (bijvoorbeeld inruilprijs) mag niet met de aanschafwaarde van het eventuele vervangingsactief worden verrekend.

 

3.3 Componentenbenadering

De componentenbenadering houdt in dat de verschillende delen waaruit een actief is samengesteld, afzonderlijk worden gewaardeerd en afgeschreven op basis van de verwachte gebruiksduur van die afzonderlijke delen. Per deel kan de technische of economische gebruiksduur immers verschillen. Bij toepassing van deze benadering worden noodzakelijke vervangingen opnieuw geactiveerd. Het toepassen van de componentenbenadering verdient uit financieel oogpunt de voorkeur. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat activa die naar aard en gebruik gelijksoortig zijn op eenzelfde grondslag worden gewaardeerd en behandeld. Binnen het huidige beleid wordt de componentenbenadering toegepast. Dit beleid blijft gehandhaafd.

4. Afschrijven

 

 

4.1 Afschrijvingsbasis

Het kenmerk van vaste activa is dat er sprake is van duurzaamheid, dat wil zeggen dat het gedurende een langere periode meegaat (meerjarig nut). De levensduur van vaste activa, uitgezonderd gronden, is niet oneindig. Door slijtage of veroudering neemt de gebruikswaarde en daarmee de waarde in het economisch verkeer af. Het zichtbaar maken van deze waardevermindering wordt afschrijven genoemd.

Op de vaste activa met een beperkte levensduur moet worden afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige levensduur.

 

De verkrijgings- of vervaardigingsprijs vormt de belangrijkste basis voor het afschrijven. Daarnaast is het denkbaar dat er na afschrijving van het actief een restwaarde resteert. In veel gevallen is deze restwaarde niet of moeilijk in te schatten. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er vanuit gegaan dat aan het eind van de afschrijvingsperiode de restwaarde nihil zal zijn.

 

4.2 Methode van afschrijving

In de wettelijke voorschriften worden geen eisen gesteld aan de te hanteren afschrijvingsmethode. De meest gangbare methodes in overheidsland zijn de lineaire en annuïtaire methode. Bij de lineaire methode blijven de afschrijvingslasten gedurende de gehele afschrijvingstermijn constant. Bij de annuïtaire methode nemen de afschrijvingskosten jaarlijks toe. Het huidige beleid is dat activa lineair worden afgeschreven. Dit beleid wordt voortgezet.

 

Op grond van het BBV is het toegestaan om de afschrijvingsmethode of gebruiksduur te wijzigen op basis van gegronde redenen. De commissie BBV heeft hierover in de notitie “materiele vaste activa” stellige uitspraken opgenomen:

  • Een stelselwijziging betreft een wijziging van de “vrij te kiezen“ waarderingsgrondslagen. (bijvoorbeeld van niet activeren, naar wel activeren met een afschrijving op basis van een verwachte toekomstige gebruiksduur). Bij een stelselwijziging worden bestaande (rest)boekwaarden niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte gebruiksperiode afgeschreven.

  • Een schattingswijziging (door nieuwe inzichten) betreft een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. (rest)gebruikswaarde dan wel de “naar verwachting” duurzaam lagere gebruikswaarde (bijvoorbeeld via een andere afschrijvingsmethode). De bestaande (rest) boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven.

  • Uit hoofde van rechtmatigheid kunnen besluiten tot een stelsel- of schattingswijziging met betrekking tot materiele vaste activa uiterlijk tot het eind (31-12) van het betreffende begrotingsjaar worden genomen door de raad / het algemeen bestuur (GR).

Voor een stelsel- of schattingswijziging kan geen terugwerkende kracht gelden. Er vindt geen herberekening of herwaardering over de al afgeschreven waarden plaats. Wel dient in het jaar waarin de stelsel- of schattingswijziging plaatsvindt een toelichting te worden gegeven.

 

4.3 Moment waarop met afschrijven wordt begonnen

Met betrekking tot het moment waarop met het afschrijven van vaste activa wordt begonnen bestaan diverse keuzemogelijkheden:

  • vanaf het moment dat het actief verworven en/of in gebruik wordt genomen.

  • medio het begrotingsjaar waarin het actief verworven wordt en/ of in gebruik wordt genomen.

  • in het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het actief verworven is en/ of in gebruik is genomen.

Bij VR NHN is eerder gekozen om te beginnen met afschrijven in het jaar, volgend op het jaar waarin het actief is verworven, in gebruik is genomen of moment tenaamstelling kenteken VR NHN (voertuigen). Dit beleid wordt voortgezet.

