1e Wijzigingsverordening ASV Waddenfonds 2023

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Waddenfonds,

 

gelet op:

 

  • o

    Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022, waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • o

    Verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022, waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard; en

  • o

    artikel 1.4, vijfde en zesde lid, van de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017,

besluit als volgt:

Artikel I  

 

De Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 wordt gewijzigd als volgt:

 

A.

 

Artikel 1.1, de onderdelen o. en p. komen te luiden:

 

o. Visserijvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022, waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard; Publicatieblad van de Europese Unie van 21 december 2022, PbEU L 327/82;

 

p.

Landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022, waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard; Publicatieblad van de Europese Unie van 21 december 2022, PbEU L 327/1;

 

B.

 

Artikel 1.4, tweede lid, komt te luiden:

 

Subsidie die wordt verstrekt met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Visserijvrijstellingsverordening of de Landbouwvrijstellingsverordening kan worden verleend voor activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I, die onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van deze verordening.

 

C.

 

Artikel 2.6, eerste lid, onderdeel k. komt te luiden:

 

  • k.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onder 59 van de Landbouwvrijstellingsverordening en artikel 2, onder 29 van de Visserijvrijstellingsverordening;

Artikel II  

Bijlage I van de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 wordt gewijzigd als volgt:

 

D.

 

Aan artikel 1.1 (Begripsbepalingen) worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

 

  • f.

    steun: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, eerste lid, van het VWEU voldoet;

  • g.

    steunintensiteit: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen.

E.

 

Hoofdstuk 3 komt te luiden:

 

Hoofdstuk 3

Subsidie voor activiteiten die wordt verstrekt met toepassing van de artikelen 14, 17, 24, 32, 36 en 38 van de Landbouwvrijstellingsverordening.

 

Titel 3.1 Algemene bepalingen

 

Artikel 3.1 Algemene bepaling

  • 1.

    Op dit hoofdstuk is de Landbouwvrijstellingsverordening van toepassing

  • 2.

    Het totaal van de met toepassing van dit hoofdstuk te verstrekken subsidie mag de aanmeldingsdrempels als bedoeld in artikel 4 van de Landbouwvrijstellingsverordening niet overschrijden.

Artikel 3.2 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    advies: de volledige advisering in het kader van een en hetzelfde contract;

  • b.

    afzet van landbouwproducten: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een landbouwer aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een landbouwer aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in daarvoor bestemde afzonderlijke lokalen of ruimten;

  • c.

    arm's length: de situatie waarbij de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen niet afwijken van die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden worden overeengekomen en geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en onvoorwaardelijke procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

  • d.

    biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen: biobrandstoffen geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen als gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/2001;

  • e.

    gekapitaliseerde werkzaamheden: werkzaamheden die door een landbouwer zelf of door de werknemers van de landbouwer op het landbouwbedrijf worden uitgevoerd en activa creëren;

  • f.

    investeringen om aan een Unienorm te voldoen: investeringen die worden gedaan om na het verstrijken van de in de wetgeving van de Unie vastgestelde overgangsperiode aan een norm van de Unie te voldoen;

  • g.

    jonge landbouwer: een landbouwer zoals gedefinieerd door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 4, lid 6, van Verordening (EU) 2021/2115;

  • h.

    kapitaalwerken: vervallen;

  • i.

    landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

  • j.

    landbouwproduct: de in bijlage I bij het VWEU vermelde producten, met uitzondering van de visserij- en aquacultuurproducten die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad;

  • k.

    landbouwsector: alle ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie en in de verwerking en de afzet van landbouwproducten;

  • l.

    primaire landbouwproductie: de productie van in bijlage I bij het VWEU vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van die producten wijzigt;

  • m.

    norm van de Unie: verplichte, in de wetgeving van de Unie vastgestelde norm die het niveau aangeeft dat de individuele ondernemingen moeten halen, met name wat milieu, hygiëne en dierenwelzijn betreft; op het niveau van de Unie vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor de lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen, worden evenwel niet als Unienormen beschouwd;

  • n.

    verwerking van landbouwproducten: elke bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op het landbouwbedrijf die nodig zijn om een dierlijk of plantaardig product klaar te maken voor de eerste verkoop;

  • o.

    verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten: vervallen.

Titel 3.2 Subsidie voor kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten.

 

Par. 3.1 Subsidie voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven

 

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen inmateriële of immateriële activa op landbouwbedrijven.

  • 2.

    De investering mag worden verricht door een of meer begunstigden of betrekking hebben op materiële of immateriële activa die door een of meer begunstigden worden gebruikt.

  • 3.

    De investering is gericht op ten minste één van de volgende doelstellingen:

    • a.

      verbeteren van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie;

    • b.

      verbeteren van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn;

    • c.

      aanleggen en verbeteren van infrastructuur voor de ontwikkeling, aanpassing en modernisering van de landbouw, met inbegrip van ontsluiting van landbouwgrond, ruilverkaveling, bodemverbetering, energie-efficiëntie, levering van duurzame energie en water- of energiebesparing;

    • d.

      herstellen van productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en beschermde dieren, en voorkomen van schade als gevolg van die gebeurtenissen en factoren; als de schade kan worden gelinkt aan de klimaatverandering, nemen de begunstigden bij het herstel waar passend maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering;

    • e.

      bijdragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en een betere koolstofvastlegging, en bevorderen van duurzame energie en energie-efficiëntie;

    • f.

      bijdragen aan een duurzame circulaire bio-economie en bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door het verminderen van de afhankelijkheid van chemische middelen;

    • g.

      bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen.

  • 4.

    De investering kan verband houden met de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen, mits die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het betrokken bedrijf.

  • 5.

    Indien de investering wordt gedaan voor de productie van biobrandstoffen, mag de productiecapaciteit van de productie-installaties niet groter zijn dan de capaciteit die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse brandstofverbruik van het landbouwbedrijf, en mogen de geproduceerde biobrandstoffen niet op de markt worden verkocht.

  • 6.

    Als wordt geïnvesteerd voor de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, mogen de productie-installaties slechts voorzien in de eigen energiebehoeften van de begunstigde en mag de productiecapaciteit van die installaties niet groter zijn dan de capaciteit die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden. De verkoop van elektriciteit aan het net is slechts toegestaan binnen de jaarlijkse gemiddelde limiet van het eigen verbruik.

  • 7.

    Wanneer de investering door verschillende begunstigden wordt uitgevoerd om in hun eigen behoefte aan biobrandstof en energie te voldoen, is het gemiddelde jaarlijkse verbruik de som van het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden.

  • 8.

    Bij investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, moet worden voldaan aan de minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan.

