Vervoersvoorzieningen zijn bedoeld voor personen met beperkingen en belemmeringen in de sta- loopfunctie waardoor zij problemen ervaren bij het verplaatsen buitenshuis. De problemen doen zich voor op de korte (tot 100 meter), middellange (tot 500 meter) en lange afstanden (8 tot 20 kilometer).
Compensatie voor langdurige beperkingen bij het lokaal verplaatsen van klanten is gericht op het sociaal vervoer, dit noemen wij ook het vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving.
Het gaat in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal- culturele instellingen. De directe woonomgeving is de wijk of dorpskern waarin de klant woont.
Bij het vaststellen van de individuele vervoersbehoefte wordt gekeken naar vervoersdoelen, de hiervoor af te leggen afstanden en de frequentie waarin ze worden bezocht. Deze aspecten zijn van belang enerzijds om te kunnen bepalen of de vervoersbehoefte in relatie staat tot sociale participatie en op grond daarvan al dan niet onder de Wmo valt; anderzijds om te bepalen welke vervoersvoorziening de goedkoopst adequate en meest proportionele voorziening is.
De beperkingen moeten blijvend of langdurig (minimaal 6 maanden) aanwezig zijn.
Voorliggende oplossingen die aan de orde komen zijn andere wet- en regelgevingen, oplossingen die de klant zelf zonder meerkosten kan bewerkstelligen (zoals aanwezigheid van eigen vervoermiddel, mogelijkheden in het sociaal netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, waarvan in ieder geval het openbaar vervoer daarin begrepen OV reisassistentie. Van verwijzing naar andere wet en regelgeving kan sprake zijn als (een deel van) de vervoersbehoefte geen betrekking heeft op sociaal vervoer. Voorbeelden hiervan zijn woon-werk verkeer en vervoer van en naar school (leerlingenvervoer).
Als na de weging van voorliggende oplossingen niet voldoende wordt voorzien, dan kan de ISD overgaan tot compensatie door het verstrekken van de goedkoopst adequate voorziening.
Uitganspunt is dat de inwoners van de ISD gemeenten 1750 kilometer per jaar in zijn directe woon- en leefomgeving kunnen afleggen (met een maximale reikwijdte van 25 kilometer per rit).
Het landelijk vastgesteld kilometerbudget voor de afstanden boven de 20 kilometer en valt onder de verantwoordelijkheid van het Rijk, is hierin niet meegenomen.
Wanneer een klant in overwegende mate en langdurig niet kan deelnemen aan het leven van alledag kan een Wmo vervoersvoorziening verstrekt worden. Het doel van verstrekken is dan sociale participatie. Onder het leven van alledag wordt in het kader van vervoer verstaan: het doen van boodschappen, recreatief vervoer en buiten zijn en de zorg voor kinderen.
Een verstrekking hoeft niet geheel tegemoet te komen aan de vervoersbehoefte van de klant, het is aanvaardbaar dat de klant zich ook enige beperkingen getroost en zijn vervoerspatroon en de vervoersbehoefte aanpast aan zijn mogelijkheden.
De Wmo biedt 2 hoofdsoorten vervoersvoorzieningen: collectief vervoer en individuele voorzieningen.
Bij het vaststellen of iemand in aanmerking komt voor een Wmo vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met:
- •
De individuele vervoersbehoefte van de klant aan sociaal-recreatieve activiteiten:
- •
De beperkingen van de klant;
- •
De mogelijkheid om op andere wijze geheel of gedeeltelijk in die vervoersbehoefte te voorzien;
- •
De mogelijkheid van de klant om op een verantwoorde wijze gebruik te maken van een vervoersvoorziening.
Uitsluiting vervoersvoorzieningen:
Algemeen gebruikelijk
Algemeen gebruikelijk is onder andere reizen met het openbaar vervoer, lopen, fietsen, rijden op een bromfiets, (mee)rijden in een auto als die beschikbaar is. Als mensen een vervoersprobleem hebben dat zij met een algemeen gebruikelijk middel kunnen oplossen, dan is er geen aanleiding om op grond van de Wmo in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening.
Vervoer in verband met werk
Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoer in verband met werk. Voor werk gerelateerde voorzieningen zijn andere regelingen voorliggend zoals Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of Participatiewet.
Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling en/of dagbesteding of bezoek aan medische behandelaars
Vervoer van en naar dagbehandeling en/of dagbesteding kan worden gefinancierd vanuit de Wlz of de Zvw. Voor vervoer van en naar medische behandelaars zijn er voor bepaalde situaties voorliggende voorzieningen vanuit de Zvw (zie vervoerslijnen verschillende zorgverzekeraars). Vervoer van en naar Wmo dagbesteding is wel mogelijk.
Vervoer in verband met het volgen van onderwijs/opleiding
Leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Participatiewet zijn voorliggend op het verstrekken van voorzieningen vanuit de Wmo.
Ziekenvervoer via de Zorgverzekeringswet
Op grond van de Zorgverzekeringswet kan worden gereisd met zittend ziekenvervoer voor het volgen van specialistische behandeling (bijvoorbeeld nierdialyse, oncologische behandeling etc.). De zogenoemde vervoerslijnen van de zorgverzekeraars kunnen hier uitleg of ondersteuning in bieden.
Collectief vervoer
Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van het openbaar onvoldoende mogelijk maken. Is een bus of trein voor iemand met een beperking niet toegankelijk, dan kan men recht hebben op verstrekking van een vervoersvoorziening.
Als er een voorliggende of algemene voorziening mogelijk is, wordt geen individuele vervoersvoorziening verstrekt. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus of is angstig om te reizen in de trein) zijn in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Behandeling is in dit geval voorliggend.
Als uit (medisch) onderzoek blijkt dat het probleem niet (meer) door behandeling opgelost kan worden dan is een langdurige noodzaak aanwezig en zou een vervoersvoorziening tot de mogelijkheden kunnen behoren.
Tijdens een onderzoek naar vervoersbehoeften houdt het dagelijks bestuur onder andere rekening met de mobiliteit, het uithoudingsvermogen, eventuele organisatie of begeleiding van een reis en combinatiemogelijkheden bij vervoer in het collectief vervoer of taxi.
Collectief vervoer is een vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep zittend worden vervoerd. Klanten met een indicatie voor collectief vervoer kunnen tegen een gereduceerd tarief meereizen. De klant betaald aan de vervoerder een ritbijdrage, de overige kosten worden gecompenseerd door de ISD gemeenten. De chauffeur biedt de klant de benodigde begeleiding. Het collectief vervoer is bedoeld voor vervoer over alle afstanden in de directe woon- en leefomgeving en biedt een actieradius van 20 kilometer gerekend vanaf het woonadres (BRP). Vervoer voor verder weggelegen bestemmingen, ofwel buiten de regio valt onder de verantwoordelijkheid van het Rijk en wordt uitgevoerd door Valys.
Ook niet pashouders kunnen gebruik maken van het collectief vervoer, zij betalen het volledig tarief.
De vervoerder beschikt over verschillende voertuigen en bepaalt welk voertuig ingezet wordt en houdt daarbij rekening met de beperkingen van de klant. De voertuigen bieden de mogelijkheid om loophulpmiddelen, rolstoelen en scootmobielen te vervoeren.
Een klant kan op aanvraag een reisgenoot of begeleider meenemen, dit is een sociaal begeleider en reist tegen hetzelfde tarief. De reisgenoot of begeleider maakt exact dezelfde rit als de pashouder en behoeft geen begeleiding van de chauffeur, tenzij de reisgenoot zelf een pas heeft voor het collectief vervoer. Hulphonden reizen gratis mee.
Voor reisgenoten geldt:
- •
Voor klanten met indicatie begeleider verplicht, reist de begeleider gratis mee;
- •
Voor gehandicapte kinderen (jonger dan 12 jaar), en voor ouders met een beperking met kinderen jonger dan 12 jaar: alle gezinsleden mogen meereizen en betalen dezelfde ritbijdrage als de pashouder;
- •
Kinderen tot en met 3 jaar reizen gratis. Kinderen jonger dan 12 jaar dienen altijd onder begeleiding van een volwassen begeleider gebruik te maken van het vervoer;
Verplichte begeleiding kan worden toegekend wanneer de klant ouder is dan 12 jaar en waarbij door storend gedrag of medisch ingrijpen tijdens het vervoer noodzakelijk is. De begeleider betaalt geen ritbijdrage, voorwaarde is dat de begeleider volwassen is en reizen en in staat is de benodigde begeleiding te bieden.