 

4.4 Afschrijven op gronden

Voor het afschrijven op gronden gelden andere regels. De gronden dienen als aparte component van een investering te worden geactiveerd. Uitgangspunt hierbij is dat dergelijke grond niet aan slijtage onderhevig is en geen waardevermindering ondergaat. Er bestaat dus geen noodzaak tot afschrijving. Dus op gronden die zijn verbonden aan investeringen wordt niet afgeschreven.

 

4.5 Extra afschrijven

Extra afschrijven op activa met economische nut is in principe niet toegestaan, behalve wanneer er sprake is van duurzame waardevermindering of als het actief buiten gebruik wordt gesteld.

 

4.6 Afschrijvingstermijnen

De afschrijvingstermijn van een actief wordt bepaald door de gebruiksduur. Onderscheid kan daarbij worden gemaakt tussen de technische en economische levensduur van een actief. De technische levensduur betreft de periode waarin het technisch mogelijk is het actief te gebruiken. De economische levensduur is in bedrijfskundige zin de maximale periode waarin een actief economisch verantwoord kan worden gebruikt. Dat is in de regel de periode dat vervanging voordeliger is dan voortgezet gebruik. Bij het afschrijven wordt de economische levensduur gehanteerd.

 

In de bijlage 1 is de afschrijvingstabel opgenomen waarin per activasoort de levensduur wordt aangegeven waarover wordt afgeschreven (in geval van nieuwwaarde).

In de kolom afschrijvingstermijn oud staan de termijnen zoals ze tot en met het jaar 2023 gehanteerd worden. In de kolom afschrijvingstermijn nieuw staan de voorgestelde nieuwe termijnen (vanaf 2024).

 

De opsomming is niet uitputtend. Het blijft in incidentele gevallen, bijvoorbeeld bij aanschaf van een tweedehands actief, mogelijk af te wijken van de genoemde afschrijvingstermijnen. De reden van de afwijking moet wel onderbouwd worden.

 

De afschrijvingstermijnen zijn onder andere gebaseerd op aanbevelingen Brandweer NL, beleidsregels Nza en eigen ervaringscijfers.

 

4.7 Rente

Bij veel organisaties wordt aan alle vaste activa rente toegerekend. De rente wordt berekend over de boekwaarde van het actief per 1 januari. Jaarlijks wordt dan een reken- c.q. omslagrente bepaald. Hiermee wordt aangegeven dat het in activa geïnvesteerd vermogen ook een financieringsvraagstuk bevat en dus kosten met zich meebrengt. Tegenover deze berekende rente staan de werkelijke rente-uitgaven. Het verschil is dan een renteresultaat.

 

Deze werkwijze is vanaf 2017 ook van toepassing op VR NHN (daarvoor werden rente en kosten van geldleningen op specifieke programma’s geboekt). Uitgangspunt is dat het renteresultaat geminimaliseerd wordt. Dit betekent onder meer dat enkel de werkelijke rentelasten middels omslagrente worden doorbelast (en niet een fictieve rente over eigen vermogen).

5. Investeringsbevoegdheid

 

Op basis van de gemeentewet 190 gemeentewet, artikel 16 van de gemeenschappelijke regeling en artikel 2 van de financiële verordening biedt het dagelijks bestuur de begroting en de meerjarenraming aan het algemeen bestuur (AB) aan. Het AB stelt vervolgens de begroting vast.

 

Autorisatie van investeringen in een begrotingsjaar en dus de investeringskredieten vindt plaats door vaststelling van de programmabegroting. De begroting wordt op programmaniveau vastgesteld. Het investeringsplan maakt onderdeel uit van het programma.

 

Het vastgestelde investeringsplan geeft de ambtelijke organisatie de bevoegdheid tot het doen van investeringen in het eerste begrotingsjaar tot het vastgestelde bedrag. De voor latere jaren genoemde investeringen in het investeringsplan zijn in beginsel informatief.

 

In het investeringsplan moet worden aangegeven of het nieuwe en/of vervangingsinvesteringen betreffen. De reden is dat bij nieuwe en uitbreidingsinvesteringen het algemeen bestuur een nieuwe afweging maakt ten aanzien van het huidige beleid. Bij vervangingsinvesteringen kan hiervan alleen sprake zijn als het betreffende beleid heroverwogen wordt. Bij vervangingsinvesteringen gaat het om economische veroudering of slijtage. De investeringen zijn noodzakelijk om de bestaande activiteiten op hetzelfde kwaliteitsniveau uit te voeren of voorzieningen in stand te houden.