  • 9.

    Investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, komen niet voor subsidie in aanmerking, tenzij een door het bevoegd gezag te bepalen minimumpercentage aan warmte-energie wordt gebruikt.

  • 10.

    Het bevoegd gezag stelt overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn (EU) 2018/2001 voor de verschillende types installaties drempelwaarden vast voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikergewassen en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen. De subsidie voor investeringen in bio-energieprojecten blijft beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie.

  • 11.

    Er mag geen subsidie worden verleend voor:

    • a.

      de aankoop van betalingsrechten;

    • b.

      de aankoop en aanplant van eenjarige gewassen , met uitzondering van subsidie voor de financiering van de in artikel 3.4, eerste lid, onder h) bedoelde kosten;

    • c.

      afwateringswerkzaamheden

    • d.

      de aankoop van dieren behalve als het gaat om subsidie voor de financiering van in artikel 3.4, eerste lid, onder h), bedoelde kosten of om de aankoop van waakhonden;

    • e.

      bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom.

  • 12.

    De subsidie mag niet worden verleend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden en beperkingen uitsluitend betrekking hebben op de subsidie van de Unie waarin die verordening voorziet.

  • 13.

    Wat irrigatie betreft, wordt slechts subsidie verleend voor zover het bevoegd gezag dat met betrekking tot het stroomgebiedsdistrict waarin de investering plaatsvindt, ervoor heeft gezorgd dat de landbouwsector bijdraagt aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten overeenkomstig artikel 9, eerste lid, tweede alinea, eerste streepje, van Richtlijn 2000/60/EG, in voorkomend geval rekening houdend met de maatschappelijke, ecologische en economische effecten van de terugwinning en met de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken regio of regio’s.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten zijn:

    • a.

      de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10% van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      de algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder a) en b) worden verricht;

    • d.

      de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    • e.

      uitgaven voor niet-productieve investeringen die verband houden met de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in artikel 3.3, derde lid, onder e), f) en g);

    • f.

      als het gaat om irrigatie: de kosten van investeringen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

      • i)

        de Commissie is in kennis gesteld van een stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad dat is opgesteld voor het hele gebied waarin de investering plaatsvindt en voor alle andere gebieden waar de investering gevolgen voor het milieu kan hebben; de maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, worden in het betrokken maatregelenprogramma omschreven;

      • ii)

        er is een watermetingssysteem waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesubsidieerde investering kan worden gemeten, of er wordt een dergelijk systeem geplaatst als onderdeel van de investering;

      • iii)

        een investering in een verbetering van bestaande irrigatie-installaties of irrigatie-infrastructuuronderdelen is vooraf beoordeeld om na te gaan of zij, afgaande op de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur, waterbesparingen oplevert;

      • iv)

        wanneer een investering een weerslag heeft op grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvan de toestand, om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen, in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is aangemerkt als minder dan goed, of als uit geavanceerde beoordelingen van de klimaatkwetsbaarheid en -risico’s blijkt dat de betrokken, in een goede toestand verkerende waterlichamen die toestand door de effecten van de klimaatverandering kunnen verliezen om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen, moet overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2000/60/EG een daadwerkelijke vermindering van het watergebruik worden bewerkstelligd die bijdraagt tot het bereiken en het in stand houden van een goede toestand van die waterlichamen. De in de vorige zin vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op investeringen in bestaande installaties die enkel gevolgen hebben voor de energie-efficiëntie, investeringen in de aanleg van reservoirs of investeringen in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen hebben voor grond- of oppervlaktewaterlichamen;

      • v)

        het bevoegd gezag stelt als voorwaarde voor de subsidie percentages voor de potentiële waterbesparing en de daadwerkelijke vermindering van het watergebruik vast, om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk minder water door de installatie stroomt dan in de periode 2014-2020 en om zo een afzwakking van de milieuambities te voorkomen:

        • de potentiële waterbesparing moet ten minste 5% bedragen wanneer de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur reeds een hoge mate van efficiëntie bieden (vóór de investering), en ten minste 25% wanneer de huidige efficiëntie laag is, en/of voor investeringen in gebieden waar waterbesparingen hard nodig zijn om een goede watertoestand te bereiken;

        • de daadwerkelijke vermindering van het waterverbruik bedraagt, voor de gehele investering, ten minste 50% van de potentiële waterbesparing die mogelijk wordt gemaakt door de investering in de bestaande irrigatieinstallatie of het bestaande infrastructuuronderdeel;

        • die waterbesparing moet afgestemd zijn op de behoeften die zijn vastgelegd in de stroomgebiedbeheerplannen in het kader van Richtlijn 2000/60/EG.

    • g.

      Subsidie voor investeringen in het gebruik van teruggewonnen water als alternatieve watervoorziening, voor zover de levering en het gebruik van dat water in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad.

    • h.

      Als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat beschadigd is door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: kosten om het agrarisch productiepotentieel te herstellen tot op het niveau van vóór de betrokken gebeurtenis.

    • i.

      Als het gaat om investeringen ter preventie van schade door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: kosten van specifieke preventieve acties.

  • 2.

    Andere dan de in het eerste lid, onder a) en b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

  • 3.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

  • 4.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 65% van de in aanmerking komende kosten.

  • 5.

    Het in het vierde lid bedoelde percentage kan tot maximaal 80% worden verhoogd voor:

    • a.

      Investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als vermeld in artikel 3.3, derde lid, onder e), f) en g) of met dierenwelzijn;

    • b.

      Investeringen door jonge landbouwers.

  • 6.

    De steunintensiteit kan tot maximaal 100% worden verhoogd voor de volgende investeringen:

    • a.

      niet-productieve investeringen die verband houden met in artikel 3.3, derde lid, onder e), f) en g) bedoelde doelstellingen;

    • b.

      investeringen voor het herstel van het in artikel 3.3, derde lid, onder d), bedoelde productiepotentieel en investeringen in verband met de preventie van schade die kan worden aangericht door natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld of beschermde dieren, en met de beperking van het risico van dergelijke schade.

  • 7.

    Subsidie voor irrigatie op grond van het eerste lid, onder f), blijft beperkt tot een of meer percentages die niet hoger zijn dan:

    • a.

      80% van de in aanmerking komende kosten van investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf op grond van het eerste lid, onder f) iii;

    • b.

      100% van de in aanmerking komende kosten van investeringen in landbouwinfrastructuur buiten het landbouwbedrijf ten behoeve van irrigatie;

    • c.

      65% van de in aanmerking komende kosten van andere irrigatie-investeringen op landbouwbedrijven.

Artikel 3.5 Voorwaarde

Subsidie voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts verleend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de subsidie.