Voorwaarden voor verstrekking
Wanneer klanten niet of onvoldoende gebruik kunnen maken (onvoldoende bereikbaar, toegankelijk of bruikbaar) van het openbaar vervoer is er voor hen het collectief vervoer. Redenen dat een klant niet kan reizen met het openbaar vervoer zijn bijvoorbeeld dat hij:
- •
Een afstand van 800 meter niet zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo kan afleggen;
- •
Niet kan wachten bij een halte van het openbaar vervoer;
- •
Niet met het OV kan reizen in het kader van de (verbeterde) toegankelijkheid (bijvoorbeeld in- en uitstappen);
- •
Een ernstige visusbeperking heeft;
- •
Niet zelf de regie kan voeren voor, tijdens of na de reis en er niet altijd iemand is die begeleiding kan bieden.
Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen is het uitgangspunt ‘collectief als kan, en individueel als moet’. Het primaat is gelegd bij het collectief vervoer.
Instellingenpas
Binnen de regio van de ISD gemeenten zijn er 17 instellingen die een instellingenpas hebben gekregen met een bepaald budget aan kilometers. Het voordeel hiervan is dat de bewoners met deze instellingenpas tegen gereduceerd tarief gebruik kunnen maken van de regiotaxi. Bijkomend voordeel is dat deze mogelijkheid leidt tot minder aanvragen.
Collectief vervoer naast een vervoersvoorziening
Het maximaal aantal te vergoeden kilometers is 1750 kilometer per jaar. Als de klant beschikt over eigen vervoer zoals gedeeltelijk gebruik van eigen auto of scootmobiel en elektrische (driewiel)fiets, wordt het aantal kilometers vastgesteld op 900 kilometer. Deze aangepaste kilometers zijn inclusief de (zeer) korte afstanden.
Tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto
Tegemoetkomingen in het kader van gebruik van de eigen auto worden uitsluitend verstrekt als na onderzoek is gebleken dat er sprake is van meerkosten in het gebruik ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Hierbij kan gedacht worden aan een klant die door zijn beperkingen, zich ten opzichte van eerdere momenten ook op de (zeer) korte afstanden moet verplaatsen met de auto.
Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een bijdrage voor het gebruik van een eigen auto moet de klant beschikken over een auto die op naam staat van de aanvrager of zijn partner, en minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;
Anders dan bij een pgb of naturavoorziening het geval is, hoeft een financiële tegemoetkoming niet precies toereikend te zijn.
Vergoeding voor de aanpassing aan de eigen auto
Wanneer mensen een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op 2 wielen, danwel de regiotaxi kunnen zij mogelijk in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing. Dit is ook voor mensen die een eigen auto in gezinsverband gebruiken.
Deze aanpassingen kunnen betreffen:
- •
De bediening en besturing van de auto;
- •
Het in en uit de auto komen;
- •
- •
De verzorging van de gehandicapte;
- •
Het mee kunnen nemen van hulpmiddelen.
Een persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing wordt voor een periode van 7 jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor eenzelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed, dit geldt niet bij een calamiteit. De kosten worden alleen vergoed als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- •
Er kan geen gebruik worden gemaakt van een verplaatsingsmiddel op 2 wielen en het (aanvullend) openbaar vervoer of taxi;
- •
De klant maakt deel uit van een gezin bestaande uit meer dan 2 personen
- o
En er kan geen gebruik worden gemaakt van een verplaatsingsmiddel op 2 wielen en het openbaar vervoer;
- o
Én de gezinssituatie speelt een substantiële rol in de vervoersbehoefte van de klant. Dat wil zeggen: men kan aannemelijk maken dat er veelal in gezinsverband wordt gereisd;
- •
De eigen auto kan niet worden gebruikt als de auto niet is aangepast aan de beperkingen van de klant;
- •
Er is geen (medische) contra-indicatie om in een auto te kunnen rijden;
- •
De bestuurder is de aanvrager of lid van het gezin van de aanvrager;
- •
De bestuurder heeft een geldig rijbewijs en is of komt in het bezit (eigenaar) van de auto, gelijktijdig met de autoaanpassing;
- •
Er treedt naar alle waarschijnlijkheid geen ingrijpende wijziging op de rijbevoegdheid van de bestuurder.