 

Indien met een investering extra of nieuwe exploitatielasten gemoeid zijn, moeten deze worden opgenomen in de meerjarenbegroting in het jaar volgend op de realisatie van het actief.

 

Indien het investeringsbudget ontoereikend blijkt of gedurende het begrotingsjaar ontstaan er nieuwe investeringen, of vervangingsinvesteringen moeten eerder plaatsvinden, dan zal hierover aparte besluitvorming moeten plaatsvinden. Dit zal in beginsel geschieden door extra investeringsbudget op te nemen in de Burap (bestuursrapportage). Ook aparte AB-voorstellen zijn mogelijk.

 

Het lijkt voor de hand te liggen om er vanuit te gaan dat een investeringskrediet wordt uitgegeven in het jaar dat het beschikbaar wordt gesteld. In de praktijk blijken er echter diverse oorzaken te zijn op grond waarvan dit niet altijd haalbaar is. Enerzijds moeten in verband met aanbestedingstrajecten en benodigde tijd om investeringen te realiseren sommige kredieten beschikbaar worden gesteld ruim voordat het begrotingsjaar is begonnen. Anderzijds moeten investeringen ook niet jaar op jaar doorgeschoven worden nadat het krediet beschikbaar is gesteld.

6. Vennootschapsbelasting

 

 

6.1 Algemeen

Met ingang van 1 januari 2016 worden overheidsondernemingen belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (Vpb). In mei 2015 is het wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht voor overheids-ondernemingen aangenomen. Het achterliggende doel van de wet is, mede onder druk van de Europese Commissie, het scheppen van een gelijk speelveld tussen overheidsondernemingen en private ondernemingen.

 

6.2 Vpb en BBV

Het fiscale resultaat is niet gelijk aan het resultaat op grond van het BBV verantwoorde resultaat. De fiscale waarderingsgrondslagen wijken op bepaalde punten af van de grondslagen en richtlijnen van het BBV. Beide resultaten kunnen in de praktijk dan ook aanmerkelijk van elkaar afwijken.

 

De fiscale afschrijvingsregels voor bedrijfsmiddelen met een economische levensduur kleiner dan 5 jaar hebben afwijkende financiële gevolgen voor zover activiteiten gaan vallen onder de Vpb-plicht. Idem geldt het voor investeringen die in verband met administratieve lasten niet geactiveerd worden (gebaseerd op BBV-regels), maar voor de Vpb wel geactiveerd moeten worden.

 

De Vpb-heffing moet worden bepaald op basis van de fiscale grondslag. Dit betekent dat het fiscale resultaat extracomptabel zal plaatsvinden en er geen latente belastingvorderingen en/of schulden worden gevormd. Dit sluit het beste aan op de specifieke kenmerken en doelstelling van het BBV- verslaggevingsstelsel.

 

Omdat het fiscale resultaat extracomptabel zal plaatsvinden, heeft dit geen invloed op het BBV gebaseerde activabeleid, zoals in deze nota Activabeleid wordt beschreven.

Bijlage 1. Afschrijvingstabel

(sub)-Categorie

Omschrijving

Huidige afschr. termijn

Nieuw of wijzigen in termijn

Toelichting wijziging

1.

 

 

GRONDEN EN TERREINEN

 

 

 

 

1.01

 

Rubriek gronden en terreinen

 

 

 

 

 

1.01.01

Gronden en terreinen

-

 

 

 

 

1.01.02

Terreininrichting groen kazerne / ambulancepost

15

20

Cf. verwachte technische levensduur

Nw

 

1.01.03

Terreinverharding ambulancepost

 

50

 

 

 

 

 

 

 

 

2.

 

 

BEDRIJFSGEBOUWEN

 

 

 

 

2.01

 

Rubriek gebouwen (casco)

 

 

 

 

 

2.01.01

Permanent / steen

40

 

 

 

 

2.01.02

Permanent / steen (Ambulancezorg)

50

 

 

 

 

2.01.03

Semi permanent / hout

15

20

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

2.01.04

Semi permanent / hout (Ambulancezorg)

20

 

 

 

 

2.01.05

Verbouwingen en aanpassingen

Max. 20

div.

Is gelijk aan de restant afschrijvingsduur hoofdgebouw.