 

Par. 3.2 Subsidie voor investeringen in verband met de verwerking of de afzet van landbouwproducten

 

Artikel 3.6 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Investeringen die betrekking hebben op materiële of immateriële activa in verband met de verwerking of de afzet van landbouwproducten.

  • 2.

    Investeringen in de productie van biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3.

    Er wordt geen subsidie verleend voor investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen.

  • 4.

    Subsidie wordt niet verleend in strijd met de in Verordening (EU) nr. [1308/2013] vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet als die verboden en beperkingen uitsluitend betrekking hebben op de subsidie van de Unie waarin die verordening voorziet.

Artikel 3.7 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten zijn:

    • a.

      de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10% van het totaal van de in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder a) en b) worden verricht;

    • d.

      de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken.

  • 2.

    Andere dan de in het eerste lid, onder a) en b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

  • 3.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

  • 4.

    Kosten van bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom worden niet beschouwd als in aanmerking komende kosten.

  • 5.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 65% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten.

  • 6.

    Het in het vijfde lid bedoelde percentage kan tot maximaal 80% worden verhoogd voor de volgende investeringen:

    • a.

      investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als vermeld in artikel 3.3, derde lid, onder e), f) en g), of met een verbetering van het dierenwelzijn;

    • b.

      investeringen door jonge landbouwers.

Artikel 3.8 Voorwaarde

Subsidie voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts verleend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele subsidie.

 

Par. 3.3 Subsidie voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten

 

Artikel 3.9 Subsidiabele activiteit

 

Subsidie voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten:

  • a.

    het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen en

  • b.

    publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek.

Artikel 3.10 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten van het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, beurzen en tentoonstellingen zijn:

    • a.

      deelnamekosten;

    • b.

      reiskosten, kosten van het vervoer van dieren en van producten die onder de afzetbevorderingsactie vallen;

    • c.

      kosten van publicaties en websites die het evenement aankondigen;

    • d.

      de huur van tentoonstellingsruimten en -stands en de kosten van het opzetten en afbreken daarvan;

    • e.

      symbolische prijzen tot een waarde van 3000 EUR per prijs en per winnaar van een wedstrijd.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek zijn:

    • a.

      de kosten van publicaties in de gedrukte en elektronische media, websites en spots in de elektronische media, op radio of televisie, waarmee feitelijke informatie wordt verstrekt over begunstigden die uit een bepaald gebied afkomstig zijn of een bepaald landbouwproduct produceren, mits de informatie neutraal is en alle betrokken begunstigden gelijke kansen hebben om in de publicatie aan bod te komen;

    • b.

      kosten van de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie over:

      • i)

        kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, van de Landbouwvrijstellingsverordening die open staan voor landbouwproducten uit andere lidstaten en derde landen,

      • ii)

        generieke landbouwproducten en hun voedingswaarde en tips voor het gebruik ervan.

  • 3.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kosten en wordt verleend in een van de hierna genoemde vormen

    • a.

      in natura;

    • b.

      als vergoeding van de kosten die de begunstigde werkelijk heeft gemaakt;

    • c.

      met betrekking tot subsidie voor symbolische prijzen, ook in cash.

  • Wanneer de subsidie in natura wordt verleend, gebeurt dat in de vorm van een gesubsidieerde dienst.

Artikel 3.11 Voorwaarden

  • 1.

    In de in artikel 3.9 onder b bedoelde publicaties mag niet worden verwezen naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong.

  • 2.

    De vorige alinea is echter niet van toepassing op een verwijzing naar de oorsprong van landbouwproducten die vallen onder:

    • a.

      kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, punt a) van de Landbouwvrijstellingsverordening, mits die verwijzing exact overeenkomt met de door de Unie beschermde benaming;

    • b.

      kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, punten b) en c) van de Landbouwvrijstellingsverordening, op voorwaarde dat de verwijzing in de boodschap van ondergeschikt belang is.

  • 2.

    De afzetbevorderingsmaatregelen mogen worden uitgevoerd door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang. De subsidie voor symbolische prijzen als bedoeld in artikel 3.10 lid 1 onder e, wordt slechts aan de aanbieder van de afzetbevorderingsmaatregelen betaald als de prijs werkelijk is uitgereikt en na voorlegging van een bewijs van die uitreiking.

  • 3.

    De subsidie voor afzetbevorderingsmaatregelen is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen. Als de afzetbevorderingsmaatregel door producentengroeperingen en -organisaties wordt uitgevoerd, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde voor deelname zijn. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratiekosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de uitvoering van de afzetbevorderingsmaatregelen.

Par. 3.4 Subsidie voor samenwerking in de landbouwsector

 

Artikel 3.12 Subsidiabele activiteit.

 

  • 1.

    Subsidie ter bevordering van samenwerking die bijdraagt aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115 waarbij ten minste twee actoren zijn betrokken, die niet noodzakelijk in de landbouwsector actief hoeven te zijn; de samenwerking moet echter vooral ten goede komen aan de landbouwsector.

  • 2.

    De volgende vormen van samenwerking komen in aanmerking:

    • a.

      samenwerking tussen verschillende ondernemingen in de landbouwsector, de voedselketen en andere actoren die actief zijn in de landbouwsector, met inbegrip van producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid;

    • b.

      de oprichting van clusters en netwerken;

    • c.

      bedrijfsopvolging, met name met het oog op generatievernieuwing op het landbouwbedrijf; er wordt alleen subsidie verstrekt aan landbouwers die de pensioenleeftijd, zoals die door de betrokken lidstaat volgens zijn nationale wetgeving is bepaald, hebben bereikt of uiterlijk aan het einde van de verrichting zullen bereiken.

  • 3.

    De subsidie kan worden wordt verleend voor samenwerking bij de volgende activiteiten:

    • a.

      proefprojecten;

    • b.

      de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de landbouwsector en de levensmiddelensector, voor zover het daarbij om landbouwproducten gaat;

    • c.

      samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers in de landbouwsector met als doel gezamenlijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en middelen te delen;

    • d.

      horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en ontwikkeling van korte ketens en lokale markten;

    • e.

      afzetbevorderingsactiviteiten in een lokale context met het oog op de ontwikkeling van korte ketens en lokale markten;

    • f.

      collectieve actie met het oog op klimaatmitigatie en -adaptatie;

    • g.

      gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en gangbare milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, het gebruik van hernieuwbare energie en de instandhouding van agrarische landschappen;

    • h.

      horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op duurzame levering van biomassa voor gebruik in de voedselproductie, mits het resultaat een landbouwproduct is, en in de productie van energie voor eigen gebruik;

    • i.

      de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 31, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategieën voor lokale ontwikkeling.