Ook aan de eigen auto worden voorwaarden gesteld. De auto moet:
- •
Redelijk aan te passen en in goede staat zijn;
- •
Het goedkoopst aan te passen model zijn;
- •
In principe niet ouder dan 3 jaar zijn of nog minimaal 7 jaar mee kunnen. Dit hoeft niet te gelden bij overplaatsbare aanpassingen.
De aanpassingen aan de auto moeten door de eigenaar (mee)verzekerd worden.
Bruikleenauto
Een bruikleenauto wordt verstrekt in uitzonderlijke situaties, waarin alle andere (combinaties van) vervoersvoorzieningen geen (goedkopere) oplossing bieden voor het vervoersprobleem. Deze voorziening is bedoeld voor klanten met ernstige beperkingen en objectief aangetoonde belemmeringen. Een medisch advies ligt te allen tijden ten grondslag aan een eventuele toekenning van een bruikleenauto. Vaak zijn individuele aanpassingen aan de auto nodig, de noodzakelijke aanpassingen worden in de medische advisering meegenomen.
Een bruikleen auto(bus) mag alleen gebruikt worden voor sociaal vervoer in de directe omgeving van de klant zelf en niet voor vervoer naar bijvoorbeeld werk, opleiding, dagopvang of medische behandelingen. Voor het dagelijks vervoer is de klant volledig afhankelijk van de bruikleenauto(bus). De klant kan zich op geen enkele andere manier buitenshuis verplaatsen en kan niet reizen met het openbaar vervoer, collectief vervoer (al dan niet met verplichte/medische begeleiding), taxivervoer, fiets, fiets met hulpmotor, lage instapfiets, bromfiets, snorfiets, Canta of scootmobiel.
Aan een verstrekking in bruikleen is het voorschrift verbonden dat met de bruikleenauto(bus) maximaal 1750 kilometer per jaar mag worden gereden. Voor alle kilometers die per jaar boven de 1750 kilometer uitkomen, wordt een tarief van € 0,50 per kilometer in rekening gebracht. De ISD controleert en verrekent jaarlijks de kilometerstand.
Kosten van benzine, boetes en alle andere bijkomende kosten anders dan onderhoud, zijn voor rekening en verantwoordelijkheid van de gebruiker.
Een auto kan normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. In het meldingsonderzoek wordt uiteraard meegenomen of een bruikleenauto in de situatie van de melder als algemeen gebruikelijk kan wordt beschouwd.
Fietsen
Onder fietsen in het kader van de Wmo worden verstaan een driewielfiets, rolstoelfiets of een handbike. Als deze voorzieningen worden gebruikt in het kader van woon- werkverkeer, valt dit onder het UWV. Het zijn vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte vanaf de voordeur tot en met 8 kilometer en waarmee de aanvrager zich zelfstandig of onder begeleiding kan (laten) verplaatsen. Als zich ook buiten het bereik van bovengenoemde vervoermiddelen nog een vervoersprobleem voordoet, dan kan de voorziening worden gecombineerd met collectief vervoer, of -als collectief vervoer niet mogelijk is-, met een vervoerskostenvoorziening. Een (Wmo) fiets kan niet worden gecombineerd met een scootmobiel of een andere voorziening bedoeld voor de zeer korte en korte afstand.
Voorwaarden voor verstrekking
De aanvrager ervaart belemmeringen in de sta- loopfunctie en heeft moeite met zich buitenshuis te verplaatsen. De problemen doen zich voor op de zeer korte afstand (tot 100 meter) of de iets langere afstanden (tot 500 meter). Er is een dagelijkse tot regelmatige vervoersbehoefte (enkele keren per week) in het gebruiksgebied van de fiets (8 kilometer) waarin niet of niet volledig op andere wijze voorzien kan worden (bijvoorbeeld openbaar vervoer, een algemeen gebruikelijk vervoermiddel, een vervoermiddel dat de klant al heeft of collectief vervoer).
De vervoersvoorziening heeft als doel verplaatsen van het ene punt naar het andere punt. Een eventuele behoefte aan beweging, sport of fit blijven kan met andere mogelijkheden worden opgelost. Dit wordt gezien als therapeutisch en valt niet onder de richtlijnen van de Wmo.
Uitsluitingen
Algemeen gebruikelijke fietsen, zoals een tweewielfiets al dan niet met accu of hulpmotor, lage instapfiets, bromfiets, snorfiets, tandem of bakfiets of algemeen gebruikelijke aanpassingen aan genoemde voorbeelden zijn uitgesloten van verstrekking.