 

 

2.01.06

Verbouwingen en aanpassingen (Ambulancezorg)

Max. 20

div.

Is gelijk aan de restant afschrijvingsduur hoofdgebouw.

 

 

2.01.07

Aankoop bestaande gebouwen

(Ambulancezorg)

div.

 

Afhankelijk van de levensduurverwachting van het gebouw.

 

 

 

 

 

 

 

 

2.02

 

Rubriek componenten van gebouwen

 

 

 

 

 

2.02.01

Dakbedekking

15

 

 

 

 

2.02.02

Dakbedekking (Ambulancezorg)

20

 

 

 

 

2.02.03

Kozijnen

20

 

 

 

 

2.02.04

Kozijnen (Ambulancezorg)

20

 

 

 

 

2.02.05

Isolatie, interieurbouw, systeemwanden, plafonds en vloeren

15

 

 

 

 

2.02.06

CV-installatie

15

 

 

 

 

2.02.07

Luchtbehandeling / klimaatbeheersing

15

 

 

 

 

2.02.08

Liften / roltrap

20

 

 

 

 

2.02.09

Telefooncentrale

8

 

 

 

 

2.02.10

Noodstroomaggregaat

15

 

 

 

 

2.02.11

Installatie (afzuig-, tank-, elektrische, brandblus- en overige installaties)

10

 

 

 

 

2.02.12

Elektrotechnische en werktuigbouwkundige installaties (Ambulancezorg)

20

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.03

 

Rubriek inrichting en aankleding van gebouwen

 

 

 

 

 

2.03.01

Kantoormeubilair (bureaus en vergadermeubilair)

15

 

Uitgezonderd bureaustoelen.

 

 

2.03.02

Overig meubilair (kasten, lockers, kapstokken)

10

 

 

 

 

2.03.03

Stoffering (zonwering/vloerbedekking)

10

 

 

 

 

2.03.04

Keukeninventaris- en apparatuur

10

 

 

 

 

2.03.05

Inrichting werkplaats (tafels, kasten en stellingen)

15

 

 

 

 

2.03.06

Inrichting documentatiecentrum, archief

15

 

 

 

 

2.03.07

Toegangsbeheer/beveiliging

10

20

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

2.03.08

Overige inrichting

10

 

 

 

 

2.03.09

Relaxfauteuils

5

 

Was meldkamerstoelen.

 

 

2.03.10

Bureaustoelen

10

 

 

Nw

 

2.03.11

Fitnessapparatuur

 

15

 

 

 

 

 

 

 

 

3

 

 

VOERTUIGEN

 

 

 

 

3.01

 

Rubriek dienstvoertuigen/ piketvoertuigen

 

 

 

 

 

3.01.01

Personenauto

7

 

 

 

 

3.01.02

Bestelauto

9

 

 

 

 

3.01.03

Bromfietsen / scooters

5

 

Op (elektrische) fietsen wordt niet afgeschreven.

 

 

 

 

 

 

 

 

3.02

 

Rubriek brand- en rampbestrijdingsvoertuigen

 

 

 

 

 

3.02.01

Tankautospuit

16

 

 

 

 

3.02.02

Motorspuit aanhanger

16

 

 

 

 

3.02.03

Motorspuit draagbaar

16

 

 

 

 

3.02.04

Watertankwagen

20

 

 

 

 

3.02.05

SIV (snel inzetbaar voertuig) 2- persoons / SIE (snel inzetbare eenheid)

9

 

 

 

 

3.02.06

Redvoertuig

15

 

Hoogwerker of autoladder inclusief bepakking.

 

 

3.02.07

Hulpverleningsvoertuig

16

 

 

 

 

3.02.08

Haakarmvoertuig

15

 

 

 

 

3.02.09

Haakarmbak

20

 

 

 

 

3.02.10

Heftruck

20

 

 

 

 

3.02.11

Aanhangwagen

20

 

 

 

 

3.02.12

Vrachtwagen

15

 

 

 

 

3.02.13

Overige voertuigen

15

 

Specialistisch blusvoertuig en aanhanger/aggregaat Bergen.

 

 

3.02.14

Blusvaartuig

15

 

 

 

 

3.02.15

Waterongevallenvoertuig

10

12

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

3.02.16

Motorvaartuig

20

 

 

 

 

3.02.17

Rubberboot (incl. trailer)

10

 

 

 

 

3.02.18

Tweedehands voertuig

div.

