Wijziging Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 juli 2024

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep;

 

B e s l u i t:

Artikel I  

De Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep, vastgesteld op 21 maart 2024 per 1 juli 2024, als volgt te wijzigen:

 

A

De eerste zin van artikel 8.2 wordt vervangen door ‘De wijze van bekendmaking van de belastingaanslag, bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wet, is ter beoordeling van de ontvanger.’.

 

B

In artikel 14.1.1 wordt: ‘[vervallen]’ vervangen door:

 

De ontvanger houdt de onderstaande volgorde van invorderingsmaatregelen aan:

  • 1.

    Loonvordering

  • 2.

    Huurvordering

  • 3.

    Loonvordering partner

  • 4.

    Betalingsvordering

  • 5.

    Kentekenbeslag

  • 6.

    Beslag voorlopige teruggave

  • 7.

    Beslag onroerende zaken

  • 8.

    Beslag roerende zaken (behalve auto)

 

De ontvanger hoeft deze volgorde niet in acht te nemen als daartoe aanleiding is.

 

C

De tweede zin van de eerste alinea van artikel 19.1.6 vervalt.

 

D

In artikel 25.1.3 vervalt onderdeel a onder vernummering van b tot en met p tot onderdeel a tot en met o.

 

E

In artikel 25.1.14 vervalt de tweede alinea.

 

F

In artikel 25.1.15 wordt: ‘N.v.t. voor de Regionale Belasting Groep.’ vervangen door:

 

De ontvanger houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de Nationale ombudsman tot op dat verzoekschrift is beslist.

Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de RBG worden geschaad, kan de ontvanger toch invorderingsmaatregelen treffen.

 

G

In de eerste zin van artikel 25.5.1. wordt ‘te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat.’ vervangen door: ‘gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.’

 

H

In de eerste zin van artikel 25.5.3. wordt ‘van minder dan twee maanden’ vervangen door: ‘voor een periode van ten hoogste tien maanden, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag,’.

 

I

Na artikel 25.5.6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 25.5.6a. Correctie vaststellen netto woonlasten

Bij het vaststellen van de netto woonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.

 

J

In artikel 25.5.10 wordt in de eerste zin na ‘wordt afbetaald’ ingevoegd ‘(gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag)’

 

K

In artikel 26.1.11 wordt: ‘N.v.t. voor de Regionale Belasting Groep.’ vervangen door:

 

De ontvanger houdt de invordering aan als een verzoekschrift is ingediend bij het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de Nationale ombudsman tot op dat verzoekschrift is beslist.

Als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de RBG worden geschaad, kan de ontvanger toch invorderingsmaatregelen treffen.

 

L

Na de derde alinea van artikel 26.2.10 wordt een alinea ingevoegd, luidende:

 

Bij het vaststellen van de netto woonlasten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, vermindert de ontvanger het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met € 37,72.

ARTIKEL II  

A

  • 1.

    Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 juli 2024.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen I en L met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2024.

B

Dit besluit kan worden aangehaald als: Wijziging Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 juli 2024.

 

Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep d.d. 29 augustus 2024.

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep,

directeur,

J.F. Kooistra

voorzitter,

drs. A.J.B. van der Klugt

TOELICHTING  

Artikel I, onderdeel A, betreft een redactionele wijziging waarmee artikel 8.2 in lijn wordt gebracht met de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet 1990. Hier is geen beleidswijziging mee beoogd.

 

Artikel I, onderdeel B is een nieuw artikel waarin de volgorde van de invorderingsmaatregelen die de ontvanger aanhoudt. Het is mogelijk om van deze volgorde af te wijken.

 

Artikel I, onderdeel C, is een technische wijziging van artikel 19.1.6. De tweede zin van de eerste alinea uit deze bepaling bevat geen andere regels dan wat al in de wet is vastgelegd en kan daarom vervallen. Er is geen beleidswijziging beoogd.

 

In artikel I, onderdeel D vervalt onderdeel a. Een verzoek om uitstel van betaling hoeft niet schriftelijk ingediend te worden. Dit is dan ook geen reden om een verzoek om uitstel van betaling af te wijzen.

 

Artikel I, onderdeel E betreft een redactionele wijziging. De tweede alinea kan komen te vervallen. Dit is al geregeld in artikel 25.1.3.

 

Artikel I, onderdelen F en, K, betreffen wijzigingen van de artikelen 25.1.15 en 26.1.11. Hiermee is beoogd het voor de ontvanger duidelijk te maken tot wanneer hij de invordering moet aanhouden als een verzoekschrift is ingediend bij het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de Nationale ombudsman. De ontvanger zal in de genoemde gevallen de invordering aanhouden vanaf het moment dat hij op de hoogte is van het feit dat er een verzoekschrift is ingediend bij een van de in de artikelen genoemde instanties en dit zal duren tot op het verzoekschrift is beslist.

 

Artikel I, onderdeel G en J verduidelijken tot wanneer een betalingsregeling dan wel een uitstel kan worden verleend. Dit kan voor een periode van ten hoogste tien maanden, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.