Artikel 3.13 Subsidiabele kosten en hoogte

  • 1.

    De volgende kosten komen in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op landbouwactiviteiten:

    • a.

      kosten van voorbereidende ondersteuning, capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op het opzetten en uitvoeren van een samenwerkingsproject;

    • b.

      kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan of een andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

    • c.

      met de samenwerking gepaard gaande werkingskosten;

    • d.

      kosten van uit te voeren verrichtingen, waaronder kosten van dynamisering;

    • e.

      kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

  • 2.

    De subsidie wordt gedurende ten hoogste zeven jaar verleend.

  • 3.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten, met dien verstande dat bij in lid 1 onder d bedoelde verrichtingen die uit investeringen bestaan, de subsidie beperkt blijft tot de maximale steunintensiteit voor investeringssteun, als vastgesteld in het desbetreffende artikel inzake investeringssteun.

Artikel 3.14 Voorwaarden

  • 1.

    Voor samenwerking waarbij uitsluitend onderzoeksinstellingen zijn betrokken, wordt geen subsidie verleend.

  • 2.

    De subsidie wordt alleen verleend voor nieuwe samenwerkingsvormen, met inbegrip van bestaande samenwerkingsvormen indien een nieuwe activiteit wordt opgestart.

  • 3.

    Subsidie voor de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in artikel 3.12, lid 3, onder d. en e. heeft slechts betrekking op toeleveringsketens waarbij er tussen de landbouwer en de consument hoogstens één intermediair is. Dit betreft samenwerking op het gebied van de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen, mits wordt voldaan aan paragraaf 3.1.

  • 4.

    De op grond van dit artikel verstrekte subsidie moet in overeenstemming zijn met de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

  • 5.

    Bij uit investeringen bestaande verrichtingen moet worden voldaan aan de regels en vereisten van het toepasselijke artikel inzake investeringssteun van de Landbouwvrijstellingsverordening en aan artikel 4 van de Landbouwvrijstellingsverordening inzake aanmeldingsdrempels.

Titel 3.3 Subsidie voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed

 

Par. 3.5 Investeringssubsidie voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen.

 

Artikel 3.15 Subsidiabele activiteit

Investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen. De subsidie wordt verleend voor de instandhouding van uit natuurlijke landschappen en gebouwen bestaand erfgoed, dat door het bevoegd gezag formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend.

 

Artikel 3.16 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed:

    • a.

      kosten van investeringen in materiële activa;

    • b.

      gekapitaliseerde werkzaamheden.

  • 2.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    De subsidie voor gekapitaliseerde werkzaamheden bedraagt ten hoogste € 10.000 per jaar.

Titel 3.4 Subsidie voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

 

Par. 3.6 Subsidie voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector

 

Artikel 3.17 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten in de landbouw- en de bosbouwsector of subsectoren daarvan.

  • 2.

    De subsidie wordt rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding verleend.

  • 3.

    De subsidie wordt niet verleend in de vorm van op de prijs van de land- of bosbouwproducten gebaseerde betalingen aan ondernemingen die actief zijn in de land- of de bosbouwsector.

Artikel 3.18 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten zijn:

    • a.

      personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het project bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze wordt gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    • c.

      kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project en onder de volgende voorwaarden:

      • i.

        wat gebouwen betreft, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd.

      • ii.

        wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

    • d.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden zijn ingekocht bij of in licentie zijn verkregen van externe bronnen, alsmede kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • e.

      bijkomende overheadkosten en andere operationele uitgaven, waaronder die van materiaal, leveranties en soortgelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 2.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 3.19 Voorwaarden

  • 1.

    Het gesubsidieerde project moet van algemeen belang zijn voor alle ondernemingen die actief zijn in de betrokken sector of subsector.

  • 2.

    Vóór de begindatum van het gesubsidieerde project wordt op een openbaar toegankelijke website op nationaal of regionaal niveau de volgende informatie bekendgemaakt:

    • a.

      dat het gesubsidieerde project wordt uitgevoerd;

    • b.

      de doelstellingen van het gesubsidieerde project;

    • c.

      de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesubsidieerde project worden verwacht;

    • d.

      de plaats waar de van het gesubsidieerde project verwachte resultaten op het internet zullen worden bekendgemaakt;

    • e.

      dat de resultaten van het gesubsidieerde project gratis beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke sector of subsector actief zijn.

  • 3.

    De resultaten van het gesubsidieerde project worden op een openbaar toegankelijke website beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van een specifieke organisatie, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project.

  • 4.

    Wanneer een organisatie voor onderzoek en/of kennisverspreiding ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd.

  • 5.

    Ondernemingen die invloed op de organisatie voor onderzoek en/of kennisverspreiding kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van de organisatie of tot de door haar gegenereerde onderzoeksresultaten genieten.

F.

 

Hoofdstuk 4 komt te luiden:

 

Hoofdstuk 4 Subsidie die wordt verstrekt met toepassing van de artikelen 15, 24, 26, 28, 32, 33, 45 en 46 van de Visserijvrijstellingsverordening.

 

Titel 4.1 Algemene bepalingen

 

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

  • 1.

    Op dit hoofdstuk is de Visserijvrijstellingsverordening van toepassing.

  • 2.

    Het totaal van de met toepassing van dit hoofdstuk te verstrekken subsidie mag de aanmeldingsdrempels als bedoeld in artikel 3 van de Visserijvrijstellingsverordening niet overschrijden.

  • 3.

    Subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt uitsluitend verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten.

Artikel 4.2 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    brutosubsidie-equivalent: het bedrag aan steun indien de steun in de vorm van een subsidie aan de begunstigde onderneming was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

  • b.

    visserij- en aquacultuurproducten: de producten in de lijst van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013.

Artikel 4.3 Algemene voorwaarde

Bij de uitvoering van een project is de subsidieontvanger gehouden de regels van het Europees gemeenschappelijk visserijbeleid na te leven. Inbreuken daarop leiden tot terugvordering van de subsidie, in verhouding tot de ernst van de inbreuk.

 

Artikel 4.4 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van Hoofdstuk 1, worden als subsidiabele kosten in aanmerking genomen de naar het oordeel van het dagelijks bestuur in redelijkheid gemaakte en betaalde kosten, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 53 tot en met 57 van Verordening (EU) 2021/1060 van 24 juni 2021.

 

Titel 4.2 Bevorderen van duurzame visserij en van het herstel en de instandhouding van aquatische biologische rijkdommen.