 

Afhankelijk van de levensduurverwachting van het voertuig. Uitgangspunt is het jaar van 1e ingebruikname.

Nw

 

3.02.19

MCU (Mobiele Commando Unit)

 

10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.03

 

Rubriek ambulancevoertuigen (ambulancezorg)

 

 

 

 

 

3.03.01

Ambulance (afschrijving t/m begindatum 2023) en RRA

6

 

Door intensiever gebruik qua inzet is de levensduur van een ambulance zowel economisch als technisch 1 jaar korter geworden.

Nw

 

3.03.02

Ambulance (afschrijving vanaf begindatum 2024)

 

5

Door intensiever gebruik qua inzet is de levensduur zowel economisch als technisch 1 jaar korter geworden.

Nw

 

3.03.03

GGB voertuig

 

12

 

 

 

 

 

 

 

 

4

 

 

OVERIGE BEDRIJFSMIDDELEN

 

 

 

 

4.01

 

Rubriek verbindingsmiddelen

 

 

 

 

 

4.01.01

C2000 accessoires (mobilofoon, portofoon, inbouwvoorziening/ carkit)

5

4

De accessoires worden in 4 jaar afgeschreven en de randapparatuur in 8 jaar, zie 4.01.07.

 

 

4.01.02

Statusbox, lichtkrant

5

 

 

 

 

4.01.03

MDT (Brandweer)

5

3

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

4.01.04

C2000 alarmontvanger (pager)

3

4

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

4.01.05

MDT (Ambulancezorg)

3

 

 

 

 

4.01.06

KAR (Korte Afstand Radio) systeem MDT+KAR-onderdelen

6

 

 

Nw

 

4.01.07

C2000 randapparatuur (mobilofoon, portofoon, inbouwvoorziening /carkit)

 

8

De accessoires worden in 4 jaar afgeschreven en de randapparatuur in 8 jaar, zie 4.01.01. Incl. portofoons GHOR.

Nw

 

4.01.08

Mobilofoon / portofoon (Ambulancezorg)

 

5

Was eerst 4.01.01, maar heeft andere afschrijftermijn dan 4.01.07.

Nw

 

4.01.09

SOS toegang (ambulances)

 

5

Gelijk aan 3.03.02.

Nw

 

4.01.10

C2000 alarmontvanger (pager): display

 

5

 

Nw

 

4.01.11

C2000 alarmontvanger (pager): pc

 

3

 

Nw

 

4.01.12

C2000 alarmontvanger (pager): programmeerstation

 

4

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.02

 

Rubriek persoonlijke beschermingsmiddelen

 

 

 

 

 

4.02.01

Uitrukkleding (compleet)

5

 

incl. regenjassen Ambulancezorg. Waadpakken, zaagkleding, overalls, THV en zaaghelmen zijn onderdeel van bepakking TS.

 

 

4.02.02

Chemicaliënpak (chemiepak, gaspak)

5

 

Vuilwerkpakken zijn onderdeel van bepakking TS.

 

 

4.02.03

Duikpak, onderpak, uitrusting

5

 

 

 

 

4.02.04

Redvest duiken

5

 

 

 

 

4.02.05

Duikapparatuur

10

 

 

 

 

4.02.06

Duikapparatuur communicatielijnen en -sets

5

 

 

 

 

4.02.07

Ademluchtapparatuur (toestel en masker)

10

 

 

 

 

4.02.08

Ademluchtcilinder

10

 

 

 

 

4.02.09

Ademluchtvulstation (compressor, vulbalk, cascadesysteem) / Ademluchtwerkplaats

10

 

 

 

 

4.02.10

Ademlucht reinigings- en testapparatuur (incl. wasmachine en droogkast)

10

 

 

 

 

4.02.11

Warmtebeeldcamera

5

7

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

4.02.12

Meetapparatuur

5

 

Indien onderdeel bepakking TS dan geen aparte investering.

 

 

4.02.13

Overig persoonlijk beschermingsmiddel, duik- en kadevest

5

 

 

 

 

4.02.14

Overig persoonlijk beschermingsmiddel, bosbouwhelm

5

 

 

 

 

4.02.15

Overige levensreddende middelen (zoals vluchtmasker)

10

 

 

Nw

 

4.02.16

Uitrukkleding Ambulancezorg / GHOR

 

2

in verband met twijfel over kwaliteit kleding afschrijving in 2 jaar (i.p.v. 3 jaar)

Nw

 

4.02.17

Redvest TS

 

10

Onderdeel bepakking TS, wel met eigen afschrijftermijn. VRNHN is door Secumar gecertificeerd om de redvesten tot het tiende levensjaar zelf te mogen keuren. Na 10 jaar moeten de redvesten ieder jaar door Secumar gekeurd worden waarbij de kosten nagenoeg gelijk zijn met een nieuw redvest.