 

In artikel I, onderdeel H wordt de termijn van kort uitstel verlengd van twee maanden naar ten hoogste tien maanden, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.

 

Artikel I, onderdeel I introduceert artikel 25.5.6a en onderdeel L wijzigt artikel 26.2.10. Hiermee is geregeld dat bij het bepalen van de nettowoonlasten als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, rekening wordt gehouden met de verhoging van de huurtoeslag waarmee betracht wordt om de koopkracht van de laagste inkomens te verbeteren. 1Daarmee wordt voorkomen dat deze verhoging van de huurtoeslag resulteert in een stijging van de betalingscapaciteit van de belastingschuldige waardoor het beoogde effect van inkomensondersteuning niet wordt bereikt. 2Dit wordt gedaan door bij de vaststelling van de betalingscapaciteit ten aanzien van kwijtschelding en uitstel van betaling, de verhoging van de huurtoeslag buiten beschouwing te laten.

 

Bij het bepalen van de betalingscapaciteit van de belastingschuldige voor kwijtschelding en uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen, wordt onder meer gekeken naar de nettowoonlasten van de belastingschuldige. De nettowoonlasten worden gezien als een in aanmerking te nemen uitgave voor de belastingschuldige. Deze worden bepaald door de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (WHT), hypotheekrente (exclusief aflossing) en erfpachtcanon 3te verminderen met de normhuur en de te ontvangen huurtoeslag of de te ontvangen woonkostentoeslag. 4De normhuur betreft een bedrag dat ten minste voor rekening blijft voor de belastingschuldige en volgt uit artikel 17, tweede lid, WHT.

 

Met de lasten- en koopkrachtbesluitvorming 2024 is onder meer besloten om de huurtoeslag te verhogen met € 34,67 per maand. 5Recent is besloten – nadat gebleken was dat er een fout zat in de koopkrachtberekeningen voor 2024 – om de huurtoeslag extra te verhogen met € 3,05 per maand. 6Hierdoor is er sprake van een totale verhoging van € 37,72 per maand. Deze verhoging van de huurtoeslag dient als inkomensondersteuning en moet de koopkracht van de laagste inkomens verbeteren. Als gevolg van deze verhoging worden de nettowoonlasten die in acht worden genomen bij het bepalen van de betalingscapaciteit lager en stijgt het netto-besteedbare inkomen bij gelijkblijvende omstandigheden. Door de stijging van het netto-besteedbare inkomen zal dit (sneller) boven de kosten van bestaan stijgen. Hierdoor zal de belastingschuldige over een positieve betalingscapaciteit beschikken met als gevolg dat in sommige gevallen géén recht (meer) bestaat op (volledige) kwijtschelding. De stijging zal ook leiden tot een hogere aflossingscapaciteit bij uitstel van betaling waardoor een belastingschuldige verplicht wordt om deze inkomensondersteuning aan te wenden om zijn belastingschuld (deels) af te lossen.

 

Het is onwenselijk dat de verhoging van de huurtoeslag – die bedoeld is als inkomensondersteunende maatregel om de koopkracht van de laagste inkomens te verbeteren – ervoor zorgt dat in bepaalde gevallen belastingschuldigen niet langer in aanmerking komen voor (volledige) kwijtschelding. Hierdoor zou het beoogde effect van inkomensondersteuning niet worden bereikt. Daarnaast is het onwenselijk om als gevolg van deze verhoging de hogere aflossingscapaciteit te vorderen bij uitstel van betaling. Met name nu uitstel van betaling en kwijtschelding communicerende vaten zijn en zich anders de vreemde situatie kan voordoen dat iemand beter af is met het doen van een verzoek om kwijtschelding dan een verzoek om uitstel van betaling.

Als gevolg van deze wijziging zal bij de berekening van de nettowoonlasten de normhuur – wat gezien wordt als de minimale bijdrage van een belastingschuldige – worden gecorrigeerd met de eigen bijdrage zoals dit ook gedaan wordt in de WHT. Voor 2024 betekent dit dat de normhuur, die volgt uit artikel 17, tweede lid, WHT en voor 2024 is vastgesteld op € 226,67, wordt gecorrigeerd met het bedrag dat volgt uit artikel 16 WHT en voor 2024 is vastgesteld op -/- € 37,72. 7Hierdoor wordt de verhoging van de huurtoeslag buiten beschouwing gelaten.

 

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen.

Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling.

 

De datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen I en L is met terugwerkende kracht 1 januari 2024. Decentrale overheden zijn eerder opgeroepen om kwijtscheldingsverzoeken aan te houden. Nu aan het besluit terugwerkende kracht is gegeven tot en met 1 januari 2024, staat buiten twijfel dat bij de afhandeling van kwijtscheldingsverzoeken die voor 1 mei 2024 zijn ingediend rekening gehouden wordt met de gecorrigeerde huurnorm.

 

Naar boven