 

Artikel 4.5 Algemene voorwaarden

De subsidie in het kader van deze titel voldoet aan alle volgende algemene voorwaarden:

  • a.

    wanneer subsidie wordt verleend voor een vissersvaartuig van de Unie, mag dat vaartuig gedurende ten minste vijf jaar vanaf de laatste betaling voor de ondersteunde verrichting niet worden overgedragen of omgevlagd buiten de Unie. Indien een vaartuig toch binnen dat tijdsbestek wordt overgedragen of omgevlagd, worden de onverschuldigd voor de verrichting betaalde bedragen door het bevoegd gezag teruggevorderd naar rato van de periode waarin niet aan de voorwaarde van de eerste zin van dit punt is voldaan;

  • b.

    operationele kosten komen niet in aanmerking, tenzij in deze titel uitdrukkelijk anders is bepaald.

Paragraaf 4.1 Subsidie voor innovatie in de visserij

 

Artikel 4.6 Subsidiabele activiteit

Innovatie in de visserij, gericht op de ontwikkeling of invoering van nieuwe of substantieel verbeterde producten en uitrusting, nieuwe of verbeterde processen en technieken of nieuwe of verbeterde beheer- en organisatiesystemen, ook op het vlak van verwerking en afzet.

 

Artikel 4.7 Voorwaarden

  • 1.

    De gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd door of in samenwerking met een door het bevoegd gezag of de Europese Unie erkende wetenschappelijke of technische organisatie. Die wetenschappelijke of technische instantie valideert de resultaten van dergelijke verrichtingen. De subsidie wordt rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en/of kennisverspreiding betaald.

  • 2.

    Het bevoegd gezag geeft voldoende publiciteit aan de resultaten van gesubsidieerde verrichtingen.

Artikel 4.8 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    De volgende kosten kunnen in aanmerking komen:

    • a.

      rechtstreekse personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het project bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor de verrichtingen. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet gedurende de volledige levensduur ervan voor de verrichtingen worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van de verrichtingen, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    • c.

      kosten van gebouwen en grond voor zover en zolang deze worden gebruikt voor de verrichtingen en onder de volgende voorwaarden:

      • i.

        wat gebouwen betreft, worden alleen de met de looptijd van de verrichting overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

      • ii.

        wat grond betreft, komen de kosten van de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

    • d.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden zijn ingekocht bij of in licentie zijn verkregen van externe bronnen, alsmede kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor de verrichtingen worden gebruikt, of

    • e.

      bijkomende overheadkosten en andere operationele uitgaven, waaronder die van materiaal, leveringen en soortgelijke producten, die rechtstreeks uit de verrichtingen voortvloeien.

  • 2.

    Het bedrag aan subsidie in het kader van deze paragraaf, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.

Paragraaf 4.2 Subsidie voor de beperking van de impact van de visserij op het milieu en voor de aanpassing van de visserij aan de bescherming van soorten

 

Artikel 4.9 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Beperking van de impact van de visserij op het milieu en voor de aanpassing van de visserij aan de bescherming van soorten, mits de subsidie is bedoeld om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, het geleidelijk uitbannen van teruggooi te bevorderen en de overgang naar een duurzame exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 te vergemakkelijken. Uitsluitend de navolgende investeringen komen in aanmerking voor subsidie:

    • a.

      in uitrusting om de selectiviteit van het vistuig op grootte en soort te verbeteren;

    • b.

      aan boord of in uitrusting voor het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten van commerciële bestanden te voorkomen of te verminderen, of in uitrusting voor de behandeling van ongewenste vangsten die moeten worden aangeland overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

    • c.

      in uitrusting om de fysieke en biologische impact van de visserij op het ecosysteem of de zeebodem te beperken en zo mogelijk tot nul te reduceren; of

    • d.

      in uitrusting ter bescherming van het vistuig en de vangst tegen zoogdieren en vogels die beschermd zijn krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad, mits de selectiviteit van het vistuig daardoor niet wordt ondermijnd en alle passende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de predatoren fysiek letsel wordt toegebracht.

  • 2.

    Subsidie wordt alleen verleend wanneer het vistuig of de andere in het eerste lid bedoelde uitrusting aantoonbaar beter selecteert op grootte of een aantoonbaar geringere impact op het ecosysteem en op de niet-doelsoorten heeft dan standaard-vistuig of andere uitrusting zoals toegestaan op grond van Unierecht, of op grond van toepasselijk nationaal recht in het kader van de regionalisering waarin Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

Artikel 4.10 Kring van subsidieontvangers

Er wordt uitsluitend subsidie verstrekt aan:

  • a.

    eigenaren van vissersvaartuigen van de Unie die als actief zijn geregistreerd en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht;

  • b.

    vissers die eigenaar zijn van het te vervangen vistuig en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag gedurende ten minste 60 dagen aan boord van een vissersvaartuig van de Unie hebben gewerkt;

  • c.

    door het bevoegd gezag erkende vissersorganisaties.

Artikel 4.11 Voorwaarde

In de periode tussen 1 januari 2023 en 31 december 2029 mag niet meer dan eenmaal subsidie worden verleend voor dezelfde soort uitrusting aan boord van een bepaald vissersvaartuig van de Unie.

 

Artikel 4.12 Hoogte van de subsidie

Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 100% van de in aanmerking komende kosten.

 

Paragraaf 4.3 Subsidie voor de bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen en voor regelingen in het kader van duurzame visserijactiviteiten

 

Artikel 4.13 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen en voor regelingen in het kader van duurzame visserijactiviteiten.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verleend voor de volgende activiteiten:

    • a.

      het door vissers verzamelen van afval op zee, zoals de passieve verzameling van verloren vistuig en zwerfvuil. Alleen de volgende activiteiten komen in aanmerking voor subsidie:

      • i.

        de verwijdering van verloren vistuig uit zee, met name om spookvisserij tegen te gaan;

      • ii.

        de aankoop en, indien van toepassing, de installatie van uitrusting aan boord voor de verzameling en opslag van zwerfvuil;

      • iii.

        de invoering van afvalverzamelingsregelingen voor de deelnemende vissers, met inbegrip van financiële prikkels;

      • iv.

        de aankoop en, indien van toepassing, de installatie in de vissershavenfaciliteiten van uitrusting voor zwerfvuilopslag en -recycling;

      • v.

        communicatie-, voorlichtings- en bewustmakingscampagnes om de vissers en andere belanghebbenden ertoe aan te zetten deel te nemen aan projecten voor het opruimen van verloren vistuig, of

      • vi.

        opleiding voor vissers en havenagenten;

    • b.

      de bouw, installatie of modernisering van vaste of verplaatsbare voorzieningen om de mariene flora en fauna te beschermen en te versterken, met inbegrip van de wetenschappelijke voorbereiding , en evaluatie ervan. Alleen de volgende activiteiten komen in aanmerking voor subsidie:

      • i.

        de aankoop en, indien van toepassing, de installatie van voorzieningen om mariene gebieden te beschermen tegen de trawlvisserij;

      • ii.

        de aankoop en, indien van toepassing, de installatie van voorzieningen om aangetaste mariene ecosystemen te herstellen, of

      • iii.

        kosten in verband met voorbereidende werkzaamheden, zoals prospectie, wetenschappelijke studies en evaluaties.