Nw

 

4.02.18

Dieptemeters-duikcomputers

 

3

 

Nw

 

4.02.19

Vulslangen ademluchtwerkplaatsen

 

6

Uiterste termijn i.v.m. certificering van de installatie

Nw

 

4.02.20

Steekwerend vest

 

12

 

Nw

 

4.02.21

Ambulance helm

 

8

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.03

 

Rubriek overige brandveiligheidsvoorzieningen / voorzieningen Ambulancezorg

 

 

 

 

 

4.03.01

Brandput

50

 

 

 

 

4.03.02

Slangen

16

idem

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.03

Pomp voor grootschalig watertransport

15

 

 

 

 

4.03.04

Overige watervoerende armaturen (incl. straalpijp, waterkanon)

16

idem

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.05

Verlichtingsmaterieel (zoals statief, armatuur, handlamp)

10

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.06

Elektrisch handgereedschap (zoals boormachine, recipriozaag)

10

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.07

Elektrische pomp (zoals dompelpomp en waterstofzuiger)

10

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.08

Elektrisch of motorisch aangedreven rookgasventilator

10

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.09

Overig elektrisch materiaal

10

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14

 

 

4.03.10

Hydraulisch redgereedschap

10

 

 

 

 

4.03.11

Motorisch aangedreven redgereedschap (zoals kettingzaag, aggregaat)

10

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.12

Stabilisatiemateriaal

10

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.13

Kleine blusmiddelen

10

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.14

Bepakking tankautospuit

16

 

Zie verwijzingen elders naar 4.03.14.

 

 

4.03.15

Klim- en hijsmiddelen

8

 

 

 

 

4.03.16

Mechanische hef- en trekmiddel

8

 

 

 

 

4.03.17

Pneumatisch hefmiddel (zoals hefkussen)

8

 

 

 

 

4.03.18

Valbeveiliging

7

 

 

 

 

4.03.19

Ladder

16

idem

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.20

Daklijnset

10

 

 

 

 

4.03.21

Overig klimgereedschap

10

 

 

 

 

4.03.22

AED / ECG

7

16

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14.

 

 

4.03.23

Red/schepbrancard, wervelplank, patslide, backboard

10

16/10

Onderdeel bepakking TS, geen aparte investering. Zie 4.03.14. Kan ook als aparte investering ambulancezorg (10 jaar).

 

 

4.03.24

Specifieke machines en werktuigen (zaagmachines, kolomboormachines, hogedrukreiniger, slangenwasmachine etc.)

15

 

 

 

 

4.03.25

Hoogwaardige machines en werktuigen (hefbruggen, draaibanken etc.)

20

 

 

 

 

4.03.26

Materieel brandveilig leven

10

 

 

 

 

4.03.27

Ambulance-inrichting (inventaris)

5

 

 

 

 

4.03.28

Opleidings-, oefen- en keuringsmateriaal

5

 

Incl. PPMO banen.

 

 

4.03.29

Tweedehands materieel

div.

 

Afhankelijk van de levensduurverwachting van het materieel.

 

 

4.03.30

Overige materieel Ambulancezorg

div.

 

Afhankelijk van de gehanteerde normen NZA.

 

 

4.03.31

Elektrische brandcard Ambulancezorg

12

10

Afgestemd op levensduur van 2 opeenvolgende ambulances

 

 

4.03.32

Lifepack Ambulancezorg

10

 

 

Nw

 

4.03.33

Stryker evac-chair Ambulancezorg

 

10

 

Nw

 

4.03.34

Lucas Ambulancezorg

 

10

Stond onder 4.03.32.