Scootmobiel
Een scootmobiel is een accu geladen open voertuig, aangedreven door een elektromotor en bestuurd met een mechanisch stuur. Het betreft een éénpersoons vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de zeer korte afstand tot en met de middellange afstand (actieradius tot 10 kilometer). Er mag gebruik gemaakt worden van het voetpad, het fietspad en de rijbaan. Openbare gebouwen, openbaar vervoer en winkels zijn meestal met een scootmobiel toegankelijk.
Ook kan een scootmobiel worden meegenomen in het collectief vervoer.
Zwaardere, bredere of beter geveerde uitvoeringen kunnen als dit - medisch noodzakelijk- is worden toegekend. Scootmobielen die naar wens of behoefte van de klant een extra grote actieradius, aanhangwagentjes en extra grote boodschappenmandjes hebben dan in het verstrekkingenpakket is opgenomen, worden niet verstrekt vanuit de Wmo.
De aanvrager heeft objectief aangetoonde ernstige belemmeringen in de sta- loopfunctie en ondervindt hierdoor problemen bij de verplaatsingen buitenshuis op de zeer korte afstand (tot 100 meter) of de iets langere afstanden (tot 500 meter). Uitgangspunt is dat met de scootmobiel de dagelijkse vervoersbehoeften op de (zeer) korte en middellange afstanden kunnen worden ingevuld. Bij een indicatie voor deze voorziening moet een geschikte stallingsmogelijkheid met aansluitpunt voor opladen aanwezig zijn en in sommige gevallen een fireblocker aanwezig zijn. Als dit niet aanwezig is, moet die mogelijkheid moet gerealiseerd kunnen worden. Als er zich buiten het bereik van de scootmobiel een vervoersprobleem voordoet, dan kan de voorziening worden gecombineerd met collectief vervoer of, als collectief vervoer niet mogelijk is, met een vervoerskostenvergoeding.
Een scootmobiel kan worden verstrekt als de aanvrager verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Het heeft de voorkeur om de voorziening droog en afgedekt te stallen. Daar waar er geen stalling of berging aanwezig is, kan een scootmobiel met een regenhoes en in combinatie met een minimaal ART 3 gekeurd slot buiten worden geplaatst. Het dagelijks bestuur erkent een dergelijke stalling als voldoende adequaat.
Ondersteuning via ergotherapie (Zvw)
Voorafgaand op een aanvraagprocedure kan de inwoner kijken of een scootmobiel of driewielfiets een passende oplossing kan bieden voor de vervoersproblemen die worden ervaren.
Met eventuele vergoedingen vanuit de zorgverzekering kan een ergotherapeut beoordelen of de inwoner op een veilige manier gebruik kan maken van de voorziening en hij voldoende wendbaar is binnen het verkeer.
Als na verstrekking van een scootmobiel blijkt dat de beperkingen zijn toegenomen en deze van invloed zijn op het rijgedrag kan een tussentijds onderzoek worden uitgevoerd (dit geldt ook voor driewiel(lig)fietsen.
(Instructie)lessen scootmobiel
Na verstrekking van een scootmobiel wordt desgewenst een instructieles geboden. Deze les is gericht op de theoretische en praktische uitleg van de scootmobiel, het rijden en manoeuvreren met de scootmobiel en de kennis en toepassing van de verkeersregels.
De klant kan voor maximaal 3 extra lessen in aanmerking komen als in de indicatiefase, na de instructieles, of na verstrekking van de scootmobiel blijkt dat de klant onvoldoende vaardigheid heeft om de scootmobiel te bedienen en/of onvoldoende rijvaardig is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen. In de aanvullende lessen moeten deze vaardigheden alsnog worden geleerd. Wanneer blijkt dat de klant na de lessen (nog altijd) niet om kan gaan met de scootmobiel, dan wordt de scootmobiel ingenomen omdat de voorziening geen passende oplossing biedt in de situatie van de klant.
Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Personen waaraan voorzieningen in het kader van de Wmo zijn verstrekt en die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, kunnen op basis van artikel 2.1.7 van de wet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie (bijvoorbeeld extra stroomkosten). Indien beide partners beperkingen ervaren en dezelfde behoeften hebben, wordt slechts één tegemoetkoming verstrekt om dubbele vergoedingen te voorkomen.