    • De aankoop van vaartuigen die bestemd zijn om te laten afzinken en als kunstmatig rif te worden gebruikt, komt niet in aanmerking.

    • c.

      het bijdragen tot een beter beheer of een betere instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee door het installeren van de volgende inrichtingen of het uitvoeren van de volgende activiteiten:

      • i.

        ronde vishaken;

      • ii.

        akoestische afschrikmiddelen;

      • iii.

        panelen met ontsnappingsgat voor schildpadden (TED’s);

      • iv.

        vogelverschrikkerlijnen;

      • v.

        andere instrumenten of apparaten die efficiënt zijn gebleken bij het voorkomen van onbedoelde vangsten van beschermde dieren;

      • vi.

        opleiding van vissers in een beter beheer of een betere instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee;

      • vii.

        projecten die gericht zijn op kusthabitats die van belang zijn voor vissen, vogels en andere organismen;

      • viii.

        projecten die gericht zijn op gebieden die van belang zijn voor de visreproductie, zoals kustwetlands, of

      • ix.

        de vervanging van bestaand vistuig door vistuig met een geringe impact, kosten in verband met visfuiken en -vallen, peuren en handlijnen.

    • d.

      het deelnemen aan andere acties met het oog op de instandhouding en versterking van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten, zoals het herstel van mariene en kusthabitats ter ondersteuning van de duurzaamheid van de visbestanden, met inbegrip van de wetenschappelijke voorbereiding en evaluatie ervan. De kosten van de volgende acties komen in aanmerking voor subsidie;

      • i.

        regelingen voor het testen van nieuwe monitoringtechnieken, en met name:

        • systemen voor elektronische monitoring op afstand, zoals camerabewakings- (CCTV) of videocontrolesystemen, voor de monitoring en registratie van incidentele vangsten van beschermde dieren;

        • registratie van oceanografische gegevens zoals temperatuur, zoutgehalte, plankton, algenbloei of troebelheid;

        • het in kaart brengen van invasieve uitheemse soorten;

        • acties, met inbegrip van studies, om de toename van invasieve uitheemse soorten te voorkomen en tegen te gaan;

      • ii.

        financiële prikkels voor de installatie aan boord van automatische registratietoestellen voor het monitoren en registreren van oceanografische gegevens, zoals temperatuur, zoutgehalte, plankton, algenbloei of troebelheid;

      • iii.

        maatregelen ter beperking van fysische en chemische verontreiniging;

      • iv.

        maatregelen ter beperking van andere fysieke belasting, waaronder antropogeen onderwatergeluid dat negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit;

      • v.

        positieve instandhoudingsmaatregelen voor de bescherming en instandhouding van de flora en fauna, waaronder het herinvoeren of uitzetten van inheemse soorten, en toepassing van de groene-infrastructuurbeginselen als bedoeld in de mededeling van de Commissie over groene infrastructuur, of

      • vi.

        maatregelen ter preventie, bestrijding of uitroeiing van invasieve uitheemse soorten.

  • 3.

    Subsidie ten behoeve van activiteiten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d), wordt alleen verleend als het bevoegd gezag dergelijke regelingen of maatregelen formeel erkent. Het bevoegd gezag zorgt er tevens voor dat er geen overcompensatie plaatsvindt doordat nationale, private en Unieregelingen worden gecombineerd.

Artikel 4.14 Hoogte van de subsidie

Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 100% van de in aanmerking komende kosten

 

Paragraaf 4.4 Subsidie voor de toegevoegde waarde, productkwaliteit en het gebruik van ongewenste vangsten

 

Artikel 4.15 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Activiteiten gericht op de toegevoegde waarde, de productkwaliteit en het gebruik van ongewenste vangsten, mits:

    • a.

      de subsidie wordt verleend om de toegevoegde waarde te verhogen of de kwaliteit van de gevangen vis te verbeteren; en

    • b.

      de subsidie alleen de volgende in aanmerking komende kosten dekt:

      • i.

        investeringen die waarde toevoegen aan visserijproducten, in het bijzonder door de vissers toe te staan hun eigen vangst te verwerken, af te zetten en rechtstreeks te verkopen, of

      • ii.

        innoverende investeringen aan boord ter verbetering van de kwaliteit van de visserijproducten.

  • 2

    De in het eerste lid, onderdeel b) sub ii), bedoelde subsidie wordt afhankelijk gesteld van het gebruik van selectief vistuig waarmee ongewenste vangsten tot een minimum worden beperkt, en wordt uitsluitend verleend aan eigenaren van vissersvaartuigen van de Unie die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag gedurende ten minste zestig dagen een visserijactiviteit op zee hebben verricht.

Artikel 4.16 Hoogte van de subsidie

Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.

 

Titel 4.3 Bevorderen van duurzame aquacultuuractiviteiten

 

Artikel 4.17 Algemene voorwaarden

  • 1.

    Subsidie in het kader van deze titel voldoet aan de volgende algemene voorwaarden:

    • a.

      de subsidie wordt beperkt tot aquacultuurondernemingen, tenzij in deze verordening anders is bepaald;

    • b.

      indien de verrichtingen bestaan in investeringen in uitrusting of infrastructuur die borg moet staan voor de inachtneming van toekomstige vereisten op het gebied van milieu, gezondheid van mens en dier, hygiëne en dierenwelzijn in het kader van het Unierecht, mag subsidie worden verleend tot de datum waarop die vereisten voor de ondernemingen verplicht worden;

    • c.

      de subsidie mag niet worden verleend voor de kweek van genetisch gemodificeerde organismen;

    • d.

      de subsidie mag niet worden verleend voor aquacultuurverrichtingen in mariene beschermde gebieden, indien het bevoegd gezag op grond van een milieueffectbeoordeling heeft geconstateerd dat de desbetreffende verrichting duidelijke negatieve milieueffecten zou hebben die niet voldoende kunnen worden afgezwakt.

  • 2.

    Subsidie in het kader van deze titel voor investeringen die bedoeld zijn om nieuwe markten aan te boren, wordt alleen verleend indien de begunstigde onderneming documentatie verstrekt waaruit blijkt dat er goede en duurzame marktvooruitzichten voor het project zijn.