Nw

 

4.03.35

Beademingspaneel Ambulancezorg

 

10

 

Nw

 

4.03.36

Saniswiss Ambulancezorg

 

10

 

Nw

 

4.03.37

Accuvac (uitzuiger) Ambulancezorg

 

10

 

Nw

 

4.03.38

On-demand-slang Ambulancezorg

 

7

 

Nw

 

4.03.39

CO-meters Ambulancezorg

 

3

 

Nw

 

4.03.40

LP-15 batterijen

 

3

 

Nw

 

4.03.41

Lucas batterijen

 

4

 

Nw

 

4.03.42

Medisch materiaal terrrorisme (TGB materiaal)

 

4

 

Nw

 

4.03.43

XVR laptops/virtuele brillen, scenario’s

 

3

 

Nw

 

4.03.44

XVR (beeld)schermen (voor XVR ruimten)

 

5

 

Nw

 

4.03.45

Spuitpompen Ambulancezorg

 

10

 

Nw

 

4.03.46

LP-15 modems

 

3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.04

 

Voorzieningen ICT

 

 

 

 

 

4.04.01

Netwerkbekabeling, glasvezelverbindingen

10

 

 

 

 

4.04.02

Software

5

 

 

 

 

4.04.03

Bedrijfsapplicaties

5

 

 

 

 

4.04.04

Technische applicaties

3

 

 

 

 

4.04.05

Pc’s / Fat Clients

3

4

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

4.04.06

Laptops / tablets / surface books

3

 

 

 

 

4.04.07

Netwerkapparatuur (switches, access points, firewalls)

5

 

 

 

 

4.04.08

Overige hardware

3

 

 

 

 

4.04.09

Printers en multifunctionals

4

6

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

4.04.10

Mobiele telefoons

-

 

Niet afschrijven.

 

 

4.04.11

Audiovisuele middelen / narrowcasting (TV schermen)

4

6

 

 

 

4.04.12

VPN, dataverbindingen

5

 

 

 

 

4.04.13

Inrichting RCC ruimte / Voorzieningen ICT MCU/COH

5

 

Was apparatuur meldkamer.

 

 

4.04.14

Voorzieningen ICT Ambulancezorg

div.

 

Afhankelijk van de normen en afschrijvingstabel NZA.

 

 

4.04.15

Server en storage

3

5

Cf. verwachte technische levensduur

 

 

4.04.16

Inrichting Meldkamer tafels (ICT-gerelateerd, zoals beeldschermen, pc’s)

3

 

 

Nw

 

4.04.17

Audiovisuele middelen (audio/camera’s en accessoires)

 

3

 

Nw

 

4.04.18

Beeldschermen

 

6

Stond onder 4.04.05.

Nw

 

4.04.19

UPS server

 

8

 

Nw

 

4.04.20

Narrowcasting clients (pc’s)

 

3

 

Nw

 

4.04.21

Printers (in ambulances)

 

3

 

Bijlage 2. Definities

Term

Definitie

Activeren

Het op de balans presenteren van de financiële waarde van het aangeschafte of vervaardigde bezit / kapitaalgoed met meerjarig nut dat vanaf dat moment als bezitting kan worden beschouwd.

Afschrijven

Het op een methodische wijze in de boekhouding (verslaglegging en verslaggeving) tot uitdrukking brengen van de waardedaling van een kapitaalgoed over een bepaalde periode.

Afschrijvingstermijn

De periode waarover een investering wordt afgewaardeerd.

Componentenbenadering

De componentenbenadering houdt in dat op verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, die afzonderlijk vervangen kunnen worden, afzonderlijk worden afgeschreven op basis van de individuele verwachte gebruiksduur van die delen.

(Dis)agio

(Dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd.

Financiële vaste activa

Financiële vaste activa is een groep van activa die een financiële waarde of bezit vertegenwoordigen (bijvoorbeeld deelnemingen en aandelen).

Immateriële vaste activa

Immateriële vaste activa zijn uitgaven waar geen bezittingen tegenover staan. Dit zijn die activa die niet stoffelijk van aard zijn en die niet onder de financiële vaste activa worden begrepen.

Investeringen

Onder investeringen wordt verstaan het vastleggen van vermogen in objecten waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

Materiële vaste activa

Materiële vaste activa zijn investeringsuitgaven waar tegenover bezittingen staan, waarvan de gebruiksduur gedurende meerdere jaren kan worden toegepast.

Nominale waarde

Waarde zoals die staat aangegeven op een waardepapier.

Rente

Een vergoeding voor het beslag dat de boekwaarde van een investering legt op de financieringsmiddelen van VR NHN.

Restwaarde

De restwaarde is de schatting, tegen het prijspeil van het moment van ingebruikname, van de opbrengst die na de gebruiksduur nog gerealiseerd kan worden, verminderd met de te maken kosten voor verwijdering of vernietiging van (delen van) het actief.