  • 3.

    Subsidie voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad een milieueffectbeoordeling vereist is, wordt alleen verleend indien een dergelijke beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van toekenning van de individuele subsidie.

Paragraaf 4.5 Subsidie voor innovatie in de aquacultuur

 

Artikel 4.18 Subsidiabele activiteit

Activiteiten ter stimulering van innovatie in de aquacultuur gericht op:

  • a.

    het ontwikkelen van technische, wetenschappelijke of organisatorische kennis in aquacultuurondernemingen die in het bijzonder de gevolgen voor het milieu beperkt, de afhankelijkheid van vismeel en -olie vermindert, een duurzaam gebruik van de rijkdommen in de aquacultuur bevordert, het dierenwelzijn verbetert of nieuwe, duurzame productietechnieken faciliteert;

  • b.

    het ontwikkelen of op de markt brengen van nieuwe aquacultuursoorten met marktpotentieel, nieuwe of substantieel verbeterde producten, nieuwe of verbeterde processen of nieuwe of verbeterde beheer- en organisatiesystemen;

  • c.

    onderzoek naar de technische en economische haalbaarheid van innovatieve producten of processen.

Artikel 4.19 Voorwaarden

  • 1.

    Op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd door of in samenwerking met een door het bevoegd gezag erkende publieke of private wetenschappelijke of technische organisatie, die de resultaten van het project valideert.

  • 2.

    Het bevoegd gezag geeft voldoende publiciteit aan de resultaten van gesubsidieerde projecten.

Artikel 4.20 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    De volgende kosten kunnen in aanmerking komen:

    • a.

      rechtstreekse personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel, voor zover zij zich met het project bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting, voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project;

    • c.

      kosten van gebouwen voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project en onder de volgende voorwaarden:

      • i.

        wat gebouwen betreft, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

      • ii.

        wat grond betreft, komen de kosten van de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

    • d.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden zijn ingekocht bij of in licentie zijn verkregen van externe bronnen, alsmede kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt, of

    • e.

      bijkomende overheadkosten en andere operationele uitgaven, waaronder die van materiaal, leveringen en soortgelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 2.

    Voor de doeleinden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b), geldt dat wanneer deze apparatuur en uitrusting niet gedurende de volledige levensduur ervan voor het project worden gebruikt, alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten worden beschouwd.

  • 3.

    Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstelingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.

Paragraaf 4.6 Steun voor investeringen in de aquacultuur ter verhoging van de productiviteit of met een positief effect op het milieu

 

Artikel 4.21 Subsidiabele activiteiten

 

  • 1.

    1.Investeringen in de aquacultuur ter verhoging van de productiviteit of met een positief effect op het milieu mits de subsidie bestemd is voor:

    • a.

      productieve investeringen in aquacultuur;

    • b.

      de diversificatie van de aquacultuurproductie en de gekweekte soorten;

    • c.

      de modernisering van aquacultuureenheden, en het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van de werknemers in de aquacultuursector;

    • d.

      verbeteringen en modernisering in verband met diergezondheid en dierenwelzijn, waaronder de aankoop van uitrusting om viskwekerijen te beschermen tegen wilde predatoren;

    • e.

      investeringen ter vermindering van de negatieve gevolgen of ter bevordering van de positieve gevolgen voor het milieu en ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie;

    • f.

      investeringen ter verbetering van de kwaliteit of ter verhoging van de waarde van aquacultuurproducten;

    • g.

      het herstel van bestaande aquacultuurvijvers door middel van de verwijdering van slib, of investeringen ter voorkoming van slibafzetting;

    • h.

      de diversificatie van de inkomsten van aquacultuurondernemingen door de ontwikkeling van aanvullende activiteiten;

    • i.

      investeringen die een substantiële reductie in de impact van de aquacultuurondernemingen op waterverbruik en -kwaliteit tot gevolg hebben, in het bijzonder door de gebruikte hoeveelheid water of chemicaliën, antibiotica en andere geneesmiddelen te verminderen of de kwaliteit van de reststromen te verbeteren, onder meer door de invoering van multitrofe aquacultuursystemen;

    • j.

      de bevordering van aquacultuur in gesloten systemen waarin aquacultuurproductie in een gesloten circuit plaatsvindt zodat het waterverbruik minimaal blijft, of

    • k.

      investeringen die de energie-efficiëntie verhogen en de omschakeling van aquacultuurondernemingen naar hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in lid 1, onder h., wordt alleen aan aquacultuurondernemingen verleend indien de aanvullende activiteiten in verband staan met de kernactiviteit van de onderneming (d.w.z. aquacultuur), met inbegrip van hengeltoerisme, aquacultuurgebonden milieudiensten of educatieve activiteiten op het gebied van aquacultuur.

  • 3.

    In lid 1 van dit artikel bedoelde subsidie kan worden verleend voor investeringen die de productie verhogen en/of in het moderniseren van bestaande aquacultuurondernemingen, of voor de bouw van nieuwe productiecapaciteit, mits dit strookt met het in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde plan voor de ontwikkeling van de aquacultuur.

  • 4.

    In lid 1, onder e, bedoelde investeringen omvatten investeringen in het gebruik van duurzamer voeder, het beperken en beheren van de nutriëntenafgifte en van afvalwater, het beperken van het aantal ontsnappingen, het gebruik van chemische stoffen en geneesmiddelen met minder gevolgen voor het milieu, het volgen van een circulaire benadering bij het beheer van afval, de verwijdering van aquacultuurtuig of het gebruik van biologisch afbreekbaar aquacultuurtuig om zwerfvuil op zee te vermijden, het beheer van predatoren, en investeringen die meetbaar bijdragen tot het herstel van de biodiversiteit of de ecologische continuïteit.

Artikel 4.22 Hoogte van de subsidie

Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende steun, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50 % van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing. Voor verrichtingen met een positief effect op het milieu bedraagt de maximale steunintensiteit 80 % tenzij een hogere steunintensiteit van toepassing is in het kader van bijlage IV.