Bijlage 3. Wettelijk kader

Het grootste gedeelte van het wettelijk kader rondom activa is opgenomen in de Gemeentewet en het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Het BBV geeft dwingende richtlijnen aan VR NHN hoe de financiële huishouding moet worden opgezet en ingericht, waaronder richtlijnen met betrekking tot de investeringen en vaste activa. De eigenbeleidsruimte is aanwezig op een aantal onderdelen.

 

Gemeentewet

Artikel 212 (gedeeltelijk)

  • 1.

    De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2.

    De verordening bevat in ieder geval:

    • a.

      regels voor waardering en afschrijving van activa.

 

BBV

Artikel 20

  • 1.

    De uiteenzetting van de financiële positie bevat

    • a.

      een raming voor het begrotingsjaar van de financiële gevolgen van het bestaande en het nieuwe beleid dat in de programma's is opgenomen;

    • b.

      een geprognotiseerde begin- en eindbalans van het begrotingsjaar, die ten minste de posten bevat om het EMU-saldo te kunnen berekenen, en

    • c.

      het EMU-saldo over het vorig begrotingsjaar en de berekening va het geraamde bedrag over het begrotingsjaar alsmede het jaar volgend op het begrotingsjaar.

  • 2.

    Afzonderlijke aandacht wordt ten minste besteed aan:

    • a.

      de jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume;

    • b.

      de investeringen; onderscheiden in investeringen met een economisch nut en investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut;

    • c.

      de financiering;

    • d.

      de stand en het gespecificeerde verloop van de reserves;

    • e.

      de stand en het gespecificeerde verloop van de voorzieningen.

 

Artikel 22

  • 1.

    De meerjarenraming bevat een raming van de financiële gevolgen voor de drie jaren volgend op het begrotingsjaar, waaronder de baten en de lasten van het bestaande en het nieuwe beleid dat in de programma's is opgenomen.

  • 2.

    Artikel 20, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 33

Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.

 

Artikel 34

In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief.

  • c.

    bijdragen aan activa in eigendom van derden.

 

Artikel 35

  • 1.

    In de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      Investeringen met een economisch nut;

    • b.

      investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

    • c.

      Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

  • 2.

    Van de materiële vaste activa wordt aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.

 

Artikel 36

In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kapitaalverstrekkingen aan:

    • 1.

      deelnemingen;

    • 2.

      gemeenschappelijke regelingen;

    • 3.

      overige verbonden partijen;

  • b.

    leningen aan:

    • 1.

      openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

    • 2.

      woningbouwcorporaties;

    • 3.

      deelnemingen;

    • 4.

      overige verbonden partijen;

  • c.

    overige langlopende leningen;

  • d.

    uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • e.

    uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • f.

    overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

 

Artikel 51

In de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methoden de afschrijvingen worden berekend.

 

Artikel 52

  • 1.

    In de toelichting op de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      gronden en terreinen;

    • b.

      woonruimten;

    • c.

      bedrijfsgebouwen;

    • d.

      grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

    • e.

      vervoermiddelen;

    • f.

      machines, apparaten en installaties;

    • g.

      overige materiële vaste activa.

  • 2.

    In de toelichting op de balans wordt het verloop van de activa, als bedoeld in het eerste lid, gedurende het begrotingsjaar, in een sluitend overzicht weergegeven. Daaruit blijken, voor zover van toepassing:

    • a.

      de boekwaarde aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de investeringen of desinvesteringen;

    • c.

      de afschrijvingen;

    • d.

      bijdragen van derden direct gerelateerd aan een actief;

    • e.

      afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen;

    • f.

      de boekwaarde aan het einde van het begrotingsjaar.

 

Artikel 59

  • 1.

    Alle investeringen worden geactiveerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.

 

Artikel 60

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:

  • a.

    het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • c.

    het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • d.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

 

Artikel 61

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • a.

    er sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

 

Artikel 62

  • 1.

    Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid mogen bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief op de waardering daarvan in mindering worden gebracht.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

 

Artikel 63

  • 1.

    Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 2.

    De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

  • 3.

    De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

  • 4.

    Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • 5.

    Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor de activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.

  • 7.

    Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

  • 8.

    Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid worden met de nominale waarde van leningen en vorderingen verrekend.

 

Artikel 64

  • 1.

    De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

  • 2.

    Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

  • 3.

    Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële activa, bedoeld in artikel 34 onder a maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.

  • 6.

    Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

 

Artikel 65

  • 1.

    Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

  • 2.

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 3.

    Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

Naar boven