 

Titel 4.4 Maatregelen in verband met afzet en verwerking

 

Paragraaf 4.7 Subsidie voor afzetmaatregelen

 

Artikel 4.23 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Activiteiten ten behoeve van afzetmaatregelen ten bate van visserij- en aquacultuurproducten die gericht zijn op:

    • a.

      het opzetten van producentenorganisaties, verenigingen van producentenorganisaties en brancheorganisaties die moeten worden erkend overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling II, van Verordening (EU) nr. 1379/2013;

    • b.

      het aanboren van nieuwe markten en het verbeteren van de afzetvoorwaarden voor visserij- en aquacultuurproducten, waaronder:

      • i.

        soorten met afzetpotentieel;

      • ii.

        iongewenste vangsten van commerciële bestanden die worden aangeland overeenkomstig technische maatregelen, artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 8, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1379/2013;

      • iii.

        visserij- en aquacultuurproducten die worden verkregen aan de hand van methoden met een lage milieuimpact, of biologische aquacultuurproducten in de zin van Verordening (EU) 2018/848;

    • c.

      het bevorderen van de kwaliteit en de toegevoegde waarde door:

      • i.

        de indiening van aanvragen tot registratie van producten en de aanpassing van de betrokken marktdeelnemers aan de desbetreffende nalevings- en certificeringsvereisten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad;

      • ii.

        de certificering en de afzetbevordering voor duurzame visserij- en aquacultuurproducten, met inbegrip van producten van de kleinschalige kustvisserij, en milieuvriendelijke verwerkingsmethoden;

      • iii.

        de rechtstreekse afzet van visserijproducten door kleinschalige kustvissers, migrerende vissers, binnenvissers, vissers die te voet vissen, of aquacultuurproducenten;

      • iv.

        de aanbiedingsvorm en verpakking van producten;

    • d.

      het bevorderen van de transparantie van de productie en de markten en het verrichten van marktonderzoek en -studies over de afhankelijkheid van de Unie van invoer;

    • e.

      het bijdragen tot de traceerbaarheid van visserij- en aquacultuurproducten en, waar passend, de ontwikkeling van een voor de gehele Unie geldend milieukeurmerk voor visserij- en aquacultuurproducten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1379/2013;

    • f.

      het opstellen, voor kleine en middelgrote ondernemingen, van standaardcontracten die verenigbaar zijn met het Unierecht;

    • g.

      het houden van regionale, nationale of transnationale communicatie- en afzetbevorderingscampagnes die de bekendheid van het publiek met duurzame visserij- en aquacultuurproducten moeten vergroten.

  • 2.

    De subsidie wordt verleend in de vorm van een gesubsidieerde dienst of een rechtstreekse subsidie.

  • 3.

    De in het eerste lid, onder a) tot en met g), bedoelde verrichtingen kunnen onder meer betrekking hebben op de productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten in de gehele bevoorradingsketen.

  • 4.

    De in het eerste lid, onderdeel g), bedoelde verrichtingen mogen niet naar een bepaalde onderneming, merknaam of oorsprong verwijzen.

Artikel 4.24 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie dekt alleen de volgende in aanmerking komende kosten:

    • a.

      rechtstreekse salariskosten;

    • b.

      deelnamekosten;

    • c.

      reiskosten;

    • d.

      kosten van publicaties;

    • e.

      aangekochte studies;

    • f.

      de huur van tentoonstellingsruimten en -stands en de kosten van het opzetten en afbreken ervan, of

    • g.

      kosten van de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie over generieke visserijproducten en de voedingswaarde ervan en tips voor het gebruik ervan.

  • 2.

    Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.

Paragraaf 4.8 Subsidie voor de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten

 

Artikel 4.25 Subsidiabele activiteit

Activiteiten ten behoeve van investeringen in de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, die:

  • a.

    tot energiebesparingen leiden of de milieu-impact beperken, met inbegrip van afvalbehandeling;

  • b.

    de veiligheid, de hygiëne, de gezondheid en de arbeidsomstandigheden verbeteren;

  • c.

    de verwerking ondersteunen van vangsten van commerciële vis die niet voor menselijke consumptie mag worden bestemd;

  • d.

    betrekking hebben op de verwerking van bijproducten van de voornaamste verwerkingsactiviteiten;

  • e.

    betrekking hebben op de verwerking van biologische aquacultuurproducten op grond van de artikelen 7 en 8 van Verordening (EU) 2018/848;

  • f.

    leiden tot nieuwe of verbeterde producten, nieuwe of verbeterde processen of nieuwe of verbeterde beheers- en organisatiesystemen;

  • g.

    voldoen aan de in artikel 42, eerste lid, punt a), van de Visserijvrijstellingsverordening genoemde voorwaarden voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van de ziekten, of

  • h.

    voldoen aan de voorwaarden van de investeringen ter voorkoming en beperking in het geval van artikel 43 van de Visserijvrijstellingsverordening.

Artikel 4.26 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie

  • 1.

    Het bedrag van de subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    Het bedrag aan subsidie voor de preventie, bestrijding en uitroeiing van de ziekten in het kader van artikel 4.23, onder g), uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 100% van de in aanmerking komende kosten.

    Subsidie voor investeringen voor de preventie en beperking van de schade in het kader van artikel 4.23. onder h), uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 65% van de in aanmerking komende kosten.

    De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.

Artikel III Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het publicatieblad van het Waddenfonds.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als 1e Wijzigingsverordening ASV Waddenfonds 2023.

Leeuwarden, 7 juli 2023

C.J. Loggen,

G.W. Huisman,

voorzitter

secretaris

Toelichting

In deze wijzigingsverordening worden enkele artikelen uit de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 (Asv) gewijzigd en wordt de bijlage bij de Asv gewijzigd vastgesteld.

 

In de door de Europese Commissie vastgestelde Algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV), Landbouwvrijstellingsverordening (LVV) en Visserijvrijstellingsverordening (VVV) zijn bepaalde categorieën steun opgenomen die met de interne markt verenigbaar zijn en zijn vrijgesteld van de verplichting dat subsidieverlening bij de Europese Commissie moet worden aangemeld. In de bijlage bij de ASV is met toepassing van deze vrijstellingsverordeningen een aantal activiteiten opgenomen waarvoor het dagelijks bestuur subsidie kan verstrekken.

In 2023 zijn een nieuwe LVV en VVV van kracht geworden, die ten opzichte van de voorheen geldende LVV en VVV op een aantal onderdelen zijn gewijzigd en uitgebreid. Die wijzigingen werken door in bijlage 1 bij de Asv, die dienovereenkomstig wordt aangepast en met enkele artikelen is uitgebreid.

 

In de Algemene subsidieverordening staan diverse verwijzingen naar de Europese vrijstellingsverordeningen die aangepast moeten worden. Dat betreft de artikelen 1.1 en 1.4. In artikel 2.6, eerste lid, onder k van de Algemene subsidieverordening stond een onvolledige verwijzing naar de vrijstellingsverordeningen, die nu is aangevuld.

 

Op grond van artikel 1.4, vijfde en zesde lid van de Algemene subsidieverordening is het dagelijks bestuur bevoegd de wijzigingen in de Algemene subsidieverordening en de bijlage vast te stellen.

 

Naar boven